Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2020, nr. 200.263.634/01
ECLI:NL:GHARL:2020:3909
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-05-2020
- Zaaknummer
200.263.634/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:3909, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑05‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1476, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Onrechtmatig plaatsen hekwerk op grond van buren. Discussie over afspraken ter zake van medewerking aan het plaatsen van een dergelijke afscheiding op de erfgrens. Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.263.634
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 123110)
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
Stichting Het Drentse Landschap,
gevestigd te Assen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: de stichting,
advocaat: mr. P.J.G.G. Sluijter, kantoorhoudend te Assen,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A.L.S. Verhoog, kantoorhoudend te Haren (Groningen).
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
De mondelinge behandeling die in het tussenarrest van 28 januari 2020 was bevolen op 31 maart 2020 is als gevolg van de coronacrisis niet doorgegaan. In plaats daarvan hebben partijen ingestemd met het voorstel van het hof direct arrest te wijzen.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1
In deze zaak gaat het om de vraag of de stichting moet meewerken aan het plaatsen van een erfafscheiding (een raster) tussen de aangrenzende percelen van partijen, en of [geïntimeerden] c.s. een afscheiding moeten verwijderen die zij inmiddels zelf op het terrein van de stichting hebben geplaatst. De achtergrond van dit conflict is als volgt.
2.2
De stichting is eigenaar van het perceel dat kadastraal bekend is als gemeente Vries, sectie T. nr. 2189. [geïntimeerden] heeft het aangrenzende perceel in eigendom ( [a-straat] 2 in [A] , kadastraal bekend als gemeente Vries, sectie [Y] . nr. [000] ). Visser is medebewoner en medegebruiker van dat perceel.
2.3
Omstreeks begin 2016 hebben [geïntimeerden] c.s. bij de stichting geklaagd over hinder door wandelaars en fietsers die vanaf het perceel van de stichting in hun tuin kwamen en over grof vuil dat volgens hen aan het einde van het zandpad op het perceel van de stichting werd gestort. Naar aanleiding daarvan heeft de stichting eind 2016 een slagboom geplaatst op het pad naast het erf van [geïntimeerden] c.s. Die diende ter vervanging van een hek dat dit pad niet alleen voor auto's, maar ook voor fietsers en wandelaars geheel afsloot. De stichting heeft daarnaast aangeboden gezamenlijk een afrastering tussen de beide percelen te plaatsen. Dat voorstel is niet uitgevoerd; later, in het voorjaar van 2017, hebben [geïntimeerden] c.s. zelf een afrastering geplaatst. Bij een grensaanwijzing door het Kadaster die daarna op
2 augustus 2017 heeft plaatsgevonden, is gebleken dat die afrastering op het perceel van de stichting staat. De stichting heeft daar op 4 september dat jaar schriftelijk tegen geprotesteerd. Zij heeft [geïntimeerde2] geschreven het begrijpelijk te vinden dat hij behoefte had aan een afrastering, en dat om deze reden is aangeboden dit gezamenlijk uit te voeren. De afscheiding diende volgens de stichting echter op eigen grond te worden geplaatst of in onderling overleg op de erfafscheiding. Omdat onduidelijkheid bestond over de exacte plaats van de grens, is volgens de stichting uiteindelijk afgesproken dat het Kadaster zou worden gevraagd de grens te reconstrueren. De stichting schrijft het te betreuren dat [geïntimeerde2] dit moment niet heeft willen afwachten en vooruitlopend hierop een afrastering is gaan plaatsen. De stichting besluit haar brief met de mededeling dat het raster op 1 oktober van haar grond verwijderd dient te zijn. Deze brief is aangetekend verzonden. Op het bewijs van aangetekende verzending staat dat de brief niet is afgehaald en retour afzender is gezonden.
2.4
Op 13 april 2018 heeft de stichting haar sommatie herhaald en meegedeeld dat de afrastering binnen veertien dagen verwijderd moest worden. Die brief heeft [geïntimeerden] c.s. bereikt, maar aan de sommatie hebben zij geen gevolg gegeven.
2.5
De stichting heeft gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. op straffe van een dwangsom worden veroordeeld de afrastering te verwijderen en verwijderd te houden, met het verbod om ten aanzien van de grond van de stichting enige bezitsdaad uit te oefenen. [geïntimeerden] c.s. hebben daar hun eigen vordering tegenovergesteld: dat de stichting wordt gelast dit hekwerk gezamenlijk te verplaatsen en te bepalen dat partijen zich hierbij redelijk en constructief moeten opstellen. De vordering van de stichting is toegewezen, echter zonder dat een dwangsom is opgelegd. Die van [geïntimeerden] c.s. is ook toegewezen, in zoverre dat de rechtbank de stichting heeft gelast de palen op 'de juiste perceelgrens' te plaatsen en beide partijen heeft opgedragen het hekwerk op de erfgrens aan te brengen, 'daarbij gezamenlijk beslissingen nemend hoe om te gaan met begroeiing op die erfgrens en zich hierbij redelijk en constructief naar elkaar op te stellen'.
2.6
In dit hoger beroep vordert de stichting (in het zogenoemde 'principaal hoger beroep') dat alsnog een dwangsom aan [geïntimeerden] c.s. wordt opgelegd en dat de vorderingen van die partijen worden afgewezen. Het 'incidenteel hoger beroep' van [geïntimeerden] c.s. strekt ertoe dat de vordering van de stichting helemaal wordt afgewezen. Een en ander zal hierna in onderlinge samenhang worden besproken.
3. Wat is het oordeel van het hof?
3.1
De stichting heeft terecht vooropgesteld dat zij wettelijk niet verplicht is mee te werken aan de plaatsing of vervanging van enige afscheiding: zowel het plaatsen van de slagboom op haar eigen terrein als het doen van toezeggingen omtrent het gezamenlijk aanbrengen van een raster op de erfgrens heeft plaatsgehad in het teken van goed nabuurschap. De slagboom heeft de stichting uitsluitend in het belang van [geïntimeerden] c.s. geplaatst, en zij heeft dat op eigen kosten gedaan. Ook bij het plaatsen van een raster op de erfgrens heeft de stichting geen eigen belang. Bovendien stelt de stichting zich terecht op het standpunt dat het plaatsen van een hek (ruim) over de erfgrens op haar terrein door [geïntimeerden] c.s. een onrechtmatige inbreuk op haar eigendomsrechten oplevert. Die inbreuk alleen al maakt dat de stichting een rechtens te respecteren belang heeft bij haar vordering tot ongedaanmaking van deze onrechtmatige situatie. [geïntimeerden] c.s. zijn daartoe niet bereid gebleken - niet na sommatie en dagvaarding, en zelfs niet na een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van die strekking. Wat [geïntimeerde2] wel heeft gedaan, is bij herhaling schelden en dreigen dat er klappen gaan vallen op momenten dat hij op deze verplichting werd aangesproken door rayonbeheerder [B] en, later, rentmeester [C] . Dat alles betekent dat er aanleiding bestaat aan de vordering van de stichting nu een dwangsom te verbinden. Die dwangsom zal wel worden gematigd en gemaximeerd. Het betekent ook dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] c.s. zich nog zouden kunnen beroepen op enige toezegging van een medewerker van de stichting, zo die al bevoegd zou zijn gedaan, om aan het plaatsen van een raster op de erfafscheiding mee te werken. Zowel in de oorspronkelijke conventie en reconventie als in dit hoger beroep zullen [geïntimeerden] c.s. de proceskosten moeten betalen. Dat betekent dat de grieven 2, 9 en 10 van de stichting doel treffen en die van [geïntimeerden] c.s. falen.
4. De beslissing
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 mei 2019 voor zover dat in conventie en in reconventie is gewezen en beslist alsnog als volgt.
Het hof gelast [geïntimeerden] c.s. de op het terrein van de stichting geplaatste afrastering nabij de kadastrale grens tussen de percelen van partijen binnen veertien dagen na betekening van dit arrest te verwijderen en verwijderd te houden.
Het hof verbiedt [geïntimeerden] c.s. om middellijk of onmiddellijk enige bezitsdaad uit te (doen) oefenen ten aanzien van het perceel van de stichting, zoals, maar niet uitsluitend, het gebruiken van het perceel, dan wel het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan of op dat perceel;
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat deze last niet wordt uitgevoerd vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest en voor elke keer dat het verbod na betekening van dit arrest door [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] of één hunner wordt overtreden, totdat een maximum van € 10.000,- totaal zal zijn bereikt.
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, in eerste aanleg tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op € 2.085,31 (conventie) en € 678,75 (reconventie) en in dit hoger beroep, in principaal en incidenteel hoger beroep tezamen, tot aan dit arrest begroot op € 844,10 aan verschotten en € 1.611,- aan salaris van de advocaat.
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] c.s. ook tot betaling van de nakosten ten bedrage van € 157,- zonder betekening van dit arrest, vermeerderd met een bedrag van € 82,- in geval van betekening en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag van volledige betaling.
Het hof verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof wijst af wat in dit hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.