Rb. Gelderland, 21-01-2016, nr. AWB 15/254
ECLI:NL:RBGEL:2016:201
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
21-01-2016
- Zaaknummer
AWB 15/254
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:201, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 21‑01‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:8058, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:RBGEL:2015:6201, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 08‑10‑2015
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Publicatie op verzoek, geen samenvatting.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/254
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 21 januari 2016
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 september 2014 een aanmaning verstuurd in verband met het niet tijdig betalen van de gemeentelijke heffingen 2014 waarbij € 15 aan aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
Bij brief van 27 september 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten.
Eiseres heeft bij faxbericht van 15 januari 2015, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2015 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .
Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van het door eiseres overgelegde stuk.
Overwegingen
Feiten
1. Met dagtekening 28 februari 2014 zijn aanslagen afvalstoffenheffing, onroerende zaakbelasting en rioolheffing opgelegd aan eiseres ten bedrage van in totaal € 794,04. Op het aanslagbiljet is een laatste vervaldag van de betalingstermijn van 27 oktober 2014 vermeld.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij brief van 27 maart 2014 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de ontvangstbevestiging is, voor zover thans van belang, voorts vermeld:
“Uw bezwaar gaf mij vooralsnog geen aanleiding om u uitstel van betaling te verlenen.
U wordt dan ook verzocht het bedrag van 794,04 euro te betalen vóór de vervaldag 27 oktober 2014. Als u gebruik maakt van de regeling voor automatische incasso wordt automatisch het juiste bedrag van uw rekening afgeschreven.”
3. Op 27 maart 2014 en 28 april 2014 zijn middels automatische incasso bedragen van respectievelijk € 99,26 en € 113,43 betaald. Deze bedragen zijn door eiseres op 7 april 2014 en 1 mei 2014 gestorneerd.
4. Bij brief van 6 mei 2014 heeft verweerder, voor zover thans van belang, het volgende medegedeeld:
“Ondanks de door u verleende machtiging tot automatische incasso van de gemeentelijke heffingen is het tweemaal niet mogelijk geweest om het door u verschuldigde termijnbedrag over het belastingjaar 2014 automatisch van uw bank- of girorekening af te schrijven. Afschrijving vindt normaal gesproken plaats in 8 termijnen.
Als gevolg van het bovenstaande ben ik genoodzaakt om deze automatische incasso met onmiddellijke ingang te beëindigen. Ter voorkoming van verdere kostenverhogende maatregelen verzoek ik u het nog openstaande bedrag van € 794,04 binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief over te maken (…).”
5. Met dagtekening 24 september 2014 heeft verweerder de aanmaning aan eiseres verzonden en de kosten van de aanmaning in rekening gebracht.
6. De gemachtigde van eiseres heeft daartegen namens eiseres bij brief van 27 september 2014 bezwaar gemaakt.
7. Op 29 september 2014 heeft eiseres een bedrag van € 794,04 voldaan.
8. Eiseres heeft verweerder, bij brief van 16 november 2014, in gebreke gesteld en verzocht een dwangsom aan haar toe te kennen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
9. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2015 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
10. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- heeft verweerder een dwangsom verbeurd in verband met het niet-tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres;
- heeft verweerder terecht aanmaningskosten in rekening gebracht.
Beoordeling van het geschil
Beroep niet tijdig beslissen
11. Verweerder heeft op 28 januari 2015 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar mede betrekking op voornoemde uitspraak op bezwaar.
12. Nu verweerder aldus alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of nog procesbelang resteert bij het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zo omdat eiseres de rechtbank heeft verzocht de beweerdelijk door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Dwangsom
13. In artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald:
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
14. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (IW) luidt als volgt:
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
15. Artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is het volgende opgenomen:
Voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 7 bij een gevorderde som tot € 454 en € 15 bij een gevorderde som van € 454 of meer.
16. In artikel 1, tweede lid, van de IW is bepaald:
Op deze wet zijn artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
17. De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om kosten van aanmaning in rekening te brengen voortvloeit uit de IW, welke wet op grond van de Gemeentewet voor de invordering van gemeentelijke belastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard. Voorts stelt de rechtbank vast dat in artikel 1, tweede lid, van de IW is bepaald dat onder meer titel 4.1 van de Awb niet van toepassing is op de IW. In titel 4.1 van de Awb zijn onder meer de bepalingen omtrent de dwangsom bij niet tijdig beslissen opgenomen. Gelet hierop kan eiseres geen beroep doen op een dwangsom. Aan een inhoudelijke beoordeling of aan de overige voorwaarden van artikel 4:17 van de Awb is voldaan, komt de rechtbank niet toe. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar dient ongegrond te worden verklaard.
De kosten van aanmaning
18. Op grond van artikel 11 van de IW maant de ontvanger de belastingschuldige aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen, indien de belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt.
19. Eiseres stelt dat de kosten van aanmaning ten onrechte in rekening zijn gebracht, omdat zij op het moment van het verzenden van de aanmaning nog niet in gebreke was de aanslagen tijdig te betalen. Zij voert hiertoe aan dat op het aanslagbiljet een laatste vervaldag van 27 oktober 2014 is vermeld.
20. Verweerder heeft gesteld, hetgeen eiseres niet heeft weersproken, dat voor belastingschuldigen die geen gebruik maken van automatische incasso de laatste vervaldag uiterlijk 31 maart 2014 was. De automatische incasso heeft tot doel om de betaling te spreiden en in maandelijkse termijnen automatisch te incasseren. Om die reden was de laatste vervaldag opgeschoven naar 27 oktober 2014. Omdat de automatische incasso tweemaal niet was geslaagd, is deze bij brief van 6 mei 2014 ingetrokken. In die brief is een nieuwe laatste vervaldag vastgesteld, te weten 10 dagen na 6 mei 2014. Nu eiseres niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, is de aanmaning terecht verzonden, aldus verweerder.
21. De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 18 van het Reglement voor de automatische incasso van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Arnhem de automatische incasso door verweerder wordt beëindigd, indien de automatische incasso tweemaal gedurende een afschrijvingstijdvak niet slaagt. Nu vaststaat dat eiseres tweemaal de geïncasseerde bedragen heeft gestorneerd, kon verweerder de automatische incasso beëindigen. Eiseres heeft vervolgens niet binnen de door verweerder nader gestelde termijn betaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten van de aanmaning terecht in rekening zijn gebracht.
22. De stelling van eiseres dat de datum 27 oktober 2014 als de laatste vervaldag van kracht bleef faalt, aangezien deze termijn samenhing met de automatische incasso en verweerder in de brief van 6 mei 2014 expliciet heeft vermeld dat de betaling binnen 10 dagen diende plaats te vinden. Hieraan doet niet af dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaar van 27 maart 2014 de datum van 27 oktober 2014 was vermeld als laatste vervaldag, omdat op dat moment de automatische incasso nog niet was beëindigd en derhalve nog werd uitgegaan van betaling op die wijze. Een eventueel bij eiseres opgewekt vertrouwen dat 27 oktober 2014 de laatste vervaldag was, is door verweerder beëindigd bij brief van 6 mei 2014. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij naar aanleiding van de brief van 6 mei 2014 contact heeft opgenomen met de gemeente en zij daaraan het vertrouwen heeft ontleend dat ze een nieuw aanslagbiljet zou ontvangen. Nu onduidelijk is wat tijdens dit telefoongesprek is besproken en of eiseres hieraan vertrouwen zou kunnen ontlenen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van opgewekt vertrouwen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
23. Gelet op het voorgaande dienen het beroep tegen de aanmaningskosten en het beroep wegens niet tijdig beslissen ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om een dwangsom dient te worden afgewezen.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de kosten van de aanmaning ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 januari 2016 | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Uitspraak 08‑10‑2015
Mr. G.H.W. Bodt
Partij(en)
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van [- 8 OKT. 2015]
in de zaak tussen
[X], te [Z], opposante
[…]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.
Behandeling van het verzet
Bij uitspraak van 23 juli 2015 heeft de rechtbank het beroep van opposante met het zaaknummer AWB 15/254 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 27 juli 2015, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, heeft opposante tegen deze uitspraak verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.
Opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 1 oktober 2015.
Opposante is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde […]
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten en gronden van het verzet
1.
Opposante heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder in verband met de aanmaningskosten welke ter invordering van de gemeentelijke belastingen in rekening zijn gebracht.
2.
De rechtbank heeft opposante bij aangetekende brief van 18 februari 2015 gewezen op het feit dat het griffierecht nog niet was voldaan. Zij is aangemaand binnen vier weken na dagtekening alsnog het griffierecht te voldoen.
3.
Het door opposante verschuldigde griffierecht is niet op de bankrekening van de rechtbank bijgeschreven.
4.
Op 23 juli 2015 heeft de rechtbank op voet van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan. Het beroep is daarbij kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond dat het verschuldigde griffierecht niet is voldaan.
Beoordeling van het verzet
5.
In deze verzetprocedure dient enkel de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. Hierbij zal de rechtbank rekening houden met de gronden die in verzet zijn aangevoerd.
6.
Ingevolge artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is een beroep niet-ontvankelijk indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie is gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.
Opposante heeft in haar verzetschrift aangevoerd dal het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verschuldigde griffierecht tijdig is voldaan.
8.
Nu opposante ter zitting een betalingsbewijs heeft overgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 23 juli 2015.
9.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep in de zin van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank ten onrechte tot sluiting van het onderzoek is overgegaan. Gelet hierop dient het verzet gegrond worden verklaard.
10.
Ingevolgde artikel 8:55 negende lid, van de Awb zal de uitspraak van de rechtbank van 23 juli 2015 komen te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Beslissing
De rechtbank, verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op [- 8 OKT.2015]
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: [- 8 OKT. 2015]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1 —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2 —
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.