Rb. Limburg, 22-12-2014, nr. AWB - 14 , 683u
ECLI:NL:RBLIM:2014:11070
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
22-12-2014
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 683u
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:11070, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 22‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:1044
Uitspraak 22‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Weigering noodverordening en noodbevel in te trekken. De weigering de noodverordening in te trekken is niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Eisers hebben geen procesbelang meer bij de vraag of de weigering om het noodbevel in te trekken al dan niet rechtmatig is, nu de rechtbank bij uitspraak van heden de beroepen tegen het noodbevel gegrond heeft verklaard en het noodbevel heeft herroepen.
Partij(en)
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/683
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2014 in de zaak tussen
Edelchemie Panheel B.V., Phoenica B.V.,[eiser1] en [eiser2], te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
en
de burgemeester van de gemeente Maasgouw, verweerder
(gemachtigden: mr. D. van Tilborg, mr. L. Smeets-Sanders, E. Hennekens en I. Linssen).
Procesverloop
Bij besluiten van 23 april 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder het verzoek van eisers om de op 17 augustus 2012 afgegeven noodverordening en noodbevel in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers, voor zover gericht tegen de weigering de noodverordening in te trekken, niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard voor wat betreft de weigering het noodbevel in te trekken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014.
Van eisers zijn[eiser1] en [eiser2] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Edelchemie Panheel B.V. en Phoenica B.V. hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn [naam] en [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Op 17 augustus 2012 heeft verweerder een noodverordening en een noodbevel afgegeven. Op grond van het noodbevel dienen de percelen, gelegen aan de [adres] te [plaats], te worden afgesloten en te worden beveiligd, waardoor onbevoegden het terrein niet kunnen betreden. Ingevolge de noodverordening is het een ieder, voor zover niet rechtstreeks betrokken bij het houden van toezicht op de naleving en/of handhaving en/of de uitvoering van bij of krachtens wet gegeven voorschriften, bevelen of andere maatregelen, verboden vanaf de inwerkingtreding van de verordening het in de verordening bedoelde gebied te betreden of zich daar op te houden. Bij brief van
12 maart 2013 hebben eisers verzocht de noodverordening en het noodbevel in te trekken. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er voor intrekking van de noodverordening en het noodbevel geen aanleiding bestaat, omdat de situatie ten opzichte van die in augustus 2012 niet wezenlijk is gewijzigd. Op het terrein bevinden zich nog steeds giftige (en deels slecht verpakte) afvalstoffen, bassins met giftige slibben en bedrijfsafvalstoffen en diverse gevaarlijke (defecte/bouwvallige) installaties. Derhalve is volgens verweerder er ook nu nog sprake van een gerechtvaardigd belang om te voorkomen dat personen toegang tot het terrein krijgen totdat de gevaarlijke situaties als gevolg van de op het terrein aanwezige (afval)stoffen, bassins en installaties (in voldoende mate) zijn opgeheven.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de weigering om de noodverordening in te trekken, niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, zodat het daartegen gerichte bezwaarschrift niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van het noodbevel stelt verweerder zich op het standpunt dat er, omdat er nog een grote hoeveelheid (gevaarlijke) (afval)stoffen op het terrein is gelegen, op dit moment geen aanleiding is om over te gaan tot intrekking van het noodbevel. Ook is het (gevaarlijk) afvalwater in de bassins nog altijd aanwezig. De toestand op het terrein is nog altijd zodanig dat sprake is van een milieu hygiënisch gevaarlijke situatie die het noodbevel en de noodverordening rechtvaardigen, aldus verweerder.
3. Eisers voeren aan dat de noodverordening geen algemeen karakter heeft en expliciet gericht is op eisers. Het gaat om een besluit van algemene strekking, inhoudende een concretiserende norm. Gelet daarop is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het noodbevel stellen eisers zich primair op het standpunt dat reeds in augustus 2012 geen sprake was van een omstandigheid die het afgeven van het noodbevel rechtvaardigde, nu door de reeds op 16 augustus 2012 toegepaste spoedbestuursdwang geen dreigende situatie (meer) kon worden aangenomen. Subsidiair betogen eisers dat door de in augustus, november en december 2012 toegepaste spoedeisende bestuursdwang en het zelf afvoeren van stoffen door eisers, ten tijde van de aanvraag geen sprake was van omstandigheden die voortduring van het noodbevel rechtvaardigden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar dat is gericht tegen de weigering de noodverordening in te trekken, terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de noodverordening een algemeen verbindend voorschrift (avv) is. Voor wat betreft het betoog van eisers dat de noodverordening geen algemeen karakter heeft verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 9 van de uitspraak van deze rechtbank van heden (ECLI:NL:RBLIM:2014:10865), waarin is overwogen dat de noodverordening als een avv dient te worden aangemerkt. Uit artikel 6:2, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:3, eerste lid, onder b, van de Awb volgt dat ook de weigering om een avv in te trekken, niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of eisers gelet op de uitspraak in genoemde procedures nog procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en overweegt dienaangaande als volgt. Volgens vaste rechtspraak is voor een ontvankelijk bezwaar of (hoger) beroep - onder meer - vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces-)belang bij een beslissing op bezwaar of (hoger)beroep, in die zin dat de eisende partij door de beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken. Dit belang kan hangende het bezwaar of (hoger) beroep komen te vervallen als gevolg van veranderde omstandigheden, zoals een wijziging van het toepasselijke wettelijke regime, of handelingen van een partij (waaronder het desbetreffende bestuursorgaan) dan wel een ander bestuursorgaan, waardoor geen procesbelang meer bestaat. Bepalend is derhalve niet of er ten tijde van het instellen van een rechtsmiddel belang is bij een procedure, maar dat dit belang (nog) aanwezig is op het moment dat er in deze procedure uitspraak wordt gedaan.
6. Bij uitspraak van heden (ECLI:NL:RBLIM:2014:10865), heeft de rechtbank de beroepen gericht tegen het noodbevel gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en het noodbevel herroepen. Dit brengt met zich dat moet worden geoordeeld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij beantwoording van de vraag of de weigering om het noodbevel in te trekken al dan niet rechtmatig is. Procesbelang zou echter wel nog kunnen zijn gelegen in eventueel door het bestreden besluit veroorzaakte schade. Gestelde schade levert echter slechts een procesbelang op, als tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk schade is geleden door het desbetreffende besluit. De enkele, niet geconcretiseerde of met een begin van bewijs gemotiveerde, stelling dat schade is geleden is hiertoe onvoldoende.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, aangezien de omstandigheid die tot het vervallen van het procesbelang heeft geleid, zijnde de herroeping van het noodbevel, voor risico van verweerder komt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2014.
w.g. P. van den Brekel, griffier | w.g. T.M. Schelfhout, voorzitter |
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.