Hof 's-Gravenhage, 07-09-2011, nr. BK-10/448
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5519
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-09-2011
- Zaaknummer
BK-10/448
- LJN
BU5519
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5519, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑09‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BM3347, Niet ontvankelijk
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BM3347, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Belastingblad 2012/29 met annotatie van J.P. Kruimel
Belastingadvies 2012/3.2
Uitspraak 07‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Eenmaal griffierecht betaald voor 96 zaken. Geen sprake van samenhangende zaken. Ten aanzien van 95 zaken, waaronder die van belanghebbende, is ten onrechte geen griffierecht betaald. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/448
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 7 september 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, hierna: de Inspecteur, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 april 2010, nr. AWB 09/2188, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
- 1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 wegens het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), met dagtekening 31 januari 2009 een aanslag in de onroerendezaakbelasting opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 150.000. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een gelijktijdig genomen beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), geldend voor het jaar 2009, met waardepeildatum 1 januari 2008.
- 1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
- 1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
- 2.1.
Ook eigenaren van andere appartementen in hetzelfde complex zijn in hoger beroep gekomen tegen de vastgestelde woz-waarden. De gemachtigde van belanghebbende,
[A], heeft in één hoger beroepschrift voor belanghebbende en 95 andere eigenaren van appartementen in hetzelfde complex hoger beroep ingesteld tegen de rechtbankuitspraken betreffende deze woz-waarden. [A] is eveneens gemachtigde voor de 95 andere eigenaren van appartementen die hoger beroep hebben ingesteld (hierna: de gemachtigde).
Er is ten aanzien van al deze zaken eenmaal griffierecht voldaan. Dit griffierecht is door het Hof geboekt op het dossier met procedurenummer BK-10/00333 (belanghebbende: [B]). Ten aanzien van 95 procedures, die met de nummers BK-10/00448 tot en met BK-10/00542, waaronder die van belanghebbende, is geen griffierecht voldaan. Belanghebbende en de andere eigenaren van 95 appartementen die hoger beroep hebben ingesteld worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de groep eigenaren’. De Inspecteur heeft voor alle zaken gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
- 2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
27 juli 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. De hoger beroepen van de groep eigenaren zijn gelijktijdig behandeld. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
- 3.1.
Bij brief van 28 juli 2009 heeft de rechtbank Rotterdam het volgende medegedeeld aan de gemachtigde van de groep eigenaren:
“Naar aanleiding van uw verzoek van 20 juli 2009 deel ik u het volgende mede.
Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd.
De rechtbank stelt vast dat er in bovengenoemde procedures sprake is van samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb. Voor de bovengenoemde procedures heeft de rechtbank derhalve een griffierecht van € 41,- geheven. Ik verzoek u de acceptgiro d.d. 7 juli 2009, referentie AWB 09/2285, nota nummer [xxxxxxxxxx] binnen de gestelde termijn te betalen. Ik verzoek u de overige acceptgiro’s als niet verzonden te beschouwen.”
- 3.2.
Op 8 juni 2010 is per fax het hoger beroepschrift binnengekomen. Bij ‘kenmerk’ is het volgende vermeld:
“Beroep tegen uitspraak rechtbank procedures 09/2188 t/m 09/2221 en 09/2223 t/m 09/2285.”
- 3.3.
Het hoger beroepschrift is ook binnengekomen per post op 11 juni 2010. Hierbij is als bijlage de rechtbankuitspraak in de zaak van [B] met nummer AWB 09/2190 gevoegd.
- 3.4.
Bij brief van 9 juni 2010 heeft het Hof de binnenkomst van het hoger beroepschrift bevestigd.
In deze brief is bij ‘ons kenmerk’ vermeld:
“BK/EA-10/00333.”
Bij ‘procedure van’ is in deze brief vermeld:
“[B] te [Z] / de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle a/d IJssel te CAPELLE AAN DEN IJSSEL.”
- 3.5.
Het Hof heeft op 18 juni 2010 een nota griffierecht ten aanzien van de zaak BK-10/00333 ([B]) verzonden. Deze is op 23 juni 2010 betaald.
- 3.6.
De gemachtigde van de groep eigenaren heeft een brief met dagtekening 2 juli 2010 naar het Hof gestuurd en heeft daarin – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Uit uw ontvangstbevestiging blijkt niet overduidelijk of u de procedure heeft ingeboekt tegen 1 uitspraak op beroep of, zoals mijn bedoeling was, tegen alle uitspraken op beroep. Daarom heb ik een kopie van alle uitspraken bijgevoegd waartegen ik in beroep ga (bijlage 1, cd-rom).
De Rechtbank Rotterdam heeft al deze procedures als een grote samenhangende zaak beschouwd en in 1 zitting behandeld. Gezien de grote gelijkenis tussen de zaken heeft dat ook mijn voorkeur bij een hoger beroepsprocedure. Dat is de reden dat ik maar 1 kopie van een uitspraak op beroep bij het beroepschrift had gevoegd. Ik heb voor u de rest van de uitspraken gescanned en op een cd-rom gebrand.
Voor de duidelijkheid wil ik nog wel helder gesteld hebben dat het mijn bedoeling was en is om tegen alle uitspraken in beroep te komen.”
- 3.7.
Bij brief van 30 juli 2010 heeft het Hof het volgende aan de gemachtigde medegedeeld:
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift, ingekomen op 8 juni 2010.
Te zijner tijd ontvangt u nader bericht over de verdere behandeling van het hoger beroep.
Ik verzoek u de griffier in kennis te stellen van eventuele adreswijzigingen.”
Onder ‘ons kenmerk’ is in deze brief opgenomen:
“BK/EA-10/00448 t/m BK/EA-10/00542”
en bij ‘procedure van’ is opgenomen
“[X] te [Z]/de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle a/d IJssel te CAPELLE AAN DEN IJSSEL e.v.”
- 3.8.
Op 24 februari 2011 zijn niet-aangetekende nota’s griffierecht verzonden aan de gemachtigde betreffende te betalen griffierechten van de groep eigenaren met uitzondering van de belanghebbende in de zaak BK-10/00333 ([B]).
- 3.9.
Met dagtekening 19 april 2011 zijn aangetekende nota’s griffierecht verzonden aan de gemachtigde betreffende de hiervoor genoemde nog te betalen griffierechten. Daarbij werd tot 17 mei 2011 de gelegenheid geboden om het griffierecht te voldoen. Het griffierecht is niet betaald.
- 3.10.
De gemachtigde heeft een brief naar het Hof gestuurd met dagtekening 1 juli 2011 waarin het volgende is opgenomen:
“Op 27 juli 2011 staat de zitting gepland van de procedures BK/SK-10/00333 en BK/SK-10/00448 t/m BK/SK-10/00542 (96 stuks).
Van deze procedures is voor 1 procedure het griffierecht betaald ([B]). Dit is gebeurd omdat het 1 grote procedure betreft en niet 96 kleintjes. Ik verzoek u vriendelijk deze zaak (net als de rechtbank Rotterdam destijds) ook als zodanig te benaderen. Ik weet dat de uiterste consequentie van het afwijzen van mijn verzoek is dat er 95 zaken niet-ontvankelijk verklaard zullen worden. Dit risico is met de klanten besproken, maar ook in dat geval zal ik mij het vuur uit de sloffen pleiten om die laatste zaak wel gegrond te krijgen.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
- 4.1.
In geschil is of het verschuldigde griffierecht ten aanzien van belanghebbende is voldaan. Indien wordt geoordeeld dat het verschuldigde griffierecht is voldaan, dan is in geschil of de woz-waarde juist is vastgesteld.
- 4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 27l, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), en dat op grond daarvan kan worden volstaan bij deze 96 zaken met de betaling van eenmaal griffierecht. Het verschuldigde griffierecht ten aanzien van belanghebbende is daarom voldaan. De woz-waarde is volgens belanghebbende te hoog vastgesteld.
- 4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor alle 96 zaken griffierecht is verschuldigd en dat ten aanzien van belanghebbende daarom het verschuldigde griffierecht niet is voldaan. De woz-waarde is volgens de Inspecteur op de juiste waarde vastgesteld.
Conclusies van partijen
- 5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot ontvankelijkverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de bij beschikking vastgestelde woz-waarde tot € 135.000 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag in de onroerendezaakbelasting.
- 5.2.
De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
- 6.1.
Niet in geschil is dat de gemachtigde nota’s griffierecht heeft ontvangen voor iedere belanghebbende van de groep eigenaren en dat slechts eenmaal griffierecht is voldaan, namelijk in de zaak [B], procedurenummer BK-10/00333.
- 6.2.
Ingevolge artikel 27l, eerste lid, AWR, wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier van het Hof een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende uitspraken betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In dat geval bedraagt het griffierecht het hoogste van de in het tweede lid vermelde bedragen.
- 6.3.1.
In de parlementaire geschiedenis is over het begrip ‘samenhangende uitspraken’ onder meer het volgende vermeld.
- 6.3.2.
In de toelichting bij de regeling van het griffierecht van artikel 27l AWR, Kamerstukken II, nr. 29.251, nr. 3, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 27l regelt het griffierecht in hoger beroep. Het is grotendeels ontleend aan artikel 29a Awr, dat het griffierecht voor het beroep in cassatie regelt.
(…)”
- 6.3.3.
In de toelichting bij artikel 29a AWR, kamerstukken II, 25175, nr. 3, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Voor de regeling van het griffierecht voor beroep in cassatie is aangesloten bij die van het griffierecht voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bij de Centrale Raad van Beroep.”
- 6.3.4.
Bij de toelichting op de artikelen 40 van de Wet op de Raad van State en 32 van de Beroepswet zijn geen relevante passages opgenomen betreffende de samenhang van zaken in verband met het griffierecht. Naar het oordeel van het Hof kan voor de beoordeling of sprake is van samenhangende zaken worden aangesloten bij het begrip samenhangende zaken zoals dat ook in eerste aanleg bij de rechtbank geldt. Artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) regelt het griffierecht bij de rechtbank.
- 6.3.5.
Aan de parlementaire geschiedenis van artikel 8:41, lid 1, Awb kan worden ontleend dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd dat, indien beroep is ingesteld door twee of meer indieners ter zake van twee of meer besluiten die zijn genomen ten aanzien van hen afzonderlijk, voor de indiening van het beroepschrift door elk van die indieners griffierecht is verschuldigd. Slechts indien twee of meer indieners één beroepschrift indienen ter zake van hetzelfde besluit is eenmaal griffierecht verschuldigd (vgl. Kamerstukken II 1993/94, 23780, nr. 8, blz. 2 t/m 3). In dit verband is met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld (HR 17 december 2010, nr. 09/04183).
- 6.4.
In het onderhavige geval gaat het om een appartement dat met andere appartementen in een complex van appartementen is gelegen. Iedere bewoner van een appartement in het complex heeft een woz-beschikking gekregen en een aanslag in de onroerendezaakbelasting. Iedere woz-beschikking en aanslag in de onroerendezaakbelasting is een zelfstandig besluit en ieder tot wie de woz-beschikking zich richt, dient daarom zelfstandig in bezwaar, beroep en hoger beroep te komen tegen deze beschikking en aanslag. Dat alle bewoners dezelfde gemachtigde hebben genomen om hun zaak bij gemeente, rechtbank en Hof te bepleiten doet aan het vorenstaande niet af.
Het oordeel van de rechtbank dat het in het onderhavige geval om samenhangende zaken gaat in de zin van voormeld artikel is naar het oordeel van het Hof dan ook niet juist.
- 6.5.
Door de brief van de rechtbank en de daarop volgende uitspraak waarin het standpunt werd ingenomen dat sprake was van samenhangende zaken, zulks in combinatie met de omstandigheid dat het Hof geruime tijd gewacht heeft met het heffen van griffierecht, kan de indruk zijn ontstaan bij de groep eigenaren dat slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was. Hoewel die indruk naar ’s Hofs oordeel niet meer kon bestaan na de herhaalde, aangetekende uitnodiging tot betaling van griffierecht, gericht aan elke belanghebbende van de groep eigenaren met uitzondering van de belanghebbende in de zaak BK-10/00333 ([B]), is ter vermijding van elk misverstand op de zitting dit punt expliciet door de Voorzitter van de belastingkamer aan de orde gesteld. Hij heeft daar meegedeeld, mede in reactie op de brief van de gemachtigde van 1 juli 2011, dat het Hof van oordeel is dat 96 keer griffierecht had dienen te worden voldaan. Aan de gemachtigde is de gelegenheid geboden voor belanghebbende en voor de 94 andere belanghebbenden die evenals belanghebbende geen griffierecht hebben voldaan alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen binnen een termijn van vier weken na de zitting. De gemachtigde heeft daarop ter zitting meegedeeld van mening te zijn dat sprake is van samenhangende zaken en dat niet alsnog griffierecht zal worden voldaan in alle zaken waarin dat nog niet is gebeurd. Zijn cliënten willen dat niet. Op de vraag van het Hof aan welke zaak het betaalde griffierecht moet worden toegerekend, antwoordde de gemachtigde dat het betaalde griffierecht kan worden toegerekend aan de zaak van de belanghebbende, [B], met procedurenummer BK-10/00333.
- 6.6.
Ter zitting heeft de gemachtigde nog opgeworpen dat het te betalen griffierecht voor zijn cliënten een drempel opwerpt om te gaan procederen in verband met hun beperkte draagkracht. Het Hof is van oordeel dat de hoogte van het griffierecht in hoger beroep doorgaans de toegang tot de rechter niet belemmert.
Van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens is dan ook in beginsel geen sprake. Dit kan anders zijn als een belastingplichtige feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit het Hof de conclusie kan trekken dat zijn draagkracht dermate laag is dat betaling van het griffierecht de toegang tot de rechter belemmert.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat van een dusdanig lage draagkracht bij hem/haar sprake is.
Voorts is het Hof van oordeel dat het heffen van griffierecht in de onderhavige zaak niet in strijd is met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het voormelde verdrag.
- 6.7.
Anders dan belanghebbende meent, is de Inspecteur ook niet gehouden mee te werken aan een proefprocedure betreffende één zaak waarbij hij, indien het beroep in die zaak gegrond wordt verklaard, gehouden is de andere vastgestelde woz-waarden ambtshalve te verlagen.
- 6.8.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende ten onrechte geen griffierecht betaald. Dit leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 7 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- -
de naam en het adres van de indiener;
- -
de dagtekening;
- -
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- -
de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.