Rb. Amsterdam, 02-03-2011, nr. 462414 - HA ZA 10-1988
ECLI:NL:RBAMS:2011:BP7522, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-03-2011
- Zaaknummer
462414 - HA ZA 10-1988
- LJN
BP7522
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BP7522, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑03‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4821, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 401 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JA 2011/74
Uitspraak 02‑03‑2011
Inhoudsindicatie
aansprakelijkheid rechtsbijstandverlener Een advocaat of andere rechtsbijstandverlener hoeft niet op eigen initiatief te onderzoeken of en in hoeverre zijn cliënt mogelijk behoefte heeft aan en/of baat zou hebben bij overige rechtsbijstand, buiten de context van de verleende opdracht
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 462414 / HA ZA 10-1988
Vonnis van 2 maart 2011
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
D.A.S. NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [A] en DAS genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 8 juni 2010, met producties;
- -
de conclusie van antwoord met producties;
- -
het tussenvonnis van 29 september 2010, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 19 januari 2011 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] was in de rang van hoofdagent als rechercheur werkzaam voor de politie Rotterdam-Rijnmond (hierna de werkgever).
2.2.
In november 2003 is bij de werkgever een melding binnengekomen die betrekking had op [A]. De strekking van de melding was dat geheime informatie vanuit politieregisters door [A] zou zijn verstrekt aan derden. Het Bureau Interne Zaken (hierna: BIZ) van de werkgever heeft hiernaar onderzoek gedaan. Op 6 januari 2004 is [A] gehoord door het BIZ.
2.3.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft het Openbaar Ministerie [A] bericht dat zij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat geen strafrechtelijke vervolging ingesteld zal worden.
2.4.
Op 29 juli 2004 heeft [A] zich ziek gemeld. [A] is vervolgens wegens psychische klachten volledig arbeidsongeschikt geweest tot januari 2005. Vanaf 11 januari 2005 heeft [A] haar werkzaamheden hervat voor drie maal twee uur per week, waarbij zij een aantal werkzaamheden, zoals het afnemen van verhoren, niet hoefde te verrichten. De werkhervatting is vervolgens steeds verder uitgebreid.
2.5.
Bij brief van 4 maart 2005 heeft het hoofd van het BIZ aan [A] onder meer bericht dat het verloop van het naar haar verrichte onderzoek de toets der kritiek niet kan doorstaan. In deze brief heeft het BIZ hiervoor excuses aangeboden.
2.6.
[A] heeft zich vervolgens op 26 mei 2005 tot DAS gewend met het verzoek om actie te ondernemen richting de werkgever vanwege het handelen van het BIZ in strijd met de van toepassing zijnde protocollen. Mr. [B] (hierna: [B]) heeft namens DAS bij brief van 27 mei 2005 voornoemd verzoek aan [A] bevestigd.
2.7.
In september 2006 is [A], nadat zij naar een ander dienstonderdeel was overgeplaatst, weer volledig uitgevallen.
2.8.
Uit het door de bedrijfsarts ingevulde formulier Medische informatie WIA van 19 september 2006 blijkt dat vanwege blijvende beperkingen op het werk de begeleiding van [A] is hervat in januari 2006. Op het formulier staat verder dat in juni 2006 wederom begeleiding van de bedrijfsarts is gestart en dat [A] toen is verwezen naar de psycholoog van KLM Health Services, waarbij met de werkgever een tweesporenbeleid is afgestemd, gericht op re-integratie enerzijds en op het zoeken van een passende functie binnen de organisatie anderzijds. Via het Loopbaanadviescentrum, later IMO geheten, is gezocht naar een andere, passende functie, evenwel zonder succes. [A] is op een aantal interne sollicitaties afgewezen en heeft daarnaast een aantal aangeboden functies van de hand gewezen.
2.9.
[A] heeft zich begin 2007 tot het advocatenkantoor Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen gewend (hierna: Holland Van Gijzen). Bij brief van 14 maart 2007 heeft mr. [C] van Holland van Gijzen [B] gevraagd of het mogelijk is dat hij wordt aangesteld als de vertegenwoordiger van [A] en dat DAS de daarmee gepaarde kosten voldoet. In de brief staat ook vermeld dat indien dit niet mogelijk is, [B] wordt verzocht de zaak van [A] met spoed te behandelen. De inschakeling van Holland Van Gijzen heeft er uiteindelijk toe geleid dat [B] heeft toegezegd dat zij de zaak zal oppakken.
2.10.
Op 27 juli 2007 heeft [B] namens [A] een brief gezonden aan de werkgever, waarin laatstgenoemde aansprakelijk is gesteld voor door [A] geleden schade als gevolg van het handelen van het BIZ.
2.11.
Met ingang van 1 januari 2008 is de omvang van het dienstverband van [A] op haar eigen verzoek gewijzigd van 38 naar 27 uur per week.
2.12.
Per 1 april 2008 is de behandeling van het dossier binnen DAS overgenomen door mr. [D] (hierna: [D]). [D] heeft vervolgens namens [A] bij brief van 23 april 2008 aan de verzekeringsmaatschappij van de werkgever de aansprakelijkstelling van de werkgever nader toegelicht.
2.13.
Bij brief van 16 oktober 2008 heeft mr. [E] van Holland Van Gijzen (hierna: [E]) DAS namens [A] bericht dat DAS de zaak niet naar behoren behandelt en aansprakelijk is voor alle schade die [A] lijdt en nog zal lijden. [E] heeft vervolgens in een brief van 24 november 2008 DAS laten weten dat [A] ervoor heeft gekozen om haar zaak verder door Holland Van Gijzen te laten behandelen.
2.14.
De verhouding tussen [A] en de werkgever is sinds het najaar van 2008 steeds verder verslechterd. Op 22 oktober 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en haar leidinggevenden, waarbij onder meer gesproken is over een mogelijke functie voor [A] bij de zeehavenpolitie. De bedrijfsarts heeft [A] op 5 november 2008 in staat geacht om werkzaamheden te verrichten, rekeninghoudend met een aantal beperkingen. Nadien heeft de werkgever [A] meermalen een dienstbevel opgelegd om haar werkzaamheden te hervatten. Er heeft echter telkens een terugval plaatsgevonden, waarbij [A] zich weer ziek heeft gemeld.
2.15.
In 2009 hebben twee mediationtrajecten tussen de werkgever en [A] plaatsgevonden, evenwel zonder succes. Uiteindelijk hebben [A] en de werkgever eind 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst is de dienstbetrekking van [A] geëindigd en heeft [A] aan de werkgever finale kwijting verleend, ook voor de door DAS namens [A] gestelde vordering met betrekking tot de schade als gevolg van het handelen van het BIZ in 2004.
3. Het geschil
3.1.
[A] vordert – samengevat – DAS te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding wegens inkomensderving. Dit betreft schade ten gevolge van een misgelopen carrière, nader op te maken bij staat, alsmede ten gevolge van werktijdvermindering tijdens ziekte, ten bedrage van EUR 30.366,86. Daarnaast vordert [A] DAS te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding wegens door haar gemaakte kosten voor een advocaat, ten bedrage van EUR 23.841,73, alsmede wegens gemaakte kosten voor een coach, ten bedrage van EUR 16.243,50, te vermeerderen met een bedrag van EUR 15.000,-- exclusief btw aan toekomstige kosten voor een coach.
3.2.
[A] legt aan haar vordering – zakelijk weergeven – het volgende ten grondslag.
DAS heeft niet de zorg betracht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot. DAS heeft de arbeidrechtelijke kant van het geschil tussen [A] en de werkgever ten onrechte onbehandeld gelaten. DAS heeft in de periode van drieënhalf jaar waarin zij de rechtsbijstandverlener van [A] was, [A] immers niet begeleid bij de problemen op haar werk terwijl DAS wel op de hoogte was van het feit dat de werkgever structureel de op haar rustende re-integratieverplichtingen niet naleefde. Ten onrechte heeft DAS het dossier van [A] als een letselschadezaak beschouwd. Doordat DAS zich nooit tot de werkgever heeft gericht met een sommatie zich als goed werkgever te gedragen, onder meer door zich te houden aan de re-integratieverplichtingen, is de zaak zodanig geëscaleerd dat de carrière van [A] bij de werkgever na negentien jaar is geëindigd.
Door de wanprestatie van DAS lijdt [A] schade. Zij derft inkomsten wegens het mislopen van een verdere carrière bij de werkgever en van overwerk. Verder heeft [A] in 2007 ingestemd met een werktijdverkorting, niet wetende dat zij zichzelf hiermee te financieel tekort deed. Daarnaast heeft [A] advocaatkosten moeten maken die bij een adequate rechtsbijstand door DAS achterwege waren gebleven. Ook raadpleegt [A] sinds 2009 een coach waarvan de kosten door DAS dienen te worden gedragen.
3.3.
DAS voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
DAS erkent dat zij tot april 2008 niet met de voortvarendheid heeft gehandeld die van haar mocht worden verwacht. DAS heeft zich in dat kader bereid verklaard om een bedrag van EUR 1.076,61 aan [A] te voldoen. Dit bedrag ziet op de door Holland Van Gijzen aan [A] in 2007 in rekening gebrachte kosten (zie 2.9). Nu DAS dit gedeelte van de door [A] gevorderde schadevergoeding niet betwist, komt de vordering in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
4.2.
Voor het overige verschillen partijen van mening over de vraag (i) of DAS in haar dienstverlening richting [A] toerekenbaar is tekortgeschoten, (ii) of de gevorderde schade een gevolg is van de wanprestatie van DAS en (iii) of de gevorderde schade is geleden. Bij de beantwoording van de eerste vraag dient te worden beoordeeld of DAS heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtsbijstandverlener te werk zou gaan.
4.3.
[A] verwijt DAS in de kern dat zij de werkgever niet heeft aangesproken op diens re-integratieverplichtingen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [A] DAS niet heeft verzocht om haar te begeleiden bij het re-integratietraject. Volgens [A] had DAS evenwel haar verzoek om juridische bijstand zelfstandig in het juiste arbeidsrechtelijke kader moeten plaatsen en, meer concreet, de werkgever moeten wijzen op de verplichtingen uit de regeling Poortwachter, zoals het maken van een probleemanalyse en het opstellen van een re-integratieplan.
4.4.
De rechtbank is met DAS van oordeel dat voor de door [A] bepleite verplichting geen steun is te vinden in het recht. Een dergelijke verplichting valt ook niet te lezen in de door [A] aangehaalde rechtspraak. Weliswaar volgt uit het door [A] genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1991 (NJ 1992, 420) dat van een advocaat – die overigens niet zonder meer gelijk is te stellen aan een rechtsbijstandverlener die geen advocaat is – mag worden verwacht dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt, maar deze gevergde beoordeling houdt vanzelfsprekend wel verband met datgene waarvoor de cliënt zich tot zijn advocaat wendt. Een advocaat of andere rechtsbijstandverlener hoeft niet op eigen initiatief te onderzoeken of en in hoeverre zijn cliënt mogelijk behoefte heeft aan en/of baat zou hebben bij overige rechtsbijstand, buiten de context van de verleende opdracht.
4.5.
De conclusie is dan ook dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtsbijstandverlener in de gegeven omstandigheden niet verwacht hoefde te worden dat hij zich zonder een daartoe strekkend verzoek van zijn cliënt tot de werkgever had gewend teneinde de re-integratieverplichtingen beter op te pakken. Een wanprestatie van DAS is dus niet komen vast te staan. Dit geldt temeer nu [A], gegeven de gemotiveerde betwisting van DAS dienaangaande, niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat de werkgever in de periode dat DAS haar bijstond niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. De omstandigheid dat re-integratie en herplaatsing niet is gelukt, betekent nog niet dat de werkgever hierin is tekortgeschoten, laat staan dat hierin een rol voor DAS was weggelegd. Bovendien is, zo heeft [A] bevestigd, de relatie met de werkgever ernstig verslechterd in het najaar van 2008. In die periode werd DAS evenwel vervangen door Holland Van Gijzen, zodat ook hierom niet valt in te zien dat het eventuele tekortschieten door de werkgever – nog daargelaten dat [A] haar werkgever hiervoor finale kwijting heeft verleend – aan DAS valt toe te rekenen.
Slotsom en proceskosten
4.6.
DAS zal worden veroordeeld tot betaling aan [A] van EUR 1.076,61. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.7.
Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het geding aldus worden gecompenseerd dat elk der partijen de eigen kosten draagt. [A] is weliswaar substantieel méér in het ongelijk gesteld dan DAS, maar daar staat tegenover dat DAS heeft nagelaten om het door haar erkende bedrag reeds vóór aanvang van deze procedure te voldoen. Voor een kostenveroordeling ten laste van [A] bestaat dan ook geen aanleiding.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt DAS tot betaling van EUR 1.076,61;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.F. van Merwijk en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2011.?