In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R015108, sluitingsdatum 24 juni 2016, pagina’s 1 t/m 1649.
Hof 's-Hertogenbosch, 29-07-2020, nr. 20-003584-16
ECLI:NL:GHSHE:2020:2434
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-07-2020
- Zaaknummer
20-003584-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:2434, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar en 6 maanden.
Parketnummer : 20-003584-16
Uitspraak : 29 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 17 november 2016, zittingsplaats Limburg, in de strafzaak met parketnummer 03-659498-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van de primair ten laste gelegde moord en veroordeeld ter zake van de subsidiair ten laste gelegde doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft verder beslist dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 2.917,68 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met aanvulling en verbetering van de gronden, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , conform de beslissing van de rechtbank, geheel toegewezen dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord en doodslag. Subsidiair heeft de verdediging – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de schending van de redelijke termijn. Tot slot heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 december 2015 te [plaats] ,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die
[slachtoffer] te steken en/of te duwen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 4 december 2015 te [plaats] ,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat er geen wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 december 2015 te [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in het lichaam van die
[slachtoffer] te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering1.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de aangegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 december 2015 komt er om 19:47:35 uur een 112 melding binnen maar de verbinding wordt daarna verbroken. De ambulancedienst belt terug2.en om 19:49:12 uur wordt er een 112 melding gemaakt. De melding houdt in dat op het [adres] een man op de bank zou zitten die hevig zou bloeden.3.
Op 4 december 2015 omstreeks 20.00 uur komen de verbalisanten ter plaatse. In de stacaravan die zich achter de woning gelegen aan [adres] bevindt, treffen de verbalisanten op de bank een blanke man met ontbloot bovenlijf aan. Aan de linkerzijde van de hals van de man, zit een witte doek geklemd met daarop een rode op bloed gelijkende substantie. Verder heeft de man een hoop schuimend bloed rondom zijn mond. De man draagt een broek die tot halverwege zijn benen zit en zijn geslachtsdeel is geheel ontbloot. De verbalisanten constateren dat de man niet meer beweegt en levenloos op de bank zit. Er wordt geprobeerd hem te reanimeren, maar de ambulanceverpleegkundige constateert dat de man is overleden. Hij heeft een steekwond in de borst. Het betreft een open en diepe wond in de linkerborst van ongeveer drie centimeter.4.Het slachtoffer is [naam 1] .5.
In de stacaravan is tevens een vrouw aanwezig, genaamd [naam 2] (verdachte). Zij wordt aangehouden.6.
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is op 5 december 2015 inbeslaggenomen.7.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is onder meer het volgende gebleken:8.
- aan de borstkas links was scherprandige huidperforatie (letsel A) met een lengte van circa 3,2 centimeter. Het voetwaarts gelegen uiteinde had een puntiger aspect dan het hoofdwaarts gelegen uiteinde. Dit letsel was gelegen op circa 144-146,5 centimeter van de voetzoolrand en circa 4-5 centimeter links van de middellijn;
- in relatie met letsel A was er een steekkanaal ter lengte van minimaal circa 5 centimeter, vrij recht voetwaarts en rugwaarts lopend. Er was een doorsteek tussen de spieren van de ribben aan de borstkas links met beschadiging van het kraakbenige deel van een rib, een doorsteek door de bovenkwab van de linkerlong met schamping van de onderkwab van de linkerlong, perforatie van een tak van de linkerlongslagader en perforatie van een tak van de linkerhoofdbronchus;
- letsel A was bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door een scherprandig voorwerp. Gezien het aspect van de steekverwonding waarbij het ene uiteinde puntiger was dan het andere uiteinde kan het volgende worden aangegeven. Het is waarschijnlijker dat een dergelijk aspect wordt aangetroffen indien dit is opgeleverd met een eenzijdig scherprandig voorwerp dan dat dit is opgeleverd met een tweezijdig scherprandig voorwerp. In relatie met de steekverwoning (letsel A) was de linkerlong geraakt met perforatie van een aftakking van de linkerlongslagader en een aftakking van de linker hoofdbronchus. Hierdoor heeft zich bloed in de linkerborstholte opgehoopt met bloed in de luchtwegen ten teken van bloedinademing en was er bloed in de mond. Dit heeft geleid tot belemmering van de ademhaling en longfunctiestoornissen waarmee het overlijden kan worden verklaard.
De patholoog komt tot de conclusie dat het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld (1 steekverwonding aan de borstkas links).
Naar aanleiding van het radiologisch onderzoek9.zijn nadere vragen gesteld. De deskundigen hebben aangegeven: “ De lengte van het steekkanaal kan bepaald worden aan de hand van de radiologische beelden. Met behulp van de radiologische beelden is een minimale steekkanaallengte bepaald. Het betreft een totale minimale steekkanaallengte van ongeveer 13,8 centimeter (Steekopening tot en met de ribben +/- 4,4 centimeter, en perforatie van de long is +/- 9,4 centimeter).10.
Op basis van de verschillende onderzoeksgegevens heeft de politie een tijdlijn opgesteld met betrekking tot de gebeurtenissen op 4 december 2015.11.Daaruit komt het volgende naar voren:
uit de camerabeelden, getuigenverklaringen en informatie uit de telefoons volgt dat de verdachte en [slachtoffer] (het hof begrijpt dat met [naam 1] telkens wordt bedoeld [slachtoffer] ) rond 17:36:16 uur bij de stacaravan van [slachtoffer] , gelegen aan [adres] , zijn aangekomen;
uit de camerabeelden volgt dat ze beiden in de woonwagen zijn (achter een raam zijn schimmen te zien) en dat [slachtoffer] om 17:51:11 uur de woonwagen verlaat en om 17:52:55 uur de Jumbo binnenloopt. Om 17:57:12 uur verlaat hij de Jumbo weer met iets wits in zijn handen en loopt weer terug naar de woonwagen waar hij om 18:01:32 uur aankomt;
vanaf 18:01:32 uur tot het ter plaatse komen van de politie, is [slachtoffer] niet meer in beeld gekomen van één van de camera’s;
vanaf 17:34:51 uur tot aan het ter plaatse komen van de politie, is de verdachte niet meer in beeld gekomen van één van de camera’s;
om 18:36:12 uur is er beweging in de woonwagen, een persoon beweegt achter het raam van de woonkamer van rechts naar links;
om 18:36:20 uur gaat het licht achter het badkamerraam uit;
om 19:44:23 uur beweegt er een persoon achter het raam van de woonkamer van rechts naar links. De persoon bukt zich naar de grond en komt weer overeind;
om 19:46:13 uur beweegt er een persoon achter het raam van de woonkamer van links naar rechts;
uit de historische printgegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat de verdachte om 19:47:35 uur naar 112 belt;
om 19:53:54 uur beweegt een persoon achter het woonkamerraam van rechts naar links. Het licht in de badkamer gaat aan;
om 20:00:20 uur arriveert de politie;
om 20:06:00 uur constateren de ambulancemedewerkers dat [slachtoffer] is overleden.
De verdachte antwoordt op de vraag van de politie wie er buiten haar en [slachtoffer] op 4 december 2015 nog meer in [slachtoffer] woonwagen zijn geweest: “In de tijd dat ik daar was is er niemand anders geweest.”12.
Tussenconclusie 1
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt het hof – evenals als de rechtbank – vast dat het slachtoffer [slachtoffer] op 4 december 2015 in de stacaravan is overleden als gevolg van een steekwond in zijn linkerborst. In de uren hieraan voorafgaand zijn de verdachte en [slachtoffer] de enige personen die aanwezig zijn geweest in de stacaravan.
Het mes
Op 4 december 2015 omstreeks 20:50 uur wordt bij het sporenonderzoek midden op de bank in de woonkamer van de stacaravan naast het lichaam van [slachtoffer] een zwarte trui aangetroffen. Onder deze trui ligt een bebloed mes.13.Het lemmet van het mes heeft een lengte van circa 140 millimeter. Het lemmet heeft één snijrand en een recht verlopende rug, die beiden uitmonden in een scherpe punt.14.
Het betreffende mes wordt veiliggesteld (SIN: AAIN0239NL). Op het lemmet en het heft zijn vlekken zichtbaar.15.
Uit nader onderzoek aan het betreffende mes blijkt dat in de bemonstering van de bloedsporen op de linkerzijde en de rechterzijde van het lemmet het DNA-profiel van het slachtoffer wordt aangetroffen. De kans dat een DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
In de bemonstering (met bloed) van het heft van het mes wordt een DNA-mengprofiel van (minimaal) twee personen aangetroffen met een afgeleid DNA-hoofdprofiel van de verdachte en additionele DNA-kenmerken van het slachtoffer. De kans dat een DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleid DNA-hoofdprofiel van de verdachte is kleiner dan één op één miljard.16.
Alle aangetroffen messen in de keuken van de stacaravan zijn in beslaggenomen voor nader onderzoek.17.Daarbij is op geen enkel mes menselijk bloed aangetroffen.18.
Tussenconclusie 2
Het hof leidt – evenals als de rechtbank – uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat de steekwond bij het slachtoffer is veroorzaakt door het bebloede mes dat is aangetroffen op de bank waar ook het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen. Op het heft van dit mes is DNA-materiaal afkomstig van de verdachte aangetroffen. Het mes past bovendien bij de radiologische bevindingen en de bevindingen van de patholoog.
Sporenonderzoek in de stacaravan
In de stacaravan van het slachtoffer is sporenonderzoek verricht. Het hof verwijst in dit verband naar het NFI-rapport van M. Roos van 6 juni 2019, waarin een beschrijving en classificering wordt gegeven van de bloedspoorpatronen zoals deze zijn aangetroffen en geregistreerd op de plaats delict door de forensische opsporing (FO).19.
5.1.1 Keuken
In de keuken is één overgedragen bloedspoorpatroon aangetroffen op de keukenlade tussen het gasfornuis en de wasbak. Op het aanrecht en op de vloer daarvoor zijn door de FO geen sporen van bloed waargenomen, ook niet na het luminol-onderzoek.
5.1.2 Slaapkamer
In de slaapkamer zijn op de volgende locaties bloedspoorpatronen aangetroffen:
1. Een bloedspoorpatroon op de hoek van de rechter kast aan zowel de zijde van de slaapkamer als aan de zijde van doorgang naar de woonkamer. Het betreffen hier voornamelijk ellipsvormige neerwaarts gerichte bloedspatten variërend in grootte tussen de 3 millimeter en 30 millimeter, vanaf een hoogte van ongeveer 130 centimeter tot aan de vloer. In enkele bloedspatten zijn door de FO mogelijke luchtbellen geconstateerd. De bloedspatten op beide zijden van de kast betreft naar alle waarschijnlijkheid één bloedspoorpatroon komend vanuit de hoek van de kast.
2. Op de vloer (tapijt) bij de hoek van bovengenoemde kast wordt een witte rechter sportschoen aangetroffen met op de bovenkant een verzadiging van bloed met daaromheen enkele grotere passieve bloedspatten, gecombineerd met satellietspatten. Het betreft hier een druppatroon.
3. In de directe nabijheid van deze rechter schoen worden verspreid over de vloer
ter hoogte van de doorgang naar de woonkamer en op de voet van de radiator diverse bloedspatten aangetroffen met een grootte tussen de 3 millimeter en ongeveer 8 millimeter.
4. Op de zijkant van de kast links in de doorgang naar de woonkamer zijn enkele
veegpatronen met bloed aangetroffen. Op de voorkant van dezelfde kast zijn eveneens enkele veegpatronen met bloed aangetroffen.
5. Op de dekbedhoes en op twee kussens zijn bloedsporen aangetroffen. Op de dekbedhoes betreft dit enkele bloedvlekken. Op het hoofdkussen, voorzien van voornamelijk blauw tinten, zijn bloedvlekken aangetroffen. Op een hoofdkussen, voorzien van voornamelijk bruine tinten, is een bloedvlek aangetroffen.
6. Op de onderrand van de kast boven het bed is een overgedragen bloedspoorpatroon aangetroffen.
5.1.3 Woonkamer
In de woonkamer zijn op de volgende locaties bloedsporen aangetroffen:
1. Verspreid over het blad van de salontafel, voornamelijk aan de zijde van de bank, zijn diverse bloedspatten ter grootte van ongeveer 1 tot 4 millimeter aangetroffen.
2. Op de rugleuning van de bank zijn veegpatronen met en/of door bloed als ook bloedspatten van ongeveer 2 tot 5 millimeter aangetroffen.
3. Verspreid over de muur achter de bank en rechts van de bank zijn enkele bloedspatten aangetroffen.
4. Op de zitting van de bank is een bebloed sweatshirt aangetroffen.
5. Op de vloer voor de bank is een bebloed T-shirt is aangetroffen.
6. Op de zitting van de bank is een bebloed mes aangetroffen (onder een zwarte trui).
(…)
10. Op de vloer naast het hoofd van het slachtoffer is een prop van vermoedelijk papier aangetroffen dat doordrenkt is met bloed.
11. Op de vloer voor het tv-meubel is een rol toiletpapier en op de stoel in de woonkamer is soort keukenrol aangetroffen. Op beide zijn bloedsporen aangetroffen.
5.1.4 Badkamer met toilet
In de badkamer zijn [hof: op] de volgende locaties bloedsporen aangetroffen:
1. Op de wastafelrand, zowel links als rechts aan de voorzijde een mogelijke combinatie van afdrukpatronen en veegpatronen met / door bloed.
2. Op de wasbak zijn ook sporen van verdund bloed aangetroffen, zowel rond de onder 1 aangetroffen sporen als ook elders op de wastafelrand en in de kom.
5.1.5 De gang tussen de ingang en de badkamer
In de gang zijn op diverse locaties enkele overgedragen bloedsporenpatronen aangetroffen.
Luminol-onderzoek
Op 10 december 2015 heeft de politie in de stacaravan een luminolonderzoek uitgevoerd.20.In de gevallen waarbij met het blote oog geen bloed waarneembaar is kan een forensisch onderzoek met luminol worden toegepast om niet zichtbare bloedsporen (zoals schoongemaakte bloedsporen) aan te tonen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in de kom van de wastafel in de badkamer veel bloed aanwezig was.
Tussenconclusie 3
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt het hof – evenals de rechtbank – vast dat het merendeel van de bloedsporen is aangetroffen in de slaapkamer en in de woonkamer in de nabijheid van de zitbank waarop het slachtoffer is aangetroffen. In de keuken en gang zijn nagenoeg geen tot weinig bloedsporen aangetroffen. Daarnaast constateert het hof dat in nagenoeg de gehele kom van de wastafel in de badkamer bloed aanwezig was.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er gebreken kleven aan het forensisch onderzoek, verwerpt het hof dit verweer. Daartoe overweegt het hof dat op geen enkele wijze is gebleken van enige gebreken aan het forensisch onderzoek. Al aangenomen – zoals de raadsman heeft betoogd – dat de plaats delict vervuild zou zijn en dat er goederen zouden zijn verplaatst, betekent dat niet zonder meer dat aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeksbevindingen ten aanzien van de bloedsporen moet worden getwijfeld. Het hof heeft ook overigens geen objectieve aanknopingspunten aangetroffen die aanleiding geven te twijfelen aan het forensisch onderzoek.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte is meermalen bij de politie en door de rechter-commissaris gehoord. Het hof stelt vast dat de verdachte omtrent de dood van het slachtoffer wisselende verklaringen heeft afgelegd. De verdachte heeft in eerste instantie bij haar voorgeleiding verklaard dat zij met de hond was gaan wandelen en dat toen zij terug kwam [slachtoffer] hevig bloedend op de bank zat. Zij heeft toen ook verklaard dat zij niets had gedaan, maar dat zij het vermoeden had dat haar toenmalige vriend, die jaloers was, met het incident te maken had.21.
Tijdens het derde verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat zij met de hond was gaan wandelen en dat toen zij terug kwam [slachtoffer] wankel op zijn benen stond en zij direct merkte dat er bloed uit zijn mond kwam.22.
Bij het vierde verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat nadat zij terugkwam van het wandelen met de hond, zij [slachtoffer] op de bank zag zitten maar geen bloed zag. Zij is toen eerst naar de badkamer gegaan om haar behoefte te doen. Toen de verdachte uit de badkamer kwam stond [slachtoffer] op, wankelde hij en begon hij te hoesten en bloedde hij bij het hoesten. De verdachte is naar hem toegesneld en zag dat hij uit zijn borstkas bloedde.23.Tijdens dit verhoor heeft de verdachte ook verklaard dat [slachtoffer] die dag tegen haar had gezegd dat hij zich iets zou aandoen als zij niet bij hem zou terugkomen. [slachtoffer] zei dat hij zich een leven zonder haar niet kon voorstellen.24.
Bij het zesde verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] die dag, met een mes in zijn hand, zei dat hij zichzelf iets zou aandoen.25.Ook heeft de verdachte tijdens dit verhoor verklaard dat toen zij binnenkwam zij [slachtoffer] zwalkend zag lopen. Zij is toen naar de wc gegaan en toen zij terugkwam viel [slachtoffer] op de bank, begon hij te hoesten en zag de verdachte bloed uit zijn mond komen.26.
Bij haar zevende verhoor bij de politie heeft de verdachte zich beroepen op haar zwijgrecht.27.
Tijdens het achtste verhoor bij de politie (ruim een maand na het overlijden van [slachtoffer] ) heeft de verdachte voor het eerst verklaard over haar mogelijke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer en over de feitelijke toedracht voorafgaand aan het overlijden van het slachtoffer.28.Deze verklaring heeft zij tijdens de gerechtelijke schouw op 17 mei 2016 en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gehandhaafd en houdt het volgende in. Op 4 december 2015 was zij met [slachtoffer] in zijn stacaravan te [plaats] aanwezig. Nadat [slachtoffer] was teruggekomen van de Jumbo hebben zij ongeveer 1,5 uur op de bank zitten praten. Vervolgens begon de hond te piepen en is de verdachte opgestaan om eten voor de hond te maken. Toen zij in de keuken bij het aanrecht met een mes het vlees voor de hond aan het snijden was, kwam [slachtoffer] van achteren naar haar toe. Hij probeerde haar te knuffelen/in haar nek te kussen, maar de verdachte heeft hem met haar linker elleboog weggeduwd. Vervolgens ging zij verder met het snijden van het vlees, maar op een gegeven moment merkte zij dat [slachtoffer] haar broek en onderbroek omlaag trok. Hij kwam met zijn hele lichaam van achteren tegen haar aan staan. Zij voelde dat hij zijn broek ook naar beneden had. De verdachte duwde zich van het aanrecht af, waardoor [slachtoffer] naar achteren viel. Hij zette ongeveer twee stappen naar achteren en wankelde een beetje. De verdachte draaide zich om en had daarbij nog steeds het mes in haar linkerhand. [slachtoffer] kwam weer haar richting uit en zij heeft hem weggeduwd met haar rechterhand tegen zijn rechterschouder. Hij verloor zijn evenwicht en viel wederom in haar richting. Hij viel daarbij voorover op zijn knieën op de grond. De verdachte heeft het mes op het aanrecht dan wel op de tafel in de keuken weggelegd, is over zijn benen gesprongen/gestapt en naar de badkamer gelopen. In de badkamer heeft zij haar tampon gecontroleerd, omdat [slachtoffer] bij haar binnengedrongen was. Toen zij vervolgens haar schoenen aandeed in de gang zag zij dat [slachtoffer] tussen de salontafel en het kastje met daarop de televisie (met zijn gezicht in richting van de televisie) stond. Hij wankelde naar voren en naar achteren. Vervolgens zag de verdachte dat hij bloed ophoestte. Zij is naar hem toegegaan en heeft hem op de bank gezet. De verdachte zag toen pas dat [slachtoffer] op de bank zat dat hij een wond had. Vervolgens heeft zij 112 gebeld. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet heeft gemerkt dat [slachtoffer] in het mes is gevallen. Zij vermoedt dat hij in het mes is blijven haken toen hij in haar richting viel. Daarbij voelde ze dat zijn gewicht tegen haar aan kwam.
Overwegingen hof
Het hof begrijpt – evenals de rechtbank – de verklaring van de verdachte in die zin dat zij zelf niet weet wat er gebeurd is, maar dat zij zich op het standpunt stelt dat het slachtoffer mogelijk in de keuken per ongeluk in het mes is gevallen dat zij op dat moment vast had om het vlees voor de hond te snijden.
Het mes
Het hof stelt vast dat de verklaring van de verdachte met betrekking tot het mes dat zij vast had op het moment dat het slachtoffer tegen haar aan is gevallen en waardoor de dodelijke verwonding zou zijn veroorzaakt, niet strookt met de bevinding dat naast het slachtoffer op de bank in de woonkamer een bebloed mes is aangetroffen. Zoals hiervoor in tussenconclusie 2 weergegeven is het hof van oordeel dat dat het mes is waarmee de steekwond in de borst van het slachtoffer is veroorzaakt. Uit de verklaring van de verdachte wordt niet duidelijk hoe dit mes op de bank onder een trui terecht is gekomen. Zij heeft zelf verklaard dat zij het mes dat zij vasthad op het aanrecht of op de keukentafel heeft neergelegd. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het mes – na het incident – door de verdachte, door het slachtoffer of door de politie is verplaatst, hetgeen door de verdediging is gesteld, maar onvoldoende nader is onderbouwd.
De verklaring van de verdachte strookt bovendien niet met het door de politie aangetroffen mes met dierlijk bloed en veegsporen in de keuken. Met dit mes lijkt, gelet op de veegsporen die er op zijn aangetroffen, het vlees voor de hond te zijn gesneden. Op dit mes is echter geen menselijk bloed aangetroffen, zoals blijkt uit het onderzoek naar de messen uit de woning.29.Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat zij het mes, waarmee ze het vlees voor de hond had gesneden, in haar hand had toen het slachtoffer in haar richting viel30.en dat zij buiten dit mes geen andere messen in haar handen heeft gehad.31.
Het bloedbeeld
Het scenario van de verdediging waarbij het slachtoffer in de keuken door het mes is geraakt, brengt gelet op het aangetroffen bloed in de slaapkamer met zich mee dat het slachtoffer, in de tijd dat de verdachte op het toilet zat, vanuit de keuken door de woonkamer naar de slaapkamer moet zijn gelopen en vervolgens weer terug naar de woonkamer is gegaan en voor de televisie is gaan staan, alwaar het slachtoffer bloed ophoestend door de verdachte werd aangetroffen toen ze van het toilet afkwam.
Dit scenario strookt echter niet met de in de stacaravan aangetroffen bloedsporen. In de keuken zijn immers, met uitzondering van één bloedcontactspoor op een keukenlade, geen bloedsporen aangetroffen. Ook op de route van de keuken door de woonkamer naar de slaapkamer zijn geen bloedsporen aangetroffen die bij dit scenario passen. Ook tussen de salontafel en de kast met de televisie waar de verdachte, toen zij terug kwam van het toilet en haar schoenen in de gang wilde aandoen, het slachtoffer zag staan en bloed zag ophoesten, zijn geen bloedsporen aangetroffen die hierbij passen.
Zoals hierboven beschreven is er veel bloed aangetroffen op diverse plekken in de slaapkamer, in de doorgang van de slaapkamer naar de woonkamer richting de salontafel en de bank waar het slachtoffer uiteindelijk is aangetroffen. Deze aangetroffen sporen stroken niet met de verklaring van de verdachte. Het hof acht het niet aannemelijk dat het slachtoffer in de keuken door het mes is geraakt, vervolgens zonder noemenswaardig bloed te verliezen door de woonkamer naar de slaapkamer is gelopen, in de slaapkamer veel bloed heeft verloren, vervolgens terug naar de woonkamer naar de televisie is gelopen en daarbij niet of nauwelijks bloed heeft verloren (ondanks dat de verdachte hem daar bloed heeft zien ophoesten) en toen bij het naar de bank lopen weer is gaan bloeden.
Luminol onderzoek
Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld bij tussenconclusie 3 is nagenoeg de gehele kom van de wastafel door de luminolreactie blauw gekleurd, hetgeen wijst op de aanwezigheid van bloed. De verdachte heeft een aantal keer verklaard over het moment dat zij – direct na het incident in de keuken – in de badkamer is geweest. Zo heeft zij bij de politie eerst verklaard: “Ik was maar even in de badkamer om mijn kleren in orde te brengen. Ik was er slechts enkele seconden.”32.Tijdens het volgende verhoor verklaart zij: “Ik wilde mijn kleding fatsoeneren en wilde daar zo snel als mogelijk weg. Dit waren maar een paar seconden die ik nodig had om in de badkamer te komen dat ik hier was.”33.Bij het daarop volgend verhoor verklaart de verdachte: “Ik ben daar ook maar heel kort geweest. Een paar seconden.”34.Ook heeft de verdachte verklaard dat zij in de tijd dat [slachtoffer] op de bank viel tot het moment dat de politie arriveerde, heeft gekeken waar de telefoon was maar niet bij de bank is weggegaan.35.De verdachte heeft ook verklaard dat [slachtoffer] , vanaf het moment dat hij begon te bloeden, de woonkamer niet meer heeft verlaten.36.Tijdens de reconstructie die heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016 heeft de verdachte haar eerdere verklaring van 13 januari 2016 bevestigd dat zij na haar eerste bezoek aan de badkamer niet opnieuw op de badkamer is geweest.37.Wat zij tot dan toe niet eerder heeft verklaard, maar wat zij tijdens de reconstructie aanvullend verklaard heeft, is dat zij tijdens het bezoek aan de badkamer ook haar handen heeft gewassen. Waar de verdachte op dat moment niet over verklaart, is over de aanwezigheid van bloed in de wastafel in de badkamer. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaart de verdachte desgevraagd dat zij zich niet meer kan herinneren op welk moment zij ontdekte dat zij bloed van [slachtoffer] aan haar handen had en of zij na het constateren hiervan op de badkamer is geweest.38.Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart de verdachte – in strijd met haar eerdere verklaringen – dat het best zou kunnen dat zij nadat zij [slachtoffer] had zien bloeden, nog in de badkamer is geweest. Ook heeft de verdediging naar voren gebracht dat het mogelijk is dat de verdachte nog de badkamer in is geweest om een bebloed T-shirt nat te maken, en dat er hierdoor verdund bloed in de wastafel terecht is gekomen.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de verdachte geen wezenlijke openheid van zaken heeft gegeven en geen eenduidige verklaring heeft gegeven voor het aangetroffen bloed op de rand/in de kom van de wastafel in de badkamer. Verdachte heeft wisselend verklaard over hoe vaak en op welk moment zij in de badkamer is geweest en wat zij daar precies heeft gedaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van de verdachte op dit punt onbetrouwbaar zijn en dat er geen aannemelijke verklaring door de verdachte is gegeven voor het aangetroffen bloed op de rand/in de kom van de wastafel in de badkamer.
Rapportage Forensisch Pathologisch onderzoek
Voorts slaat het hof acht op de in hoger beroep uitgebrachte rapportage van de deskundige P.M.I. van Driessche d.d. 15 januari 2019, waarin het scenario van de verdachte, inhoudende dat het slachtoffer in het mes is gevallen, wordt beoordeeld. De deskundige heeft geconcludeerd dat bij reconstructie aan de hand van verklaringen van de verdachte géén situatie / géén geweldsmechanisme bleek waarin of waarbij het letsel zoals aangetroffen zou kunnen zijn toegebracht / opgelopen en dat derhalve hard gesteld kan worden dat de handelingen en situaties zoals door de verdachte voorgedaan bij de reconstructie op 17 mei 2016 géén verklaring geven voor het aangetroffen letsel.39.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het scenario van de verdachte, inhoudende – kort gezegd – ‘het vallen in het mes’, als onaannemelijk dient te worden aangemerkt.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De verdediging heeft, indien het hof het hiervoor opgenomen rapport van Van Driessche tot het bewijs zal bezigen, verzocht om de deskundige Van Driessche alsnog te horen. De raadsman heeft hiertoe bepleit dat de deskundige onvoldoende is voorgelicht en niet voldoende op de hoogte was van hetgeen zich heeft afgespeeld in de stacaravan. De deskundige zou de beelden van de reconstructie mogelijk anders hebben geïnterpreteerd dan de verdachte bedoeld heeft.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat de op pagina’s 3 t/m 6 van het rapport vermelde stukken aan de deskundige als onderzoeksmateriaal zijn verstrekt. Gelet op het door de deskundige verkregen materiaal is het hof van oordeel dat de deskundige rekening heeft kunnen houden met het gehele door de verdachte geschetste scenario en zodoende voldoende is voorgelicht. Uit de door de deskundige getrokken conclusie blijkt ook nadrukkelijk dat rekening is gehouden met het door de verdachte gestelde scenario. Gelet hierop mist het verzoek van de raadsman tot het horen van de deskundige feitelijke grondslag. Het verzoek van de verdediging wordt daarom bij gebrek aan noodzaak afgewezen.
De verdachte heeft eerder verklaard dat [slachtoffer] op 4 december 2015 had gezegd dat hij zichzelf iets wilde aandoen. Gelet op de kenmerken van het letsel is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het slachtoffer suïcide heeft gepleegd. Daartoe overweegt het hof dat in de bemonstering (met bloed) van het heft van het mes waarmee de dodelijke steekwond is veroorzaakt een afgeleid DNA-hoofdprofiel van de verdachte en additionele DNA-kenmerken van het slachtoffer zijn aangetroffen. Het hof is van oordeel dat als het mes door het slachtoffer was gebruikt, om zichzelf van het leven te beroven, er meer DNA-materiaal van het slachtoffer op het heft van het mes had moeten worden aangetroffen. Bovendien heeft het hof, op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, geen objectieve aanknopingspunten gevonden, om aan te nemen dat het slachtoffer zichzelf van het leven wilde beroven.
Tussenconclusie 4
Nu de verdachte en het slachtoffer de enige personen zijn die ten tijde van het ontstaan van de steekverwonding in de stacaravan aanwezig waren en het zelf toebrengen van die steekverwonding door het slachtoffer en een ongeval niet aannemelijk zijn geworden, kan het naar oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte de dodelijke verwonding bij het slachtoffer in de borst heeft veroorzaakt.
Opzet
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van het slachtoffer, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Zoals hiervoor reeds overwogen is het hof van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven en dat de verdachte de dodelijke verwonding in de borst van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Uit het pathologisch onderzoek blijkt voorts dat de steekverwonding aan de borst is toegebracht door uitwendig mechanisch perforerend geweld. De aard van het letsel is zeer ernstig; er is sprake van een doorsteek tussen de spieren van de ribben met beschadiging van het kraakbenige deel van een rib, een doorsteek door de bovenkwab door de linkerlong, perforatie van een tak van de linkerlongslagader en perforatie van een tak van de linkerhoofdbronchus. Voorts komt uit radiologisch onderzoek naar voren dat de totale steekkanaallengte ongeveer 13,8 centimeter bedraagt.
Het hof heeft ook acht geslagen op het rapport van arts en patholoog M. Buiskool d.d. 18 augustus 2016, waarin wordt aangegeven dat het ontstaan van deze steekverwonding met substantiële krachtsinwerking gepaard is gegaan. Indien sprake is geweest van een val in een mes dat wordt vastgehouden, dan is het onwaarschijnlijk dat deze val onopgemerkt is gebleven voor degene die het mes vasthoudt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat deze persoon over een normaal bewustzijn beschikt. Voorts wordt in dit rapport aangegeven dat gezien de genoemde substantiële krachtsinwerking het niet waarschijnlijk is dat door de persoon die het mes vasthoudt, geen enkele weerstand wordt opgemerkt in de tijd dat het mes het lichaam binnentreedt/ten tijde dat het mes zich in het lichaam bevindt, ervan uitgaande dat deze persoon over een normaal bewustzijn beschikt.40.Dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet over een normaal bewustzijn beschikte is het hof niet gebleken.
Het hof is – anders dan de rechtbank – dan ook van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er bij de verdachte geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, maar juist van onvoorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het hof overweegt dat het steken van een mes met een lemmet van ongeveer 14 centimeter in iemands borst, het opzet om diegene van het leven te beroven besloten ligt. Doordat de verdachte bovendien doelbewust met substantiële kracht het mes in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken, waarbij het mes een steekwond van ongeveer 13,8 centimeter diep heeft veroorzaakt en daarbij het bot (rib) heeft geraakt, is het hof van oordeel dat de verdachte willens en wetens en met het opzet tot levensberoving heeft gehandeld. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders, nu het hof de lezing van de verdachte als onaannemelijk terzijde heeft geschoven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
doodslag.
Noodweer
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. (het hof begrijpt: vrijgesproken). De raadsman heeft in dit verband gesteld dat de door de verdachte verrichte handelingen waren geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lichaam door het slachtoffer. Bij de verdachte bestond de reële vrees dat het slachtoffer haar iets wilde aandoen, temeer nu het slachtoffer regelmatig geweld tegen haar had gebruikt. Voorts heeft het slachtoffer die avond de verdachte verkracht door tegen haar wil van achteren bij haar naar binnen te dringen. De verdachte mocht zich weren tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Gezien het fysieke overwicht van het slachtoffer op de verdachte, de situatie in de stacaravan en het feit dat het slachtoffer tussen de verdachte en de deur (het hof begrijpt: naar buiten) in stond, heeft de verdachte met haar handelen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Geenzins is aannemelijk geworden dat de verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken door te vluchten noch dat zij met een minder ingrijpend verdedigingsmiddel had kunnen volstaan.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de mogelijke feitelijke toedracht voorafgaand aan het overlijden van het slachtoffer, die bij de beoordeling van het bewijs reeds is weergeven. Nu het hof eveneens reeds heeft geoordeeld dat het door de verdachte geschetste scenario als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven, en deze lezing van de verdachte de feitelijke grondslag vormt voor het beroep op noodweer, behoeft dit verweer geen nadere bespreking meer.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bij verwerping van het noodweer verweer gesteld dat door de verkrachting de verdachte in een zodanige gemoedsbeweging heeft gehandeld dat haar een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Nu zoals het hof hiervoor heeft overwogen de feitelijke grondslag voor een beroep op noodweer ontbreekt, faalt reeds hierom ook een beroep op noodweerexces.
Met betrekking tot de beoordeling van de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport van drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, d.d. 28 maart 2016. De deskundige heeft in dit rapport aangegeven dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van alcoholafhankelijkheid alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaande uit antisociale persoonlijkheidstrekken. Deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Gelet op de ontkennende houding van de verdachte heeft de deskundige vragen omtrent de manier en de mate van doorwerking van de eventueel aanwezige stoornis in het delict, en de mate van toerekening niet kunnen beantwoorden.
Nu de causaliteit tussen de vastgestelde stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte en het plegen van de bewezenverklaarde doodslag niet vastgesteld kan worden gaat het hof uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, de straf zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, gematigd dient te worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 4 december 2015 in [plaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroofd door hem met een mes in de borst te steken. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. De gevolgen zijn op geen enkele wijze meer ongedaan te maken. Het slachtoffer is door de verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en onverwachte verlies altijd moeten dragen en de verdachte heeft met haar handelen hen onnoemelijk veel en onherstelbaar leed aangedaan, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke verklaringen van de (inmiddels overleden) moeder en de halfbroer van het slachtoffer. Een gewelddadig feit als het onderhavige veroorzaakt niet alleen ernstige en traumatische gevolgen voor de nabestaanden, maar schokt de rechtsorde enorm en wakkert heftige gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving aan.
Na haar aanhouding heeft de verdachte aanvankelijk iedere betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer ontkend, maar ook daarna op geen enkel moment volledig openheid van zaken gegeven. Net als in eerste aanleg heeft de verdachte ook in hoger beroep geen verantwoordelijkheid willen nemen voor haar handelen. De verdachte heeft geen berouw getoond over haar eigen handelen of spijt betuigd tegenover de nabestaanden. Het hof weegt daarbij mee dat de verdachte een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van haar handelen ten toon heeft gespreid.
Gelet op de aard en ernst van dit misdrijf en mede gelet op de persoon van de verdachte is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur naar het oordeel van het hof zonder meer gerechtvaardigd. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat [slachtoffer] is gedood in zijn stacaravan, een plek waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde straf en de door de advocaat-generaal gevorderde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Nu de verdachte in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis verkeert, geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep in beginsel dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is geschonden. Namens de verdachte is immers op 24 november 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 29 juli 2020 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 28 maanden overschreden.
Het hof heeft bij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de zaak echter ook gelet op de complexiteit van de zaak. In hoger beroep is – deels op verzoek van de verdediging – omvangrijk onderzoek verricht. Dat dit onderzoek veel tijd in beslag heeft genomen is naar het oordeel van het hof zonder meer begrijpelijk. Ook heeft de uitbraak van het Corona-virus tot vertraging van de behandeling van de onderhavige zaak geleid.
Het hof concludeert dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden en dat deze overschrijding niet geheel voor rekening van de verdachte dient te komen. Het hof zal derhalve vanwege deze overschrijding de op te leggen straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.917,68, bestaande uit materiële schade (te weten: uitvaartkosten en reiskosten voor het ophalen van de urn).
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de gehele vordering toegewezen tot een bedrag van € 2.917,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2015 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank geheel dient toegewezen te worden.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.917,68, bestaande uit uitvaartkosten en reiskosten voor het ophalen van de urn. Deze schade is ook niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Anders dan de rechtbank zal het hof het toe te wijzen bedrag niet vermeerderen met wettelijke rente, omdat de benadeelde partij geen wettelijke rente heeft gevorderd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 2.917,68. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de deskundige
P.M.I. van Driessche.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.917,68 (tweeduizend negenhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.917,68 (tweeduizend negenhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 29 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. K.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑07‑2020
Proces-verbaal Melding bij ambulance, d.d. 28 december 2015, pagina 914.
Proces-verbaal Bevindingen mbt het uitluisteren van de 112 melding, d.d. 10 december 2015, pagina 910-911.
Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 december 2015, pagina 924-926.
Proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 10 december 2015, pagina 113.
Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 december 2015, pagina 918-920.
Proces-verbaal Berging en bemonstering van het slachtoffer, d.d. 7 januari 2016, pagina 151.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaaknummer 2015.12.04.009, d.d. 11 maart 2016, opgesteld door M. Buiskool, pagina 614-628.
Voorlopig sturingsverslag van Maastricht UMC+, Unit Forensische Radiologie, opgesteld door dr. A.A. Jacobi-Postma, radioloog en J.J.F. Kroll, forensisch radiologisch consulent, d.d. 6 december 2015, pagina. 216-217.
Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 februari 2016, pagina 691-692.
Proces-verbaal tijdlijn 4 december 2015, d.d. 11 januari 2016, pagina 1120-1127.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 januari 2016, pagina 819.
Proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 10 december 2015, pagina 115.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaaknummer 2015.12.04.009, d.d. 15 maart 2016, opgesteld door ing. I. Keereweer, pagina 688.
Proces-verbaal Sporenonderzoek enge plaats delict, d.d. 12 januari 2016, pagina 219.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaaknummer 2015.12.04.009, d.d. 5 februari 2016, opgesteld door ing. J.L.W. Dieltjes, pagina 655.
Proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 11 april 2016, pagina 481.
Proces-verbaal vervolgonderzoek Messen uit woning, d.d. 13 februari 2016, pagina 485-491.
Pagina 10 t/m 12 van het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaaknummer 2015.12.04.009, d.d. 6 juni 2019, opgesteld door M. Roos.
Proces-verbaal luminol onderzoek [onderzoek] , d.d. 24 april 2016, pagina 450-456.
Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding, d.d. 4 december 2015 pagina 718.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 5 december 2015, pagina 741.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 6 december 2015, pagina 756-757.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 6 december 2015, pagina 752.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 december 2015, pagina 781.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 december 2015, pagina 783.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 15 december 2015, pagina 797-808.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 januari 2016, pagina 816-817.
Proces-verbaal van vervolgonderzoek Messen uit woning, d.d. 13 februari 2016, pagina 485-491.
Proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank Limburg van 3 november 2016, pagina 2 en proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 januari 2016, pagina’s 836, 839 en 840.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 januari 2016, pagina 849.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 januari 2016, pagina 817.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 januari 2016, pagina 840.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 januari 2016, pagina 850.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 januari 2016, pagina 854.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 januari 2016, pagina 857.
Pagina 6 van het aanvullend proces-verbaal, d.d. 12 augustus 2016 en proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 januari 2016, pagina 850.
Pagina 9 van het proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, d.d. 20 september 2016.
Thanatosophia, Rapportage Forensisch Pathologisch onderzoek, d.d. 15 januari 2019, opgesteld door drs. P.M.I. van Driessche.
Pagina 1 t/m 2 van het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, d.d. 18 augustus 2016, opgesteld door M. Buiskool.