Hof Den Haag, 27-06-2017, nr. 200.204.558/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:1715
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
200.204.558/01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1715, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑06‑2017; (Hoger beroep kort geding)
- Vindplaatsen
AR 2017/3660
AR-Updates.nl 2017-0874
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0874
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding tot wedertewerkstelling en re-integratie. Proceskosten.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.204.558/01
Zaaknummer rechtbank : 5252323 RL EXPL 16-20774
arrest van 27 juni 2016
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [Z] , gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: NP,
advocaat: mr. F.G.N. Vergeer te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [Y] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 31 oktober 2016 is NP in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 3 oktober 2016. Bij memorie van grieven met producties heeft NP vier grieven aangevoerd. [geïntimeerde] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend. Vervolgens heeft NP de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 3 oktober 2016 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
NP is een onderneming op het gebied van import en export van exotisch fruit, waarin ruim 350 personen werkzaam zijn, waarvan ongeveer 60 op de stafafdeling.
2.2
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] , was sinds 1 januari 2013 bij NP in dienst. Sinds 1 november 2013 vervulde zij de functie van CSR-manager voor de duur van 40 uur per week tegen laatstelijk een bruto maandsalaris van € 4.750,-, exclusief vakantietoeslag en emolumenten. CSR staat voor Corporate Social Responsibility, oftewel maatschappelijk verantwoord ondernemen. In die hoedanigheid gaf [geïntimeerde] leiding aan één ondergeschikte.
2.3
Op 8 juni 2015 is [geïntimeerde] arbeidsongeschikt geworden als gevolg van rugklachten. Vanaf 29 september 2015 heeft [geïntimeerde] in overleg met de arbo-arts 1 à 2 uur per dag vanuit huis gewerkt.
2.4
NP heeft [geïntimeerde] vanaf 9 oktober 2015 vrijgesteld van de bedongen arbeid en heeft haar de toegang tot de werkvloer en contact met haar werk ontzegd. Een en ander omdat – zakelijk weergeven – aan [geïntimeerde] te verwijten zou zijn dat de arbeidsverhouding tussen haar en haar ondergeschikte onder spanning is komen te staan als gevolg waarvan die ondergeschikte dreigde uit te vallen. Er heeft een mediationtraject plaats gevonden, zonder dat dit tot een oplossing heeft geleid.
2.5
Op 3 februari 2016 is [geïntimeerde] weer volledig arbeidsongeschikt geraakt. Per 9 maart 2016 heeft de bedrijfsarts [geïntimeerde] weer geschikt geacht te starten met drie uur werkzaamheden per dag, met het oog op een opbouw naar volledige hervatting van het werk per 11 mei 2016.
2.6
Op 11 maart 2016 heeft NP een verzoekschrift ingediend met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [geïntimeerde] heeft bij tegenverzoek onder meer verzocht om NP op last van een dwangsom op te dragen haar per direct toe te laten op de werkvloer en haar te laten re-integreren in haar eigen functie. Bij beschikking van 3 juni 2016 heeft de kantonrechter het verzoek van NP afgewezen en is NP veroordeeld om [geïntimeerde] te laten re-integreren in haar eigen werkzaamheden.
2.7
Na deze beslissing is [geïntimeerde] niet toegelaten tot re-integratie bij NP en is zij niet toegelaten tot haar werkzaamheden.
2.8
Het hof heeft bij beschikking van 10 januari 2017 de beschikking van 3 juni 2016 vernietigd en de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 maart 2017 omdat de arbeidsverhouding inmiddels zodanig was verstoord dat van NP in redelijkheid niet kon worden gevergd deze nog langer te laten voortduren. Het hof heeft bij dat oordeel mede omstandigheden betrokken die zich hebben voorgedaan na 3 juni 2016. Aan [geïntimeerde] is een transitievergoeding toegekend, alsmede een bedrag van € 20.000,- aan billijke vergoeding omdat de ontbinding het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van NP. De vordering tot wedertewerkstelling is afgewezen.
3. In het thans bestreden kortgedingvonnis van 3 oktober 2016 heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] NP veroordeeld [geïntimeerde] toe te laten op de werkvloer en haar in staat te stellen te re-integreren in haar eigen functie, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag dat NP hiermee in gebreke blijft tot een maximum aan dwangsommen is verbeurd van € 30.000,-.
4. Met haar vierde grief keert NP zich tegen dit oordeel. NP voert daartoe aan dat dit hof bij beschikking van 10 januari 2017 de bodembeschikking van de kantonrechter van 3 juni 2016 heeft vernietigd en de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] alsnog heeft ontbonden, waarmee de grondslag voor de re-integratie en daarmee voor de dwangsommen is komen te vervallen.
5. Deze grief slaagt. In kort geding dient de rechter zijn uitspraak af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, tenzij de beslissing in de bodemzaak op een klaarblijkelijke misslag berust en de zaak daarmee dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen die bodembeslissing aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht. Het kortgedingvonnis van de kantonrechter bouwde voort op de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 3 juni 2016; deze beschikking ging nog uit van de re-integratie van [geïntimeerde] in de eigen werkzaamheden. Bij beschikking van dit hof van 10 januari 2017 is de beschikking van 3 juni 2016 echter vernietigd en is de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] alsnog ontbonden per 1 maart 2017, waarbij de vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen.
In kort geding in hoger beroep is daarmee een andere situatie ontstaan, die meebrengt dat het bestreden kortgedingvonnis zal worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] tot weder tewerkstelling en re-integratie alsnog zal worden afgewezen.
De behandeling van de overige grieven kan bij gebrek aan belang achterwege blijven.
6. De door NP gevorderde terugbetaling van de door haar krachtens het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 3 oktober 2016 betaalde bedragen, is bij gebrek aan verweer voor toewijzing vatbaar, behalve – zoals hierna blijkt – als het gaat om de in eerste aanleg ten laste van NP uitgesproken proceskostenveroordeling.
7. De proceskosten in de eerste aanleg zullen in stand worden gelaten, omdat blijkens voormelde beschikking van dit hof van 10 januari 2017 aan NP een ernstig verwijt moet worden gemaakt van de verstoring van de arbeidsrelatie die heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] , bestaande uit een gebrek aan medewerking aan en tegenwerking bij de re-integratie van [geïntimeerde] . De andersluidende bodembeschikking van dit hof en de vernietiging van het kortgedingvonnis zijn daarmee het gevolg van verwijtbaar handelen van NP. De kantonrechter heeft in het kortgedingvonnis indertijd op goede gronden de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Het hof ziet daarin aanleiding de proceskostenveroordeling in eerste aanleg te bekrachtigen.
Verder heeft NP niet voldoende toegelicht wat, anders dan de proceskostenveroordeling, haar directe belang is bij deze appelprocedure, omdat is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] aanspraak heeft gemaakt op de dwangsommen, zodat passend is dat zij haar eigen proceskosten draagt. De proceskosten in hoger beroep zullen daarom worden gecompenseerd.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen kort gedingvonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag van 3 oktober 2016, met uitzondering van de daarin ten laste van NP uitgesproken proceskostenveroordeling;
en opnieuw rechtdoende:
- -
wijst af het gevorderde;
- -
bekrachtigt het vonnis voor wat betreft de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling;
- -
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan NP van al hetgeen NP ter uitvoering van het bestreden vonnis van 3 oktober 2016 aan [geïntimeerde] heeft voldaan behalve wat betreft voornoemde proceskostenveroordeling, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
- compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat NP de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling tot terugbetaling betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.J. van der Ven en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.