HR, 20-09-2024, nr. 23/02137
ECLI:NL:HR:2024:1250
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2024
- Zaaknummer
23/02137
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1250, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑09‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2023:1271
- Vindplaatsen
NLF 2024/2151
V-N 2024/42.12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 20‑09‑2024
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02137
Datum 20 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] ICVC (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 april 2023, nrs. 21/00951 tot en met 21/009551., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/7220 tot en met 15/7224) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake dividendbelasting.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R.M. Bos-Schepers en D.S. Smit, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft ook schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
2. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Het voorwaardelijke incidentele beroep
Aangezien het principale beroep in cassatie niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep in cassatie is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt daarom het incidentele beroep in cassatie.
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑09‑2024