Omwille van de leesbaarheid laat ik vermelding van de voetnoten in het arrest hier achterwege.
HR, 21-06-2016, nr. 14/04595
ECLI:NL:HR:2016:1265
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2016
- Zaaknummer
14/04595
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1265, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:519, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:519, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1265, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. CAG: falende rechts- en motiveringsklacht over ’s Hofs oordeel dat verdachte als bestuurder van een personenauto het opzet heeft gehad politieagent X van het leven te beroven. HR: art. 81.1 RO + strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
21 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/04595
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 augustus 2014, nummer 20/001069-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze dertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2016.
Conclusie 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. CAG: falende rechts- en motiveringsklacht over ’s Hofs oordeel dat verdachte als bestuurder van een personenauto het opzet heeft gehad politieagent X van het leven te beroven. HR: art. 81.1 RO + strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 14/04595 Zitting: 26 april 2016 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 26 augustus 2014 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. primair “poging tot doodslag”, 2. “overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994” en 3. “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze als in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel keert zich onder verwijzing naar HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3149, NJ 2015/96 tegen het oordeel van het hof dat de verdachte als bestuurder van een personenauto het opzet heeft gehad [verbalisant 1] van het leven te beroven.
Aan de verdachte is onder 1. primair ten laste gelegd, dat:
"hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven, op of aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier van politieregio Oost-Brabant, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (personen) auto met hoge, althans verhoogde, althans aanmerkelijke snelheid, althans zonder vaart te verminderen, is in/afgereden op [verbalisant 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
5. Daarvan is door het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 15 december 22013 te Eindhoven op de Veldmaarschalk Montgomerylaan ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier van politieregio Oost-Brabant, van het leven te beroven met dat opzet als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid is in/af gereden op [verbalisant 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:1.
“Bewijsmiddelen ter zake van feit 1 primair
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben – zakelijk weergegeven – het volgende bevonden:
Op 15 december 2013 omstreeks 02.00 uur waren wij belast met een alcoholcontrole op de Veldmaarschalk Montgomerylaan te Eindhoven. De controle vond plaats op de rijbaan komende vanuit de richting Fellenoord en gaande in de richting Onze Lieve Vrouwestraat (het hof begrijpt: de rijrichting vanuit het centrum). Op een afstand van ongeveer 300 meter voor de controleplaats, ter hoogte van de kruising met de Vincent van den Heuvellaan, stond ik, verbalisant [verbalisant 3] , gepositioneerd en op een afstand van circa 100 meter voor de controleplaats, ter hoogte van de Gildelaan, stond ik, verbalisant [verbalisant 2] , gepositioneerd. Wij waren opvallend gekleed, op een opvallende motorfiets.
Omstreeks 02.10 uur zag ik, [verbalisant 2] , uit de richting van de Onze Lieve Vrouwestraat (het hof begrijpt: rijdende in de richting van het centrum) een grijze Volkswagen Transporter aan komen rijden. De bestuurder reed met dermate hoge snelheid dat ik niet de gelegenheid kreeg om deze een fatsoenlijk stopteken te geven. Ik gaf door aan de andere eenheden dat dit voertuig naar de alcoholcontrole geleid moest worden en op dat moment zag ik, [verbalisant 3] , dat de bestuurder van de auto, ter hoogte van de kruising met de Vincent van den Heuvellaan (het hof begrijpt, aldus dicht bij de plaats waar [verbalisant 3] was gepositioneerd), een abrupte stuurbeweging naar links maakte (het hof begrijpt: vanuit de verdachte bezien) waardoor hij kennelijk deels de controle over de door hem bestuurde bestelbus verloor en via een stuk trottoir en een stuk fietspad en vervolgens door een groenstrook zijn weg vervolgde en hierna met steeds toenemende snelheid van mijn positie wegreed en met hoge snelheid verder reed in de richting van de plaats van de alcoholcontrole (het hof begrijpt: verdachte reed op de Veldmaarschalk Montgomerylaan in eerste instantie in de richting van het centrum, is op de kruising met de Vincent van den Heuvellaan gekeerd en is toen verder gereden op de Veldmaarschalk Montgomerylaan in de richting van de Onze Lieve Vrouwestraat, zijnde in de richting van de alcoholcontrole, van het centrum vandaan).
Ik, [verbalisant 3] , ontstak mijn stoptransparant. Ik zag dat van de bestelbus op geen enkel moment de remlichten oplichtten of dat de bestuurder op enige wijze zijn snelheid verminderde. Wij zagen dat de bestuurder van deze auto met hoge en steeds toenemende snelheid richting de plaats van de controle reed en dat hij daarbij een stopteken van een collega aldaar negeerde. Wij zagen dat deze collega aan de kant, de berm in, moest springen om te voorkomen dat hij aangereden werd. Wij zagen dat de bestuurder een pylon en een flare omver reed en dat deze door de lucht vlogen. Wij zagen dat de bestuurder de plaats van de controle met hoge snelheid voorbij reed.
Aangever [verbalisant 1] heeft - zakelijk weergegeven - bij de politie verklaard:
Ik ben werkzaam bij de politie Oost-Brabant als brigadier.
Op 15 december 2013 was ik belast met een alcoholcontrole op de Montgomerylaan te Eindhoven. De rijbaan was verdeeld over twee rijstroken. Omstreeks 02.09 uur hoorde ik van een collega via de portofoon dat er een bus met hoge snelheid de controle in kwam gereden. Door mij werden, door middel van een zaklantaarn met verlichte kegel, de aankomende voertuigen naar de linkerrijstrook geleid. Ik hoorde een voertuig aan komen rijden dat een hoog toerental had. Ik zag dat de bus op dezelfde rijstrook reed als de rijstrook waarop de controles werden uitgevoerd, dus de linkerrijstrook. Ik bleef met mijn zaklamp naar de linkerrijstrook wijzen en maakte de bestuurder zo duidelijk dat hij achter in de controle moest aansluiten.
Op het moment dat de bus mij naderde hoorde ik dat het toerental verder opliep en de bestuurder van deze bus zijn snelheid fors ophoogde. Ik zag dat deze bus mij genaderd was tot ongeveer 20 meter en besefte dat dit fout ging lopen en hij mogelijk achter op de auto’s zou gaan botsen welke in de controle stil stonden Ik gilde vervolgens naar mijn collega’s “PAS OP”. Op dat moment zag ik dat de bestuurder zijn bus naar rechts stuurde en dus de rijstrook opreed waar ik op stond om aanwijzingen te geven. Ik zag dat de bus recht op mij afging komen. De snelheid van de bus was op dat moment zo hoog dat ik inzag dat deze bus onmogelijk nog tot stilstand kon komen vóór de plaats waar ik stond. Ik wist dus dat ik, wanneer ik zou blijven staan, aangereden zou worden door de bus.
Om te voorkomen dat de bestuurder van de bus mij aan zou rijden, moest ik aan de kant springen. Ik ben daarop de aldaar aanwezige berm in gesprongen. Ik zag dat de bestuurder zonder te remmen óf vaart te minderen langs mij af reed en reed over de plek waar ik zojuist had gestaan.
Ik zag en hoorde dat de bestuurder, op het moment dat hij de plek waar ik had gestaan passeerde, een pylon en een flare, die daar vlak naast mij hadden gestaan, aanreed. Ik zag dat zowel de pylon als de flare in vele stukken sprongen en door de lucht vlogen.
Als ik niet opzij was gesprongen, had de bestuurder mij vol geraakt.
De verbalisant [verbalisant 4] heeft — zakelijk weergegeven — bevonden:
Op 15 december 2013 omstreeks 02.05 uur was ik als motoragent belast met een alcoholcontrole op de Veldmaarschalk Montgomerylaan te Eindhoven. Het controlepunt was ingericht met behulp van pylonen en flares.
Ik zag een transporterbusje met hoge snelheid rijden op de, vanuit het centrum gezien, linkerrijbaan van de Montgomerylaan (het hof begrijpt: de linkerrijstrook van de rechterrijbaan). Op de linkerrijstrook stonden op dat moment meerdere personenauto’s stil omdat deze aldaar werden gecontroleerd. Ik zag dat het transporterbusje enkele meters voor het begin van de pylonen met hoge snelheid plotseling naar rechts stuurde en langs het controlepunt reed. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 1] plotseling vanaf de rijbaan op de groenstrook sprong. Direct hierop zag ik dat het transporterbusje het controlepunt passeerde. Ik weet zeker dat wanneer collega [verbalisant 1] niet opzij was gesprongen, hij zou zijn aangereden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg - zakelijk weergegeven- verklaard:
Op 15 december 2012 zag ik politie op straat. Ik dacht dat de politie een controle uitvoerde. Ik besloot voor de politie te vluchten. Omdat ik had gedronken, wilde ik niet stoppen voor de controle en ik ben doorgereden. Bij die controle stond een politieagent.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 15 december 2013 reed ik in een grijze Volkswagen Transporter op de Veldmaarschalk Montgomerylaan. U, voorzitter, toont mij een foto, zoals deze zich ook in het dossier bevindt op pagina 25. Ik zag aldaar op de linkerrijstrook een politiebusje staan naast de stoeprand van de weg. Rechts van dit busje zag ik pylonen staan. Ik zag een agent staan op de rechterrijstrook. Vlak voor het politiebusje heb ik een manoeuvre naar rechts gemaakt en ben ik over een aantal van die pylonen gereden. Ik heb niet afgeremd en ben doorgereden bij de controle. Toen ik naar rechts stuurde, zag ik de agent op de weg staan.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid, dat de Montgomerylaan in Eindhoven twee met een groenstrook gescheiden rijbanen heeft.”
7. Voorts heeft het hof voor zover voor de beoordeling van het eerste middel van belang, in zijn bestreden arrest overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Bewijsverweer ter zake van feit 1 primair
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij verbalisant [verbalisant 1] weliswaar op de rechterrijstrook heeft zien staan voordat hij met zijn voertuig van de linkerrijstrook naar die rechterrijstrook stuurde, doch dat hij heeft getracht om tussen het op de linkerrijstrook geparkeerde politiebusje en verbalisant [verbalisant 1] door te rijden, waarbij hij een aantal pylonen heeft geraakt om de afstand tussen zijn voertuig en verbalisant [verbalisant 1] zo groot mogelijk te houden.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van poging tot doodslag wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelen verbalisant [verbalisant 1] van het leven zou beroven. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat:
de inhoud van de verklaring van aangever [verbalisant 1] en de processen-verbaal van zijn collega’s [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] subjectief zijn en ontoelaatbare conclusies bevatten, terwijl de plaats delict onvoldoende duidelijk in beeld is gebracht om de feitelijke gang van zaken objectief te kunnen vaststellen.;
- verbalisant [verbalisant 1] heeft kunnen anticiperen op de situatie, hetgeen heeft geleid tot risico-uitsluiting en aan het bewijs van een aanmerkelijke kans in de weg staat.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt, volgt het hof de verdachte niet in zijn verklaring dat hij heeft getracht om tussen het op de linkerrijstrook geparkeerde politiebusje en verbalisant [verbalisant 1] door te rijden. Het hof neemt daarentegen - voor zover hier van belang - de volgende verklaringen/bevindingen tot uitgangspunt:
- verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zagen dat [verbalisant 1] aan de kant, de berm in, moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden;
- aangever [verbalisant 1] zag dat verdachtes bus recht op hem af ging komen en dat hij in de berm moest springen om te voorkomen dat verdachte hem aan zou rijden. Ook zag [verbalisant 1] dat de verdachte zonder te remmen of vaart te minderen reed over de plek waar hij zojuist had gestaan en dat een pylon en een flare omver werden gereden die vlak naast hem hadden gestaan;
- verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat wanneer zijn collega [verbalisant 1] niet opzij was gesprongen, [verbalisant 1] zou zijn aangereden;
Anders dan de raadsman van verdachte is het hof van oordeel dat de voornoemde verklaringen/bevindingen objectieve en elkaar in de kern ondersteunende waarnemingen behelzen, die inhouden dat de verdachte zonder af te remmen of vaart te minderen met hoge snelheid op verbalisant [verbalisant 1] in/af is gereden, en dat deze waarnemingen bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof ziet ook overigens geen reden om aan de juistheid of de betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen/bevindingen te twijfelen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm concludeert het hof- met de rechtbank en de advocaat-generaal - dat de verdachte, teneinde te ontkomen aan politiecontrole, door met hoge snelheid met zijn voertuig in/af te rijden op verbalisant [verbalisant 1] zonder af te remmen of vaart te minderen minstgenomen bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat hij [verbalisant 1] met zijn voertuig zou raken, waardoor [verbalisant 1] het leven zou verliezen.
Verbalisant [verbalisant 1] was als voetganger de zwakkere verkeersdeelnemer ten opzichte van verdachte als bestuurder van een personenauto. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met hoge snelheid met een personenauto in botsing komen met een voetganger, zoals hier aan de orde, een aanmerkelijke kans met zich brengt dat de voetganger daarbij dodelijk letsel bekomt. Het kan niet anders dan dat ook de verdachte zich hiervan bewust moet zijn geweest. Door desalniettemin zo - zonder te remmen - op [verbalisant 1] in te rijden heeft verdachte de aanmerkelijke kans aldus bewust aanvaard. Dat het gevolg niet is ingetreden is niet aan de verdachte te danken maar aan verbalisant [verbalisant 1] zelf, die zich tijdig in veiligheid heeft kunnen brengen door in de berm te springen voordat verdachtes voertuig hem kon raken. Het hof vermag niet in te zien dat - zoals de raadsman heeft betoogd - deze adequate reactie van [verbalisant 1] juist in de weg zou staan aan het bewijs van de aanwezigheid van een aanmerkelijke kans, zeker niet gelet op het late moment waarop verdachte van rijstrook is veranderd en de hoge snelheid waarmee verdachte verbalisant [verbalisant 1] vervolgens is genaderd.
Het hof is, anders dan de verdediging, mitsdien van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 1] en verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar ten aanzien van feit 1 primair het volgende verklaard:
“(…)
De voorzitter toont aan alle procespartijen een zwart-wit foto van de situatie ter plaatse aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan te Eindhoven, welke foto aan dit proces-verbaal is gehecht (bijlage 1), doch welke foto zich ook reeds bevindt op dossierpagina 25.
De verdachte verklaart ten aanzien van feit 1 als volgt:
Ik had niet de intentie om de agent omver te rijden. Ik kan mij het gebeurde op 15 december 2013 nog goed herinneren. Ik ben eerst in café Millennium in Eindhoven geweest. Daar heb ik whisky met cola gedronken en werd ik gevraagd om met de auto een aantal mensen naar het centrum van Eindhoven te brengen. Ik reed zonder navigatiesysteem. De inzittenden legden mij onderweg uit hoe ik moest rijden. Ik reed in ieder geval richting het centrum van Eindhoven. Voordat ik de plaats van de alcoholcontrole naderde ben ik niet de controle over het voertuig kwijt geraakt en over een groenstrook gereden. Tot dat moment reed ik volgens de regels. Op de rotonde heb ik een motoragent gezien. Ik heb niet gezien dat de politie meteen achter mij aan is gaan rijden met signalen.
De raadsman deelt mede dat voor hem niet helder is wanneer de politie achter de verdachte aan is gaan rijden.
De verdachte verklaart voorts:
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat brigadier [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij en zijn collega [verbalisant 3] opvallend waren gekleed en reden op een motorfiets, toen een grijs gekleurde Volkswagen Transporter kwam aan gereden (dossierpagina 29). Op 15 december 2013 reed ik in een grijze Volkswagen Transporter op de Veldmaarschalk Montgomerylaan.
U, oudste raadsheer, houdt mij verder voor dat [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat de bestuurder van die auto met dermate hoge snelheid reed dat hij niet de gelegenheid kreeg om hem een fatsoenlijk stopteken te geven en dat hij aan de andere eenheden doorgaf dat dit voertuig naar de alcoholcontrole moest worden geleid. Op dat moment zou verbalisant [verbalisant 3] hebben gezien dat de bestuurder van de auto ter hoogte van de kruising met de Vincent van den Heuvellaan een abrupte stuurbeweging naar links maakte waardoor hij kennelijk deels de controle over het voertuig verloor en via een stuk trottoir en fietspad en vervolgens door een groenstrook zijn weg vervolgde in de richting van de plaats van de alcoholcontrole (dossierpagina 29). Dit alles zou dan volgens u, oudste raadsheer, moeten hebben plaatsgevonden alvorens ik voorbij de plaats van de alcoholcontrole ben gereden.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat verbalisant [verbalisant 3] vervolgens heeft gerelateerd dat hij de bestuurder daardoor aanmerkte als verdachte van overtreding van artikel 5 WVW en dat hij zijn stoptransparant ontstak, waarna de bestuurder niet op enige wijze zijn snelheid verminderde (dossierpagina 29). U, voorzitter, houdt mij voor dat [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij geen oplichtende remlichten heeft gezien (dossierpagina 29).
U, voorzitter, toont mij een foto, zoals deze zich ook in het dossier bevindt op pagina 25. Op deze foto wijs ik u het punt aan waar zich de alcoholcontrole bevond. Ongeveer 500-800 meter voor deze controleplaats was een rotonde, waar ik een motoragent heb gezien. Op die rotonde kan ik niet snel hebben gereden. Ik heb toen niet gezien dat een agent achter mij aan is gereden. Er reed geen agent achter mij aan. De afstand tussen de rotonde en het controlepunt was niet groot.
Ik had die avond vier whisky met cola gedronken. Ik drink niet veel. Ik had geen drugs gebruikt. U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat [getuige] heeft verklaard dat ik tijdens de achtervolging op enig moment begon te lachen en dat zij dacht dat ik misschien wel wiet had gerookt (dossierpagina’s 27-28). Ik had geen wiet gerookt. Zij zat achter in de auto. Misschien heb ik tijdens de achtervolging met de bijrijder gepraat. Ik weet niet wat zij daaruit heeft begrepen of hoe zij het heeft opgevat. Zij verkeerde meer onder invloed van alcohol dan ik.
Ik denk dat ik met een toegestane snelheid richting het alcoholcontrolepunt reed, ongeveer 50-60 kilometer per uur. Ik had wel een agent gezien bij de rotonde maar ik wist niet dat verderop een controle was. Het zou voor mij dus ook geen zin hebben gehad om met toenemende snelheid richting die controleplaats te rijden. Ik zag pas 300-400 meter vóór de controleplaats dat daar op de Montgomerylaan een controlepunt was. Ik zag een politiebusje staan. Toen ben ik langzamer gaan rijden. Ik zag ook meer dan één gewone burgerauto staan. Ik weet niet meer precies waar die stonden. De achterste auto was van de politie.
Ik zag aldaar op de linkerrijstrook een politiebusje staan naast de stoeprand van de weg. Rechts van dit busje, op 20-30 centimeter, zag ik pylonen staan. Ik denk om dat busje te beschermen. Ik begon langzamer te rijden. Ik zag een agent staan op de rechterrijstrook. Hij stond op ongeveer 1 meter van de groenstrook/berm. Het leek alsof die agent op mij wachtte. Hij had een hesje aan. Ik weet niet of hij een lamp bij zich had. Mogelijk probeerde hij het verkeer te geleiden. Toen ik daar aan kwam wist ik niet dat het een alcoholcontrole betrof. Ik wist in het geheel niet wat er aan de hand was.
Vlak voor het politiebusje, de achterste auto, heb ik een manoeuvre naar rechts gemaakt en ben ik over een aantal van die pylonen gereden. Ik heb niet afgeremd en ben doorgereden bij de controle. Ik weet niet waarom. Ik reed vlak bij dat busje. Ik heb op het laatste moment naar rechts gestuurd. Toen ik naar rechts stuurde, zag ik de agent op de weg staan. Ik probeerde zo veel mogelijk afstand van hem te houden. Daarom heb ik over die pylonen gereden. Op dat moment stapte de agent opzij. Ik reed naast die agent af. Toen ik ter hoogte van die agent reed, was hij al op de groenstrook. Vanaf dat moment begon ik met vluchten en gevaarlijk rijden.
U, voorzitter, houdt mij voor dat de agent, [verbalisant 1] , in zijn aangifte heeft verklaard dat hij een voertuig hoorde aan komen rijden dat een hoog toerental had en dat die bus op dezelfde linkerrijstrook reed als waar meerdere voertuigen stonden die gecontroleerd moest worden. Verder heeft [verbalisant 1] verklaard dat hij met zijn zaklamp heeft gewezen om mij duidelijk te maken dat ik achteraan in de controle moest aansluiten, dat hij hoorde dat het toerental verder opliep toen de bus hem naderde en dat ik mijn snelheid fors ophoogde (dossierpagina’s 22-23). Het is niet mogelijk dat ik met verhoogde snelheid de auto’s kon passeren.
U, voorzitter, houdt mij voor dat [verbalisant 1] voorts heeft verklaard dat de bus hem op ongeveer 20 meter was genaderd toen hij besefte dat het fout ging aflopen en dat de bus mogelijk achter op de auto’s zou gaan botsen, waarna hij zag dat de bestuurder naar de rijstrook stuurde waar hij stond. Hij heeft verklaard dat de snelheid van de bus zo hoog was dat hij besefte dat bus niet meer tot stilstand kon komen en dat hij dus zou worden aangereden als hij zou blijven staan. Om dat te voorkomen moest hij aan de kant springen en hij zag dat de bestuurder over de plek reed waar hij had gestaan, naar zijn overtuiging met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur (dossierpagina 23). De Montgomerylaan is meer dan zes meter breed. Een politiebus is ongeveer twee meter breed, eveneens mijn auto. Dan heb je naast die twee voertuigen nog ruim twee meter over. Ik ben gereden naast de plek waar [verbalisant 1] stond, niet over de plek waar hij stond. Ik had voldoende ruimte. Daarom heb ik over die pylonen gereden. Toen ik voorbij reed was hij al weggesprongen. Hij heeft een stap naar rechts gezet.
U, voorzitter, houdt mij voor dat de motoragenten hebben verklaard dat ik met hoge en toenemende snelheid richting de controleplaats ben gereden, een stopteken heb genegeerd, waarna [verbalisant 1] in de berm moest springen en ik een pylon en een flare omver reed (dossierpagina 29). Het klopt dat ik één of twee dingen omver heb gereden.
U, voorzitter, houdt mij voor dat verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat de bestuurder plotseling naar rechts reed en dat [verbalisant 1] vanaf de rijbaan op de groenstrook sprong (dossierpagina 31 ) en dat [getuige] heeft verklaard dat ik voor haar gevoel heel snel reed (dossierpagina 27). U, voorzitter, houdt mij ook voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik een agent op straat zag staan en dat ik hem rechts moest passeren (dossierpagina 40), terwijl ik zojuist heb verklaard dat ik hem links ben gepasseerd. Ik werd toen gehoord met behulp van een telefonische tolk. Misschien is dat daarom toen verkeerd in het proces-verbaal terecht gekomen. Ik heb die agent niet rechts ingehaald. Ik reed wel naar rechts. Vanaf het moment dat ik de agent zag en de controle, ben ik gaan vluchten. Ik ben niet in staat om mijn gedrag uit te leggen. Ik snap niet waarom ik zo heb gereageerd. Ik probeer fatsoenlijk te leven. Ik heb zeven maanden in detentie gezeten. Ik heb mij toen elke dag afgevraagd waarom ik het heb gedaan. Ik ben niet in staat om op die vraag een antwoord te geven. Ik zag voldoende ruimte om naast die agent te rijden. Ik had niet gedacht dat er iets zou kunnen gebeuren. Het is niet in mij opgekomen dat ik iemand zou kunnen raken. Ik heb pylonen omver gereden om zoveel mogelijk ruimte te hebben en afstand tot de agent te houden om te voorkomen dat ik hem zou aanrijden. Ik begrijp dat die agent het idee had dat ik hem omver zou rijden, maar in mijn ogen, als beroepschauffeur, had ik echt voldoende ruimte om naast hem af te rijden. Op het moment dat ik de agent voorbij reed, was mijn snelheid 40-50 kilometer per uur. Ik reed zeker niet harder, omdat ik dat politiebusje moest passeren. Daarvóór reed ik ook niet harder. Je kunt niet sneller dan met 50 kilometer per uur over een rotonde rijden, want dan kom je buiten de rotonde terecht. Dat is niet gebeurd.
U, oudste raadsheer, houdt mij nogmaals de verklaringen van de motoragenten en van [getuige] voor betreffende mijn snelheid (dossierpagina’s 29-30 resp. 27). Het klopt dat ik erg snel reed, maar dat was pas na de controleplaats. Vóór die controleplaats was dat onmogelijk. ‘Verhoogde snelheid’ is niet een nauwkeurige snelheidsbepaling. Indien mijn snelheid harder dan 50 kilometer per uur was geweest, dan had ik niet over de rotonde kunnen rijden. De afstand van de rotonde naar de controleplaats was niet groot. Toen had ik ook nog geen reden om te vluchten en nog niet het idee om te vluchten.
U, jongste raadsheer, vraagt mij of [verbalisant 1] onnodig aan de kant is gesprongen en op de weg had kunnen blijven staan? De afstand was voor mij voldoende groot om tussen het politiebusje en de agent door te kunnen rijden. Als [verbalisant 1] was blijven staan dan had ik hem zeker niet geraakt.
U, voorzitter, toont mij een plattegrond van Google Maps (dossierpagina 26) en deelt mede dat daarop geen rotonde zichtbaar is. Ik zie die plattegrond nu voor het eerst. Ik kan op grond van die plattegrond niet zeggen welke kant ik op reed. Wat ik mij kan herinneren is dat er een agent op de rotonde stond, ik die rotonde heb genomen en niet ver van die rotonde een controle was. Ik zie ook geen rotonde op die plattegrond.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat [verbalisant 2] zag dat ik een abrupte stuurbeweging maakte, waarna [verbalisant 3] mij aanmerkte als verdachte (dossierpagina 29), waaruit u afleidt dat ik volgens de politie toen al gevaarlijk reed. Mogelijk is een dergelijke situatie voorgevallen, maar volgens mij was het na het controlepunt en heb ik tot het controlepunt volgens de regels gereden.”
9. Blijkens ditzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd:
“De stellingname van de verdediging is in hoger beroep niet anders dan in eerste aanleg. Meest in het oog springende is de vervolging voor poging tot doodslag. Ik sta als advocaat in een andere zaak een verdachte bij die wordt vervolgd voor doodslag in het verkeer. Die man is met hoge snelheid een wegversmalling ingereden. De officier van justitie is van oordeel dat zelfs in een dergelijk geval geen sprake is van doodslag maar van overtreding van artikel 6 WVW.
Bij vervolging voor poging tot doodslag moet het openbaar ministerie de plaats delict duidelijk in beeld brengen en gedetailleerde verklaringen opnemen. Dat is in deze zaak niet gebeurd. De motoragenten waren 300 en 100 meter van het alcoholcontrolepunt verwijderd. Waar bevonden zij zich precies en hadden zij vrij zicht? Vandaag is aan de hand van een foto lange tijd gesproken over hoe het gebeurde heeft plaatsgevonden, terwijl in het dossier niet eens de breedte van de weg is beschreven. Ook is niet duidelijk wat de exacte plaats is geweest vanwaar [verbalisant 1] opzij is gesprongen en of/waar hij grassporen of een hematoom had. De verhoren zijn niet audiovisueel vastgelegd, terwijl het reglement dit wel vereist.
Aangever [verbalisant 1] heeft in zijn slachtofferverklaring opgenomen dat hij frontaal door de auto van cliënt zou zijn geraakt indien hij niet opzij zou zijn gesprongen, terwijl hij de snelheid van die auto niet kon inschatten. Voor zijn gevoel reed cliënt veel te hard. Dat is dus zijn perceptie geweest. [verbalisant 1] is als slachtoffer subjectief bij de zaak betrokken. Hij zal angstige momenten hebben gekend. Vandaar ook de jurisprudentie die ik in eerste aanleg heb aangehaald.
In de aangifte van [verbalisant 1] is opgenomen dat sprake was van een hoog toerental, dat hij een en ander besefte en dat hij voelde dat hij heel alert werd. Toen de bus van cliënt zich op 20 meter afstand van hem bevond, besefte [verbalisant 1] dat het fout kon gaan en zegt hij ‘pas op’. Was er sprake van een reëel gevaar op de weg? Een aanmerkelijk kans op de dood van [verbalisant 1] ? Dat is hoogst feitelijk. Indien sprake zou zijn geweest van een artikel 6 WVW-situatie, dan was [verbalisant 1] daadwerkelijk geraakt en dan zou de verklaring van cliënt kul zijn geweest. Maar in dit geval heeft [verbalisant 1] geanticipeerd op de situatie. Andere verbalisanten laten zich in kwalificerende zin uit over het gebeurde. Zij trekken de conclusie dat [verbalisant 1] moest springen voor zijn leven, maar ik vind dat aan een dergelijke conclusie meer feitelijkheden gekoppeld moeten kunnen worden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat cliënt misschien een joint heeft gerookt en dat zij heeft overwogen om uit een auto te springen die in haar beleving 160 kilometer per uur reed. [getuige] heeft het dan niet over de situatie zoals; onder 1 is ten laste gelegd, maar over de dollemansrit na het controlepunt.
De in eerste aanleg overgelegde uitspraken zitten in het dossier. Ik wil het hof enkele paralellen voorhouden. Als iemand met een brommer op een ander afkoerst, kan die ander naar links of naar rechts springen. Wanneer die ander de verkeerde kant op springt en onder de brommer terecht komt, dan is dat feitelijk geen poging tot doodslag. In de zaak waar het ging om een muur hadden verbalisanten ook verklaard dat de verdachte heel erg hard reed. Gelukkig kon die verdachte bewijzen dat er slechts krasschade was aan de auto.
Mijn conclusie in casu is dat sprake is van een gebrek aan feitelijkheden. De aangifte wordt onvoldoende ondersteund. De feitelijkheden zijn niet ingekleurd.
Voor zover dit wel het geval is, dan enkel gekwalificeerd, terwijl dit aan uw hof is en niet aan de getuigen, helemaal niet als dit verbalisanten zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat getuigen er soms naast zitten. Voor het bewijs kan mijns inziens niet blind worden gevaren op de verklaringen van de verbalisanten. Er is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 1 primair dan wel subsidiair, zodat cliënt daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelukkig is geen sprake van een overleden slachtoffer. De oriëntatiepunten voor strafoplegging bij overtreding van artikel 6 WVW kunnen derhalve niet tot uitgangspunt worden genomen. Cliënt heeft de straf die de rechtbank heeft opgelegd al uitgezeten. Indien het hof tot een veroordeling voor feit 1 mocht komen, dan geef ik het hof in overweging om de duur van de rijontzegging te mitigeren en het voorwaardelijke gedeelte daarvan op te hogen. Cliënt is niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit. Het lijkt een eenmalig incident. Kennelijk is hij om een reden niet gestopt bij de alcoholcontrole. Er is iets in hem gevlogen, een soort kennelijke paniek en toen heeft hij de abrupte beweging naar rechts gemaakt. (…)
(…)
Op dossierpagina 30 bovenaan hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gerelateerd dat zij zagen dat cliënt de plaats van controle met hoge snelheid voorbij reed. Dit is een ontoelaatbare kwalificatie. Zij waarderen de situatie. Wellicht was het uit praktisch oogpunt niet mogelijk om het gebied af te zetten, maar dit heeft er wel in geresulteerd dat feitelijk minder kan worden bewezen en dat mitsdien onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een poging tot doodslag. Nu moet worden afgegaan op de inhoud van de verklaringen van verbalisanten die emotioneel bij het voorval betrokken waren, hetgeen hun persoonlijke waarneming zal hebben beïnvloed of zij nu geoefend waren of niet. [verbalisant 1] heeft kunnen anticiperen op de situatie, hetgeen heeft geleid tot risico-uitsluiting en aan het bewijs van een aanmerkelijke kans in de weg staat.”
10. In het hierboven onder 3 aangestipte arrest van HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3149, NJ 2015/96 m.nt. Keulen, achtte het hof voorwaardelijk opzet van de verdachte op het overlijden van A. bewezen. Volgens het hof had de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat A. tijdens de vlucht door de auto zou worden aangereden, gegrond op zijn vaststelling dat de verdachte had gezien dat de poort door A. werd gesloten, en daarbij in aanmerking genomen dat er nog maar een smalle en kleiner wordende opening was aan de zijde van de poort waar A. zich bevond en dat de verdachte niet had afgeremd of was uitgeweken. De Hoge Raad zag daarin echter onvoldoende grond om voorwaardelijk opzet aan te nemen, mede gezien het gevoerde verweer dat de verdachte pas een fractie van een seconde voor de botsing met het hek A. had waargenomen. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat de gebezigde bewijsmiddelen elementen bevatten die de lezing van de verdachte ondersteunden, zoals dat de verdachte slechts zo’n tien meter voor de poort had waargenomen dat deze langzaam dichtging, terwijl hij op dat moment met aanmerkelijke snelheid reed.
10. Anders dan de steller van het middel, meen ik dat die zaak niet is te vergelijken met de onderhavige zaak. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat de verdachte al met een dermate hoge snelheid kwam aanrijden dat de motoragent niet de gelegenheid kreeg een fatsoenlijk stopteken te geven. De verdachte heeft verklaard dat hij 500-800 meter voor de controleplaats een motoragent had gezien en dat hij 300-400 meter voor de controleplaats zag dat er een controlepunt was. Vervolgens verloor de verdachte deels de controle over de bestelbus, waarna hij met steeds toenemende snelheid wegreed en met hoge snelheid verder reed in de richting van de alcoholcontrole. Op geen enkele wijze verminderde de verdachte zijn snelheid, hoewel, zo merk ik op, alleen al de omstandigheden ter plaatse daar om vroegen en het er niet toe doet of de verdachte wel of niet wist dat het om een alcoholcontrole ging en wat er aan de hand was. In plaats van af te remmen en te stoppen, wat ieder normaal mens onder die omstandigheden zou doen, negeerde de verdachte een stopteken van [verbalisant 1] , die via de portofoon van zijn collega hoorde dat er een bus met hoge snelheid aan kwam rijden, terwijl de verdachte deze agent (met een hesje aan) zag staan. Deze [verbalisant 1] wees met zijn zaklamp naar een plek waar de verdachte moest aansluiten. Op dat moment hoorde [verbalisant 1] dat het toerental verder opliep en de verdachte de snelheid van de bus fors ophoogde. Toen de bus [verbalisant 1] op 20 meter was genaderd, gilde hij naar zijn collega’s dat zij moesten oppassen. Vervolgens kwam de bus met te hoge snelheid recht op [verbalisant 1] afrijden en sprong [verbalisant 1] net op tijd aan de kant in de berm.
10. Uit de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden, en voor een deel ook uit de verklaring van de verdachte zelf, kan worden afgeleid (i) dat de verdachte de controle en de plaats van de controle tijdig zag, (ii) dat de verdachte meer dan voldoende tijd had om snelheid te minderen, (iii) dat hij daarentegen juist snelheid verhoogde, zelfs nadat hij even daarvoor al bijna de controle over zijn stuur had verloren, (iv) dat hij met hoge snelheid verder reed, (v) dat de verdachte [verbalisant 1] op de rechterrijstrook heeft zien staan voordat hij de bestelbus van de linkerrijstrook naar die rechterrijstrook stuurde, (vi) dat de verdachte een stopteken van [verbalisant 1] negeerde en zijn snelheid opvoerde en (vii) dat [verbalisant 1] nog net op tijd kon wegspringen.
10. Op grond van het voorgaande meen ik dat het hof voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 1] heeft kunnen bewezen achten. Dit oordeel geeft gelet op de bewijsvoering van het hof en in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd – waarin, anders dan in het zojuist besproken arrest van de Hoge Raad van 11 november 2014, niet is gesteld dat de verdachte pas een fractie van een seconde voor de mogelijke botsing met [verbalisant 1] deze [verbalisant 1] heeft waargenomen – geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is ook voor wat betreft het bewezenverklaarde opzet voldoende met reden omkleed.
10. Het middel faalt.
10. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Namens de verdachte is op 9 september 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 21 oktober 2015 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt met zich dat de hier geldende inzendtermijn van acht maanden met ruim vijf maanden is overschreden. Nu deze overschrijding van de inzendtermijn niet meer door een voortvarende behandeling van de zaak kan worden gecompenseerd, dient dit in beginsel te leiden tot strafvermindering.
10. Het eerste middel faalt en kan, lijkt mij, worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering. Het tweede middel slaagt.
10. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2016