Hof Den Haag, 03-11-2015, nr. 200.151.904/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3907
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-11-2015
- Zaaknummer
200.151.904/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3907, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑11‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:491, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2016/694
Uitspraak 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
dagvaarding verkeerde partij; wie is partij bij de huurovereenkomst?
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.151.904/01
Zaaknummer rechtbank : 2477663/13-32809
arrest van 3 november 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. van der Wilt te Den Haag.
Het geding
1. Voor het procesverloop tot 2 september 2014 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Op 28 oktober 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Bij memorie van grieven, tevens houdende verbetering van gronden en vermeerdering van eis heeft [appellant] twee grieven opgeworpen. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven van [appellant] bestreden. Op 24 augustus 2015 heeft op verzoek van [appellant] pleidooi plaats gevonden. Beide advocaten hebben tijdens dit enkelvoudig pleidooi de standpunten van partijen aan de hand van een pleitnota toegelicht. Vervolgens is arrest bepaald op datum heden.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Het gaat in deze zaak kort gezegd om de volgende feiten.
2.1.
[appellant] heeft een huurovereenkomst gesloten voor de periode van 21 januari 2013 tot 21 augustus 2013 met betrekking tot een één kamer woning op de eerste etage, gelegen aan de [adres 1]. De huurprijs bedroeg € 400,00 per maand, inclusief gas, licht, water en overige servicekosten. Als verhuurder in de schriftelijke huurovereenkomst staat genoemd: [geïntimeerde], wonende aan de [adres 1]. [appellant] heeft een waarborgsom van € 400,00 betaald. De moeder van [geïntimeerde], […], hierna: [geïntimeerde] sr., heeft de huurovereenkomst ondertekend. [geïntimeerde] en haar moeder hebben dezelfde voornamen.
2.2.
[geïntimeerde] woont op de begane grond van de woning aan de [adres 1]. [geïntimeerde] sr. is eigenaar van de woning aan de [adres 1] en van de woning aan de [adres 2]. Zij woont in de woning aan de [adres 2].
2.3.
Bij brief van 15 maart 2013 heeft [appellant] geschreven, voor zover van belang:
“U bent huiseigenaar en u woont beneden van het huis. Ik heb een kamer van u gehuurd via uw moeder (…). Maar zij is een erg onbeleefde vrouw tevens is zij geen eigenaar volgens de gemeente Den Haag. Maar zij verhuurt (…).
Hierbij stel ik u op de hoogte dat ik de gehuurde ruimte begin volgende week op maandag 18-3-2013 terug zal geven en de ruimte leeg achterlaten. (…)
In principe moet ik hier niets betalen omdat een afgekeurde ruimte is. Maar uit beleefdheid beschouw ik de huur voor deze afgekeurde ruimte toch 100-euro per maand. (…)
Maar voor nu moet u mijn borg direct aan mij terugbetalen van 400-euro. Mijn schade moet u ook betalen nu als u wilt of later via de rechter. (…)
De opzegging plaats vond op 18-feb-2013 (de datum dat ik vrij kwam) door uw moeder en uw broer en 18 maart verlaat ik uw woning.”
2.4.
Op 1 oktober 2013 heeft [appellant] aangifte gedaan tegen de zoon van [geïntimeerde] sr. In dit proces-verbaal staat, voor zover relevant, het volgende:
“Ik doe hierbij aangifte van diefstal, verduistering, huisvredebreuk en bedreiging. Ik heb meerdere malen getracht aangifte te doen, maar dat is meerdere malen geweigerd vandaar dat deze aangifte pas maanden later op papier is gekomen.
Op 14 januari 2013 heb ik een woning gehuurd van [geïntimeerde]. Zij is woonachtig op de [adres 2]. Zij heeft meerdere panden op de [naam straat], welke zij verhuurt.
(…)
Begin maart 2013 kwam [geïntimeerde] om geld voor de huur op te halen. Ik zei haar dat ik niets ging betalen zolang de bedrading niet geregeld was. Zij is toen weggegaan. Toen kwam haar zoon […] op 7 maart 2013 bij mij in de woning. Hij heeft mij toen bedreigd met de dood.”
3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 1.936,05.
3.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 maart 2014 de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding, die hij heeft begroot op € 448,00 wegens noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten. Hij heeft aan die beslissing, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat is komen vast te staan dat [geïntimeerde] geen partij is bij de door [appellant] gestelde huurovereenkomst en dat [appellant] aldus de verkeerde partij in rechte heeft betrokken.
3.3.
In hoger beroep heeft [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en, opnieuw rechtdoende:
I. [geïntimeerde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 1.936,05 en, na vermeerdering van eis:
II. primair: ontbinding van de huurovereenkomst en ongedaanmaking van de huurbetalingsverplichting;
subsidiair: verlaging van het huurbedrag tot nihil althans tot een door het hof in redelijkheid vast te stellen bedrag.
3.4.
Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] geen partij is bij de huurovereenkomst en dat [appellant] de verkeerde partij in rechte heeft betrokken. [appellant] voert aan dat hij in de veronderstelling was dat hij een huurovereenkomst met [geïntimeerde] had gesloten en dat hij daarom haar en niet [geïntimeerde] sr. in rechte heeft betrokken. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of iemand voor zichzelf of in naam van een ander een overeenkomst heeft gesloten, afhangt van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit verklaringen en gedragingen van elkaar hebben afgeleid en mochten afleiden. Hiervoor is het volgende van belang. Vast staat dat [geïntimeerde] sr. eigenaar is van de woning aan de [adres 1] dat zij de schriftelijke huurovereenkomst – op het makelaarskantoor – tegelijk met [appellant] heeft ondertekend en dat [appellant] aan haar (eenmalig) huur heeft betaald. [geïntimeerde] sr. dient naar het oordeel van het hof dan ook te worden aangemerkt als de partij met wie [appellant] heeft gecontracteerd en niet [geïntimeerde]. Het betoog van [appellant] (bij pleidooi) dat [geïntimeerde] sr. zich heeft voorgedaan als een persoon met wiens gegevens de onwetende derde niet anders kan uitkomen dan bij [geïntimeerde] verwerpt het hof. Het betoog van [appellant] valt niet te rijmen met zijn verklaring bij de politie (zie rechtsoverweging 2.4) dat hij op 14 januari 2013 een woning had gehuurd van [geïntimeerde] die woonachtig is op de [adres 2] en dat zij meerdere panden op de Van Alkemadelaan heeft, welke zij verhuurt, en evenmin met zijn verklaring ter comparitie bij het hof dat [geïntimeerde] sr. het contract als verhuurder heeft getekend. Voor zover er bij [appellant] onduidelijkheid bestond omtrent de persoon van de verhuurder, dan lag het op zijn weg te verifiëren met wie hij contracteerde en wie hij vervolgens in rechte betrekt. Dat hij dit niet heeft gedaan althans dat hij heeft nagelaten een deugdelijk onderzoek in te stellen, dient voor zijn rekening en risico te komen. Het had immers voor de hand gelegen, indien op voorhand niet geheel duidelijk was wie de eigenaar (en dus verhuurder) van het pand was, de kadastrale registers te raadplegen.
3.5.
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat [geïntimeerde] niet geschaad is door het feit dat de dagvaarding op haar naam staat maar qua inhoud kennelijk bestemd is voor haar moeder. Deze stelling is niet juist. [geïntimeerde] is wel degelijk in haar belangen geschaad wanneer de vorderingen jegens haar zouden worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft niet de plicht de verplichtingen van haar moeder uit de met [appellant] gesloten huurovereenkomst na te komen terwijl ze - als het standpunt van [appellant] gevolgd zou worden - daartoe wel veroordeeld zou kunnen worden. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de dagvaarding moet worden gelezen als ware [geïntimeerde] sr. gedagvaard, miskent hij dat het zijn plicht en verantwoordelijkheid is de juiste persoon in rechte te betrekken. Hierop stuit ook het betoog van [appellant], dat [geïntimeerde] gelet op de inhoud van de dagvaarding had moeten begrijpen dat de dagvaarding voor [geïntimeerde] sr. was bedoeld en dat zij het verweer in deze zaak aan [geïntimeerde] sr. had moeten overlaten, af.
3.6.
Gelet op het vorenoverwogene heeft [appellant], zich in deze procedure beroepend op de huurovereenkomst en de schade ten gevolge van de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst, de verkeerde [geïntimeerde] gedagvaard. De grief faalt mitsdien.
3.7.
Met grief twee wil [appellant] alsnog een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen maar daaraan komt het hof, nu grief 1 faalt, niet toe.
3.8.
Gelet op deze uitkomst zal het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Bij deze beslissing past een veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep, zoals hierna in het dictum is vermeld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op een bedrag van € 196,00 aan griffierecht en € 1.896,00 aan kosten advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.G. Lautenbach, M.P.J. Ruijpers en H.J.M. Burg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.