Rb. Haarlem, 07-02-2011, nr. awb 10-3322
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6068
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
07-02-2011
- Zaaknummer
awb 10-3322
- LJN
BP6068
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6068, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 07‑02‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BR6884, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Eisers […] hebben verweerder onder verwijzing naar de Wob verzocht inzage te verlenen in alle stukken die betrekking hebben op alle onderzochte meldingen bij het MI. Verweerder heeft eisers een overzicht verstrekt van alle meldingen (een vermelding van de zakelijke inhoud van de meldingen met wijze van afdoening) bij het MI vanaf 2006. Inzage in de stukken zelf is geweigerd. […] De stelling van eisers dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder heeft nagelaten per document dan wel per categorie documenten te moti¬veren waarom het document dan wel de categorie niet openbaar kan worden gemaakt, treft […] doel. Gelet op de aard van de onderliggende stukken waarvan verweerder geheimhouding wenst, kan er niet aan worden ontkomen om bij iedere melding en alle verdere naar aanleiding daarvan geproduceerde stukken per document de vraag te beant¬woorden of aan de door verweerder ingeroepen belangen een zodanig gewicht toe¬komt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens geheel dan wel gedeeltelijk achterwege mag blijven. Deze afweging heeft verweerder echter slechts in zijn alge¬meenheid en niet per concreet document of set documenten gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3322
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2011
in de zaak van:
[naam eiser 1] en [naam eiser 2],
eisers,
gemachtigde: mr. A. Maandag,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.P. van Overeem, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft verweerder het verzoek van eisers van 21 januari 2010 om inzage op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van alle bij de gemeente Haarlemmermeer berustende stukken die betrekking hebben op alle onder¬zochte meldingen bij het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlemmermeer (MI), ingewilligd in zoverre dat verweerder eisers een overzicht heeft verstrekt van alle integriteitsmeldingen vanaf 2006 en de wijze van afdoening daarvan. Inzage in de onderliggende stukken is geweigerd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 4 maart 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daar¬bij is verweerder afgeweken van het advies van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 8 juli 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een ver¬weerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van de onderliggende stukken verzocht te bepalen dat uitsluitend de rechtbank daarvan zal mogen kennisne¬men.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 31 augustus 2010 met toepassing van artikel 8:29, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eisers hebben de rechtbank toestemming verleend om mede op basis van de voor hen geheimgehouden stukken uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 november 2010, alwaar eisers en hun ge¬machtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd. Voorts zijn verschenen M. Verberne, coördinator integriteit, P. Buijtels, gemeente¬secretaris en M. van Duijnhoven, allen werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
2.2
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wob kan een ieder een verzoek om informatie neerge¬legd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuurs¬orgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instel¬ling, dienst of bedrijf. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om in¬formatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 Wob.
2.3
Artikel 10, eerste lid aanhef en onder d, Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2.4
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, Wob luidt: ‘Het verstrekken van infor¬matie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
- e.
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
- g.
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangele¬genheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden’.
2.5
Eisers, journalisten werkzaam voor [naam krant], hebben verweerder onder verwijzing naar de Wob verzocht inzage te verlenen in alle stukken die betrekking hebben op alle onderzochte meldingen bij het MI.
2.6
Verweerder heeft eisers een overzicht verstrekt van alle meldingen (een vermelding van de zakelijke inhoud van de meldingen met wijze van afdoening) bij het MI vanaf 2006. Inzage in de stukken zelf is geweigerd. Daarbij heeft verweerder zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verstrekking van persoonsgegevens in strijd is met artikel 10, eerste lid, Wob en dat anonimisering geen uitkomst biedt omdat de resterende gegevens herleidbaar zullen zijn tot de personen waarop de stukken betrekking hebben. Voorts dient de persoonlijke levenssfeer van zowel melders als betrokkenen te worden beschermd en betekent openbaarmaking van het gevraagde een onevenredige benadeling van de melders omdat de melding is gedaan in het vertrouwen dat deze anoniem zou blijven. Dit vertrouwen in het MI is cruciaal. Openbaarmaking doet afbreuk aan de laagdrempeligheid van het MI en zal mensen ervan weerhouden misstanden te melden waardoor het voor de gemeente veel moeilijker zo niet onmogelijk wordt misstanden op het spoor te komen en aan te pakken. Alsdan wordt de gemeente onevenredig benadeeld doordat zij wordt belemmerd in het voeren van een slagvaardig integriteitsbeleid. Het vorenstaande weegt zwaarder dan het belang van openbaarheid, aldus verweerder.
2.7
Eisers hebben - zakelijk weergegeven - betoogd dat het bestreden besluit ondeug¬delijk is gemotiveerd, reeds omdat verweerder heeft nagelaten per document dan wel per categorie documenten te motiveren waarom deze niet openbaar kunnen worden gemaakt. De Wob is tot stand gebracht zodat burgers de gelegenheid hebben om bestuur¬lijke besluitvormingsprocessen te doorzien. Openbaarheid is de hoofdregel en aan de uitzonde¬ringsgronden worden strenge eisen gesteld. Het belang van dit uitgangspunt klemt des te meer waar het gaat om een zaak gaat die de integriteit van het openbaar bestuur raakt. Het gaat eisers niet alleen om het gedrag van betrokken ambtenaren dan wel klokkenluiders, maar ook om de rol van de gemeente in kwesties als deze. Eisers vinden het geen probleem als de onderliggende stukken geanonimiseerd worden verstrekt; namen van personen en afdelingen kunnen wat hen betreft worden weggelakt. Zij willen evenwel inzicht verkrijgen in hoe de gemeente omgaat met bij het MI binnengekomen meldingen.
2.8
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9
Voor zover verweerder ter zitting heeft bedoeld te betogen dat de Wob in deze kwestie überhaupt niet van toepassing is omdat deze wet in de weg staat aan het voeren van een effectief integriteitsbeleid aangezien openbaarmaking van de gevraagde stukken tot gevolg zal hebben dat er geen of veel minder meldingen zullen worden gedaan, kan hij daarin niet worden gevolgd.
2.10
Verweerder heeft de weigering om inzage te verlenen in de gevraagde stukken in zijn besluitvorming gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, alsmede artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, Wob. Het betoog van eisers dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, Wob in het bestreden besluit niet als weigeringsgrond wordt gehanteerd, wordt niet gevolgd. Weliswaar wordt deze weigeringsgrond in tegenstelling tot de overige twee weigeringsgronden niet in een afzonderlijke alinea besproken maar uit de redactie van het besluit kan genoegzaam worden afgeleid dat verweerder deze in primo reeds gehanteerde relatieve weigeringsgrond in bezwaar wenst te handhaven. Het belang van de persoonlijke levenssfeer wordt met zoveel woorden in het bestreden besluit genoemd en desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat verweerder nimmer heeft bedoeld deze weige¬ringsgrond te laten vallen.
2.11
De stelling van eisers dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder heeft nagelaten per document dan wel per categorie documenten te moti¬veren waarom het document dan wel de categorie niet openbaar kan worden gemaakt, treft evenwel doel. Gelet op de aard van de onderliggende stukken waarvan verweerder geheimhouding wenst, kan er niet aan worden ontkomen om bij iedere melding en alle verdere naar aanleiding daarvan geproduceerde stukken per document de vraag te beant¬woorden of aan de door verweerder ingeroepen belangen een zodanig gewicht toe¬komt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens geheel dan wel gedeeltelijk achterwege mag blijven. Deze afweging heeft verweerder echter slechts in zijn alge¬meenheid en niet per concreet document of set documenten gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2000 (LJN: AA5630).
2.12
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet stoelt op een deugdelijke motivering als bedoeld in art. 7:12, eerste lid, Awb. De overige grieven behoeven geen bespreking. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit van 22 juni 2010;
3.3
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-- te betalen aan eisers;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.5
gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 150,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.