Hof Leeuwarden, 17-08-2005, nr. Rolnummer 0400431
ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1450
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
17-08-2005
- Zaaknummer
Rolnummer 0400431
- LJN
AU1450
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1450, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 17‑08‑2005; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA1519, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1519
Uitspraak 17‑08‑2005
Inhoudsindicatie
De in de voorafgaande rechtsoverwegingen weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden er naar 's hofs oordeel toe dat in het onderhavige geval - nog daargelaten de vraag òf, en zo ja in hoeverre, er sprake is van verarming respectievelijk verrijking van [geïntimeerde] respectievelijk [appellanten]- een (eventuele) verrijking aan de zijde van [appellanten] niet als ongerechtvaardigd valt aan te merken. Anders dan de rechtbank zal het hof de vordering uit ongerechtvaardige verrijking van [geïntimeerde] dan ook afwijzen.
Partij(en)
Arrest d.d. 17 augustus 2005
Rolnummer 0400431
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
en
2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr W.M. Sturms,
voor wie gepleit heeft mr W.M. Sturms, advocaat te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr R.A. Schütz,
voor wie gepleit heeft mr. W.T.J.G. Osse, advocaat te Houten.
De inhoud van het tussenarrest in het incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het in eerste aanleg gewezen vonnis van 15 september 2004 d.d. 8 december 2004 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant 1] heeft een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de door de Rechtbank Leeuwarden onder zaak-/rolnummer 49750/HA ZA 01-977 gewezen vonnissen te vernietigen en geïntimeerde alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar oorspronkelijke vordering, althans die af te wijzen onder toewijzing van de reconventionele vordering tot opheffing van het door geïntimeerde gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak van appellanten onder veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vonnissen van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 8 mei 2002, 12 maart 2003, 3 september 2003 en 15 september 2004, waarvan beroep, desnodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden te bevestigen;
met veroordeling van appellanten in de kosten van dit geding."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaten onder overlegging van pleitnota`s.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[geïntimeerde] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
- 1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het tussenvonnis van 8 mei 2002 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven
Grief I tot en met IV
- 2.
De grieven I tot en met IV richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [appellanten]
Zij lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
- 3.
Artikel 6: 212 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voorzover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
De gegrondheid van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking dient echter te worden beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
- 4.
Op 30 januari 1998 is door [appellant 1], mede namens zijn echtgenote [appellant 2], opdracht gegeven tot het ontwerpen, bouwen en leveren van een woning aan [adres] te [woonplaats]. Met betrekking hiertoe heeft [geïntimeerde] zich rechtens op het standpunt gesteld dat er een overeenkomst is gesloten tussen [appellanten] en [geïntimeerde] [appellanten] hebben gemotiveerd weersproken dat zij een overeenkomst hebben gesloten met de besloten vennootschap [de besloten vennootschap]; zij stellen dat zij op 30 januari 1998 een overeenkomst hebben gesloten met [betrokkene] privé, die onder de naam [eenmanszaak] een eenmanszaak dreef.
- 5.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit de door [geïntimeerde] bij conclusie van eis in eerste aanleg overgelegde akte van de "beknopte technische omschrijving tevens leveringsovereenkomst" van 30 januari 1998 op geen enkele wijze valt op te maken dat [appellanten] een overeenkomst hebben gesloten met de rechtspersoon [de besloten vennootschap] B.V. Rechts bovenaan de eerste pagina van die akte is genoemd " [naam ]," zonder de toevoeging B.V. De akte is, behalve door [appellant 1], ondertekend door "[betrokkene], Architect, Project-management" en door "[de echtgenote van betrokkene], algemeen directeur Cocklock Q en Q bouwsystemen"( tevens de echtgenote van [betrokkene]). Desgevraagd heeft mr. Osse ten pleidooie ten overstaan van het hof evenmin voldoende kunnen onderbouwen waaruit zou blijken dat niet [betrokkene], doch [geïntimeerde] als contractspartij van [appellanten] zou moeten worden aangemerkt. De herhaalde verwijzing van de zijde van [geïntimeerde], in de processtukken en ten pleidooie, naar de uitlating van [appellanten] in de aanvullende akte d.d. 22 december 1999 acht het hof evenmin toereikend om daaruit te kunnen afleiden dat [appellanten] [geïntimeerde] als hun contractuele wederpartij hebben aangemerkt.
- 6.
Gelet op het onder 5 overwogene dient ervan te worden uitgegaan dat [appellanten] op 30 januari 1998 een overeenkomst hebben gesloten met [betrokkene], die handelt onder de naam [eenmanszaak], uit hoofde waarvan [betrokkene] in opdracht en voor rekening van [appellanten] een woning zou ontwerpen, laten bouwen en leveren aan [adres] te [woonplaats] voor een bedrag van f 250.000,-- inclusief BTW.
- 7.
De bouw van de, gedeeltelijk gerealiseerde, woning werd medio december 1998 stil gelegd door omstandigheden welke - naar [geïntimeerde] ongenoegzaam heeft weerlegd - geheel buiten [appellanten] waren gelegen, waarop [appellanten] bij brief van hun vertegenwoordiger van de Vereniging Eigen Huis van 14 januari 1999 (produktie 2 bij conclusie van eis) de overeenkomst met [betrokkene] hebben ontbonden. [betrokkene] heeft ingestemd met de ontbinding (produktie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie), waarna [appellanten] de woning door een derde, tegen een aanzienlijk hoger bedrag dan met [betrokkene] overeengekomen, hebben moeten laten afbouwen. Nadat op 27 mei 1999 De Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen is uitgesproken over [betrokkene], heeft [geïntimeerde] zich op het - hiervoor in rechtsoverweging 6 door het hof verworpen - standpunt gesteld dat niet [betrokkene] doch [geïntimeerde] als contractuele wederpartij van [appellanten] moet worden gezien. Eerst nadat dit standpunt onhoudbaar is gebleken, is [geïntimeerde]voor een ander anker gaan liggen en heeft zij haar vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.
- 8.
De in de voorafgaande rechtsoverwegingen weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden er naar 's hofs oordeel toe dat in het onderhavige geval - nog daargelaten de vraag òf, en zo ja in hoeverre, er sprake is van verarming respectievelijk verrijking van [geïntimeerde] respectievelijk [appellanten]- een (eventuele) verrijking aan de zijde van [appellanten] niet als ongerechtvaardigd valt aan te merken. Anders dan de rechtbank zal het hof de vordering uit ongerechtvaardige verrijking van [geïntimeerde] dan ook afwijzen.
- 9.
Het voorgaande betekent dat de grieven I tot en met IV terecht zijn voorgedragen.
Grief V en VI
- 10.
De vijfde grief welke is gericht tegen de door de rechtbank opgelegde compensatie van kosten tussen partijen is, nu het hof de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, eveneens gegrond. Hetzelfde geldt voor de zesde grief; nu de eis in hoofdzaak wordt afgewezen zal het hof bepalen dat het door [geïntimeerde] gelegde beslag moet worden opgeheven.
- 11.
Tenslotte zal het hof in verband met de devolutieve werking van het appèl ingaan op de stelling van [geïntimeerde] dat er bij het aangaan van de overeenkomst door [appellant 1] een korting op de aanneemsom zou zijn bedongen van F 100.000,-- met als tegenprestatie van de zijde van [appellanten] dat [geïntimeerde] de woning in afgebouwde toestand gedurende een jaar voor reclame- en promotiedoeleinden mocht gebruiken.
- 12.
Het hof overweegt dat, nu [appellanten] het bestaan van deze afspraak hebben betwist en [geïntimeerde] terzake geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, de gestelde afspraak in rechte niet is komen vast te staan.
Het hof voegt hier ten overvloede aan toe, dat ook al zou de door [geïntimeerde] gestelde afspraak wel in rechte zijn komen vast te staan dit geen verschil zou hebben gemaakt voor het oordeel van het hof dat de door [geïntimeerde] ingestelde vordering uit ongerechtvaardigde verrijking - op de in de rechtsoverwegingen 4 tot en met 7 genoemde gronden - moet worden afgewezen.
- 13.
Voorts dient het hof in het kader van genoemde devolutieve werking van het appèl nog in te gaan op het door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat zij niet zou zijn tekortgekomen in haar betalingsverplichting jegens Bouw '75. Dit verweer wordt onderbouwd met de stelling dat [geïntimeerde] niet gehouden was tot betaling aan Bouw '75 nu [appellanten] het bedrag voor de tweede bouwtermijn niet aan [geïntimeerde] hadden betaald.
- 14.
Het hof is van oordeel dat dit verweer van [geïntimeerde] - hetwelk in de kern strekt ten betoge dat de vertraging in de bouw van de woning is gelegen bij [appellanten]- moet worden verworpen. De overeenkomst van 30 januari 1998 bepaalt immers dat [appellanten] eerst gehouden zijn tot betaling van de tweede bouwtermijn op het moment dat de woning wind- en waterdicht zou zijn. [geïntimeerde] heeft erkend dat dit laatste nog niet het geval was. Dat dit, naar het hof uit het door [geïntimeerde] gestelde afleidt "op een haar na gepiept was" acht het hof niet relevant, nu bijna wind-en waterdicht nu eenmaal niet op één lijn valt te stellen met wind- en waterdicht.
Slotsom
- 1.
Nu de grieven slagen, kunnen de vonnissen waarvan beroep niet in stand blijven. Het hof zal deze dan ook vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [geïntimeerde] afwijzen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg begroot op Euro 8.620,-- (tarief VI oud; 5 punten ad Euro 1.724,-- per punt en in hoger beroep, de kosten van het incident inbegrepen, op Euro 6.524,-- (tarief IV; 4 punten ad Euro 1631,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het door [geïntimeerde] gevorderde;
heft op het door [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak van [appellanten];
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en begroot deze aan de zijde van [appellanten] op Euro 2.004,53 aan verschotten en op Euro 8.620,-- aan salaris voor de procureur;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellanten] op Euro 1.430,40 aan verschotten en Euro 6.524,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Makkinga, voorzitter, Verschuur en Van Oostveen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 17 augustus 2005.