ABRvS, 09-10-2013, nr. 201301069/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:1454
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-10-2013
- Zaaknummer
201301069/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1454, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑10‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het college aan TenneT TSO B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen/verplaatsen van de 150 en 380 kV verbindingsmasten nabij de percelen de Voort, Brandevoortse Dreef, Kaldersedijk, Brandevoort en Broekstraat.
201301069/1/A1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2012 in zaak nr. 12/1264 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het college aan TenneT TSO B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen/verplaatsen van de 150 en 380 kV verbindingsmasten nabij de percelen de Voort, Brandevoortse Dreef, Kaldersedijk, Brandevoort en Broekstraat.
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
TenneT heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door F. Swinkels, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en K.J.A. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting TenneT, vertegenwoordigd door mr. ir. A. Veldhuizen en R.A. Jansen, werkzaam bij TenneT, bijgestaan door mr. A.A. Kleinhout, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Brandevoort I", "Brandevoort II", "Geldropseweg West" en het wijzigingsplan "Geldropseweg West/Verlegging hoogspanningsleiding" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de dubbelbestemming "Bovengrondse hoogspanningsleiding".
2. Het bouwplan voorziet in het combineren van twee bestaande hoogspanningslijnen nabij de woning van [appellant] aan de Biezenlaan, hoek Neerwal. Mast 118 is de dichtstbijzijnde. Niet in geschil is dat het bouwplan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en het wijzigingsplan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de gang van zaken op 28 februari 2012 volgt dat het advies van de bezwaarschriftencommissie reeds voor de hoorzitting moet zijn uitgebracht. Voorts heeft besluitvorming plaatsgevonden op een incomplete aanvraag, terwijl in strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht (hierna: Mor) geen schriftelijk verzoek tot latere aanlevering is ingediend.
3.1. De rechtbank heeft de schriftelijke uitleg over de gang van zaken door de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie bij brief van 13 juni 2012 terecht voldoende geacht en de handelwijze van de commissie, waarbij de datum van de hoorzitting als adviesdatum is gehanteerd, terecht niet ongebruikelijk geacht en in overeenstemming met artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening behandeling bezwaarschriften van de gemeente Helmond 2011. De enkele omstandigheid dat niet onmiddellijk na afloop van de hoorzitting is beraadslaagd, biedt geen grond voor de conclusie dat in het geheel geen beraadslaging heeft plaatsgevonden, noch voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de onafhankelijkheid van de bezwaarschriftencommissie. Dat het bouwplan in de ochtend van 28 februari 2012 in de vergadering van de Welstandscommissie aan de orde is geweest, biedt voor dat oordeel evenmin grond.
In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in strijd met artikel 2.7, eerste lid, van het Mor, dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld door, zonder dat een schriftelijk verzoek tot nadere aanlevering is gedaan, toe te staan dat de constructieve gegevens zes weken voor aanvang van de werkzaamheden moeten zijn goedgekeurd. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de welstandscommissie over onvoldoende gegevens beschikte om over het bouwplan te kunnen adviseren.
4.1. In hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de welstandscommissie op basis van de bij de aanvraag aangeleverde gegevens in redelijkheid heeft kunnen adviseren over de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Het welstandsadvies, dat naar aanleiding van de gemaakte bezwaren door de welstandscommissie nader is gemotiveerd, vertoont naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken dat het college dit advies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] heeft ook in hoger beroep niet gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met in de welstandsnota genoemde criteria. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank niet bij zijn beoordeling mocht betrekken dat [appellant] geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het daarin vervatte voorzorgsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank met haar oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de beleidsbrieven van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 3 oktober 2005 en van de minister van VROM van 4 november 2008 (hierna: de beleidsbrieven) zijn gebaseerd op heersende wetenschappelijke inzichten ten onrechte voorbij is gegaan aan het wetenschappelijke rapport van professor Olle Johansson en de resolutie 1815 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, die van later datum zijn dan de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010 (zaak nr. 200908100/1/R1), die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Voorts is uit metingen en berekeningen gebleken dat de magneetveldzone in de nieuwe situatie groter zal worden, hetgeen tot een toename van gezondheidsrisico's leidt, aldus [appellant].
5.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (bijvoorbeeld EHRM, Fadeyeva tegen Rusland, arrest van 9 juni 2005, nr. 55723/00; www.echr.coe.int.) dient voor een geslaagd beroep op artikel 8 EVRM sprake te zijn van een situatie waarin klagers direct worden geraakt in hun privéleven/huisrecht. Voorts moeten negatieve effecten voldoende ernstig zijn. Daarbij wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval, zoals de intensiteit en duur van de overlast en de effecten op de fysieke en psychische gezondheid alsmede de aard van de omgeving. Het EHRM betrekt hierbij de heersende wetenschappelijke inzichten.
5.2. Met betrekking tot de lange termijn effecten van hoogspanningsverbindingen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel. Bij brief van de toenmalige staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118, nadien bevestigd en verduidelijkt in een brief van de toenmalige minister van VROM van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664 (www.rijksoverheid.nl), is een advies aan gemeenten en provincies gezonden met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). In de brief wordt geadviseerd zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen, te situeren in de specifieke zone. Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
5.3. In het in hoger beroep aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank bij het beoordelen of [appellant] een beroep toekomt op artikel 8 van het EVRM ten onrechte heeft getoetst aan het beleid in de beleidsbrieven met inbegrip van de beleidskeuze voor een magneetveldzone van 0,4 microtesla voor nieuwe situaties, als zijnde gebaseerd op de heersende wetenschappelijke inzichten. Waar [appellant] verwijst naar het rapport van Johansson en de resolutie 1815 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa vormt het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling van een reeds bij de rechtbank aangevoerde grond. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die grond ingegaan. Appellant heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5.4. Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval sprake is van een nieuwe situatie als bedoeld in het voorzorgbeleid, omdat het gaat om een aanpassing van een bestaande hoogspanningslijn, is in hoger beroep niet bestreden. Niet in geschil is dat de woning van [appellant] een gevoelige bestemming betreft die in de oude situatie is gesitueerd in de magneetveldzone van 0,4 microtesla bij de oude 380 kV hoogspanningslijn. Het college heeft zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan het beleid in de beleidsbrieven gebaseerd op onderzoeksrapporten van het bureau Petersburg Consultants B.V., van 2 maart 2011 en 11 januari 2012. In deze rapporten zijn de magneetvelden berekend en gerapporteerd volgens de "Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen" van het RIVM en in overleg met het RIVM. Volgens de rapporten van Petersburg wordt in de nieuwe situatie de specifieke magneetveldzone bij de woning van [appellant] verkleind. De rechtbank heeft terecht in het door [appellant] aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat deze rapporten zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat het college deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het door [appellant] bij de rechtbank overgelegde rapport "Theoretische berekening van het magnetische veld op 50 Hz voor de voorziene combinatie-HS-lijn 380 kV-150 kV tussen masten 117 en 118 te Helmond" van AIB-Vinçotte heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor een ander oordeel, in aanmerking genomen dat uit dat rapport niet blijkt dat AIB-Vinçotte bij de berekeningen de Handreiking als uitgangspunt heeft genomen. Voorts is daarin niet te lezen dat AIB-Vinçotte zich op het standpunt stelt dat de conclusies van Petersburg onjuist zijn.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in de nieuwe situatie geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de magneetveldzone komen te liggen, zodat de nieuwe situatie volgens de beleidsbrieven niet bezwaarlijk is. Met de in hoger beroep gestelde omstandigheid dat bij een door TenneT op 11 januari 2013 uitgevoerde meting van de magnetische veldsterkte nabij de Biezenlaan op een afstand van 60 m een waarde van 0,5 microtesla is gemeten, wat daarvan zij, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde conclusie van de rechtbank onjuist is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat door een meting van het actuele magneetveld niet kan worden vastgesteld of aan het voorzorgbeleid wordt voldaan.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
392.