Hof 's-Gravenhage, 18-08-2010, nr. 200.066.748/01, nr. 200.068.848/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5630
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
18-08-2010
- Magistraten
Mrs. Kamminga, Bouritius, Van der Burght
- Zaaknummer
200.066.748/01
200.068.848/01
- LJN
BN5630
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5630, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑08‑2010
Uitspraak 18‑08‑2010
Mrs. Kamminga, Bouritius, Van der Burght
Partij(en)
[de jeugdige],
geboren in 1994 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de gesloten jeugdzorgaccommodatie [gesloten jeugdzorgaccommodatie],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de jeugdige,
advocaat mr. M.J.E. de Boorder-Gilsing,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Zoetermeer,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- 1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
- 2.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te 's‑Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Procesverloop in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.066.748/01:
De jeugdige is op 19 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 16 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de jeugdige zijn bij het hof op 16 juni 2010 en 1 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 11 juni 2010, met als bijlage het rapport van 30 januari 2008, laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 juli 2010 heeft dit hof ingevolge artikel 29f, tweede lid, van de Wet op de Jeugdzorg, het bureau rechtsbijstandvoorziening ambtshalve last tot toevoeging van de advocaat aan de jeugdige gegeven.
In de zaak met zaaknummer 200.068.848/01:
De jeugdige is op 17 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 27 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 11 juni 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van de jeugdige zijn bij het hof op 27 juli 2010 in beide zaken aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 juli 2010 zijn beide zaken mondeling behandeld. Verschenen zijn: de jeugdige, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw C.E. de Pree en de heer W.S. van Breda en de moeder. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de jeugdige onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Het procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de beschikking van 25 februari 2010 is, voor zover van belang, Jeugdzorg gemachtigd de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 25 februari 2010 tot 24 maart 2010. Voorts is de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 23 maart 2010.
Bij de beschikking van 23 maart 2010 is Jeugdzorg gemachtigd de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 24 maart 2010 tot 1 april 2010 zulks ter effectuering van het aan die beschikking aangehechte indicatiebesluit van 29 december 2009. Voorts is aan Jeugdzorg een (nieuwe) machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend gedurende de termijn van de ondertoezichtstelling van 1 april 2010 tot 1 oktober 2010, zulks ter effectuering van voornoemd indicatiebesluit. Daarnaast is de behandeling voor het overige aangehouden tot een nader datum en tijdstip, gelegen voor 1 oktober 2010. Tevens is een onderzoek van de jeugdige door het FORA te Amsterdam gelast.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
In geschil is de verlening van de respectieve machtigingen om de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
In de zaak met zaaknummer 200.066.748/01:
2.
De jeugdige verzoekt de voornoemde beschikking van 25 februari 2010 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot machtiging van Jeugdzorg de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, af te wijzen en de jeugdige onmiddellijk in vrijheid te stellen met terugwerkende kracht op 25 februari 2010.
3.
Jeugdzorg heeft het beroep van de jeugdige bestreden en primair verzocht de jeugdige niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, subsidiair het verzoek van de jeugdige af te wijzen.
4.
Het hof overweegt als volgt. Bij voornoemde beschikking van 25 februari 2010 is aan Jeugdzorg machtiging verleend de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg voor de periode van 25 februari 2010 tot 24 maart 2010. De geldigheidstermijn van deze machtiging is inmiddels verstreken. De jeugdige heeft daarom geen belang meer bij zijn hoger beroep tegen deze beschikking en het hof zal derhalve het verzoek van de jeugdige afwijzen en de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen bekrachtigen. De omstandigheid dat de jeugdige uitdrukkelijk heeft gesteld belang te hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van deze machtiging brengt het hof, gegeven de vaste jurisprudentie van de cassatierechter, niet tot een ander oordeel.
In de zaak met zaaknummer 200.068.848/01:
5.
De jeugdige verzoekt de voornoemde beschikking van 23 maart 2010 gedeeltelijk te vernietigen ten aanzien van de verleende machtiging en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot machtiging van Jeugdzorg de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, af te wijzen en de jeugdige onmiddellijk in vrijheid te stellen met terugwerkende kracht op 25 februari 2010.
6.
Jeugdzorg heeft het beroep bestreden en primair verzocht de jeugdige niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, subsidiair het verzoek van de jeugdige af te wijzen.
7.
De jeugdige stelt in zijn eerste en enige grief dat de kinderrechter in de bestreden beschikking van 23 maart 2010 ten onrechte heeft overwogen dat de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ter toelichting op zijn grief stelt de jeugdige dat de kinderrechter door hangende het onderzoek van FORA de machtiging tot plaatsing van de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlengen, miskent dat het primaire verzoek van de jeugdige is afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging. De jeugdige stelt dat hij vanuit zijn vrijwillige opname bij de Jutters in één keer gesloten is geplaatst zonder dat alternatieve vormen van hulpverlening zijn onderzocht. De jeugdige stelt dat hij geen individuele therapie krijgt en meent dat zijn gesloten plaatsing zonder therapie in strijd is met artikel 5 EVRM en artikel 37 IVRK.
8.
Jeugdzorg heeft de grief van de minderjarige gemotiveerd bestreden. Jeugdzorg heeft daartoe onder meer gesteld dat de jeugdige wel degelijk een individuele behandeling gericht op zijn problematiek heeft verkregen. Jeugdzorg betreurt de overplaatsingen van de jeugdige maar meent dat deze noodzakelijk zijn geweest. Voorts stelt Jeugdzorg dat de jeugdige profiteert van de hem aangeboden behandeling.
9.
Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de jeugdige, voordat hij in de jeugdaccommodatie [naam jeugdzorgaccommodatie] (verder: [jeugdzorgaccommodatie]) werd geplaatst, ernstige gedragsproblemen vertoonde. Zo heeft hij onder meer bedreigend en agressief gedrag vertoond. Als gevolg daarvan is het meerdere malen noodzakelijk geweest hem over te plaatsen naar en binnen diverse gesloten jeugdzorginstellingen in Nederland. Nadat de OG Heldring Stichting niet meer de veiligheid van de jeugdige en zijn omgeving kon garanderen is hij overgeplaatst naar [jeugdzorgaccommodatie], waar hij Equiptherapie volgt. Deze plaatsing (en therapie) hebben een positieve ontwikkeling teweeggebracht. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de jeugdige dat hij geen op zijn problematiek toegespitste behandeling krijgt. Voorts passeert het hof de stelling van de jeugdige dat de Equiptraining niet noodzakelijk is omdat hij deze al eerder heeft gevolgd, nu de jeugdige thans in [jeugdzorgaccommodatie] voor het eerst baat heeft bij die training.
Uit het door de kinderrechter gelaste onderzoek door het FORA, dat volgens door de advocaat van de jeugdige uitgesproken verwachting eind augustus 2010 zal zijn afgerond, zal blijken welke specifiek op hem individueel toegespitste behandeling de jeugdige behoeft. Ervan uitgaande dat thans op korte termijn duidelijkheid zal worden verkregen acht het hof het in overeenstemming met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit dat de jeugdige totdat de kinderrechter de bevindingen van dit onderzoek in de overwegingen kan betrekken onder het regiem van de gesloten jeugdzorg blijft vallen. Hoewel de jeugdige thans meerdere malen met verlof thuis is geweest, ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake meer is van de situatie dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat Jeugdzorg ter terechtzitting desgevraagd heeft toegelicht dat de verlening van onbegeleid verlof vanuit de accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zelfs voor de duur van een week zoals ten tijde van de zitting het geval was, deel uitmaakt van de therapie en dat de jeugdige naarmate de therapie vordert in toenemde mate vrijheden zal genieten. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de tot vrijheidsbeneming legitimerende machtiging door Jeugdzorg wordt ten uitvoergelegd op de voor de jeugdige minst bezwarende wijze.
10.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken, zodat plaatsing in gesloten jeugdzorg gecontinueerd dient te worden.
11.
De jeugdige heeft zich beroepen op een aantal artikelen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het hof is van oordeel dat de inbreuk die de uithuisplaatsing maakt op het gezinsleven van de jeugdige en zijn moeder, wordt gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de jeugdige.
12.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking van 23 maart 2010 zal bekrachtigen.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.066.748/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 25 februari 2010 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
in de zaak met zaaknummer 200.068.748/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 23 maart 2010;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Bouritius en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.