HR, 15-03-2011, nr. 10/00093
ECLI:NL:HR:2011:BP1282
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
10/00093
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1282
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1282, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1282
ECLI:NL:PHR:2011:BP1282, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1282
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Denaturering. Bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, inhoudende de verklaring van X. De weergave van deze verklaring door het Hof in het bestreden arrest komt niet overeen met de inhoud van voornoemd proces-verbaal. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 10/00093
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 december 2009, nummer 23/004747-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder parketnummer 15/740290-07 onder 2 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over denaturering door het Hof van een door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde, door het Hof tot het bewijs gebezigde verklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 15/740290-07 onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 20 maart 2007 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging van de '[A]' te Den Bosch, opzettelijk een geladen vuurwapen en geprepareerde panty's/bivakmutsen en een rol (duc)tape en een auto, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], die door het Hof als volgt is weergegeven:
"U vraagt mij wanneer ik [verdachte] voor het laatst heb gezien. Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Dit was de maand maart 2007 (naar het hof begrijpt 20 maart 2007). Dit was op het station Haarlem waar ik hem op zou halen. U vraagt mij wat ik heb besproken met [verdachte] toen ik hem ophaalde in Haarlem. Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had. Ik had die dag verteld dat het over Den Bosch ging. Een striphuis in Den Bosch waar geld ligt. lk heb daar gewerkt, gestript en ik heb daar de nagels van een aantal meiden gedaan. Ik wist niet hoeveel daar zou liggen, ik denk gezien het aantal meiden dat daar werkt en de hoeveelheid dagen, dat het om een bedrag van rond de tienduizend euro gaat. [Verdachte] zou naar binnen gaan terwijl de meiden boven zouden zijn. Hij zou dan naar binnen gaan met een nepvuurwapen of een gaspistool. Ik zou eerst zelf met [verdachte] meegaan met mijn auto. Het was een impulsieve gedachte die tip. Ik wilde niet mee met mijn auto. [Verdachte] had daarom iemand geregeld om te rijden. De club heet de [A] in Den Bosch.
U vertelt mij dat ik tegen [verdachte] heb gezegd dat we niet met mijn auto konden gaan want die kenden ze. U vraagt mij wie mijn auto kent. De mensen uit de club kennen mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen.
U vertelt mij dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. U vraagt mij wat ik hiervan weet. Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord ja. [Betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. [Verdachte] begon vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven."
2.2.3. Voormeld proces-verbaal, dat zich bevindt bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken, houdt als verklaring van [betrokkene 1] in:
"V: Wanneer heb je [verdachte] voor het laatst gezien?
A: Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Ik weet niet meer wanneer dit was, maar het was afgelopen maand. Hier bedoel ik mee de maand maart 2007.
V: Waarom had jij met [verdachte] afgesproken de laatste keer dat jij hem had gezien?
A: Toen had ik niet met hem afgesproken, maar ik zou hem naar zijn moeder brengen. Dit was op het station Haarlem dat ik hem op zou halen.
V: Wat heb jij met [verdachte] besproken, toen jij hem ophaalde in Haarlem?
A: Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had, ik had dit telefonisch gedaan. Als jullie goed hebben geluisterd heb je ook gehoord dat ik over de telefoon aan het terugkrabbelen was. Hij kwam die dag wel voor meer informatie. Maar ik wilde hem afleiden omdat ik eigenlijk niet wilde dat het doorging. Ik bedacht me later namelijk dat ik misschien toch het geld niet van [verdachte] zou krijgen of dat hij mijn naam direct bij zijn aanhouding zou noemen. Dat heeft hij namelijk eerder ook al gedaan, dat was die zaak waar ik het eerder over heb gehad, dat was dus een helingzaak.
Ik had die dag in Haarlem nog niet inhoudelijk met [verdachte] over de tip gehad, ik had wel verteld dat het over Den Bosch ging. Ik was aan het vertellen over een miskraam die ik had gehad om hem af te leiden. Daarna werd hij aangehouden.
V: Vertel eens over die tip in Den Bosch?
A: Dat is een striphuis in Den Bosch, waar meiden strippen en waar geld ligt.
V: Wat heb jij met dat huis te maken?
A: Ik heb daar gewerkt, ik heb daar gestript en ik heb daar de nagels van een aantal meiden gedaan, Ik ben gediplomeerd nagelstyliste namelijk.
Ik werkte daar een a twee dagen per week.
V: Hoeveel geld zou daar dan liggen?
A: Ik weet niet ongeveer hoeveel daar zou liggen, ik denk gezien het aantal meiden dat daar werkt en de hoeveelheid dagen dat ze hebben gewerkt dat ik dat het om een bedrag van rond de tienduizend euro. Ik weet het niet precies, het kan dat ik het door de telefoon heb geschat. Ik riep het in een opwelling. Ik heb ADHD en daardoor roep ik dingen voordat ik erover heb nagedacht.
V: Hoe had je in gedachten om dat geld weg te halen?
A: [Verdachte] zou naar binnen gaan terwijl de meiden boven zouden zijn, ik wilde niet dat zij erbij zouden zijn. Hij zou dan naar binnen gaan met een nepvuurwapen of een gaspistool. Ik zou dan kijken of de meiden boven zouden gaan.
Ik zou eerst zelf met [verdachte] meegaan met mijn auto, ik zou dan een van de meiden bellen om te kijken of ze dan boven zouden zijn. Ik wilde niet dat ze erbij betrokken zouden worden. Ik had er verder niet over nagedacht, het was een impulsieve gedachte die tip. Nadat ik het dus over de telefoon had verteld ging ik erover nadenken en dacht ik waar ben ik mee bezig. Ik dacht dadelijk gaat hij daar naar binnen met dat wapen wie weet wat er gebeurt.
Ik wilde daarom niet mee met mijn auto, [verdachte] had daarom iemand geregeld om te rijden.
(...)
V: Hoe heet die club?
A: Hij heet de [A] in Den Bosch, ik weet het precieze adres niet, ik kan er wel zo heen rijden.
(...)
V: Ook heb jij tegen [verdachte] gezegd dat jullie niet met jouw auto kunnen gaan want die kennen ze. Wie kent jouw auto dan?
A: Hun allemaal, maar ik bedoelde de mensen uit de club kenden mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen. Ik bedoelde eigenlijk [betrokkene 3] meer, maar zoals u ook hoorde ik probeerde eigenlijk terug te krabbelen zodat hij het niet meer zou doen. Ik wilde dat hij dat niet meer zou doen omdat [verdachte] niet achterlijk is, hij zou dan aan [betrokkene 4] misschien vertellen dat ik daar werkte of iemand kende die daar zou werken en dat wilde ik niet.
V: Volgens een verklaring zou [betrokkene 2] gezegd hebben dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. Wat weet jij hiervan?
A: Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord, ja, [betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. Ik heb die dag niet gezien wat hij in dat tasje had. Dat weet ik omdat een van die politiemensen vroeg of het mijn tasje was. Hij was niet van plan om iets met mij te gaan doen in ieder geval. Ik zou hem die dag naar zijn moeder brengen en [verdachte] begon toen vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven. Ik wilde toen eerst wat gaan eten voordat ik hem naar zijn moeder zou brengen."
2.3. Het hiervoor onder 2.2.3 weergegeven proces-verbaal houdt niet in dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij de dag waarop zij de verdachte ophaalde in Haarlem, aan hem de nadere inhoud van haar "tip" heeft verteld.
Gelet hierop was het het Hof niet toegestaan de door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde verklaring weer te geven op de wijze als hiervoor onder 2.2.2 vermeld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.4. De klacht is gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ter zake van de beslissingen van het in de zaak met parketnummer 15/740290-07 onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 22 december 2009 door het gerechtshof te Amsterdam wegens parketnummer 15-700298-07 onder 1 en 5 ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd’, onder 2 en 3 ‘afpersing, meermalen gepleegd’, onder 4 ‘poging tot afpersing en/of poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, onder 6 ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, onder 7 ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, onder 8 ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, onder 9 ‘poging tot afpersing en poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren’, en onder 10 subsidiair ‘poging tot diefstal door twee of meer personen, waarbij de schuldige het weg t enemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming’, en wegens parketnummer 15-740290-07 onder 1 subsidiair ‘opzetheling’ en onder 2 primair ‘medeplegen van voorbereiding van diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te ebreiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf met aftrek, met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Het hof heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals in het arrets vermeld.
2.
Namens verdachte hebben mr. J. L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, advocaten te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof de inhoud van de verklaring van [betrokkene 1] van 1 mei 2007, alvorens deze tot het bewijs te bezigen ten aanzien van het onder parketnummer 15/740290-07 onder 2 primair bewezenverklaarde, wezenlijk heeft gewijzigd en/of dat het hof de juistheid van het door verdachte gevoerde verweer in het midden heeft gelaten en/of dat het hof verzuimd heeft in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het ter zitting uitdrukkelijk door en namens verdachte onderbouwd standpunt.
4.
Ten laste van verdachte is onder parketnummer 15/740290-07 onder 2 primair bewezenverklaard dat:
‘hij op 20 maart 2007 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging van de ‘[A]’ te Den Bosch, opzettelijk een geladen vuurwapen en geprepareerde panty's/bivakmutsen en een rol (duc)tape en een auto, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.’
5.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende verklaring van [betrokkene 1], zoals weergegeven onder bewijsmiddel 36:
‘U vraagt mij wanneer ik [verdachte] voor het laatst heb gezien. Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Dit was de maand maart 2007 (naar het hof begrijpt 20 maart 2007). Dit was op het station Haarlem waar ik hem op zou halen. U vraagt mij wat ik heb besproken met [verdachte] toen ik hem ophaalde in Haarlem. Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had. Ik had die dag verteld dat het over Den Bosch ging. Een striphuis in Den Bosch waar geld ligt. lk heb daar gewerkt, gestript en ik heb daar de nagels van een aantal meiden gedaan. Ik wist niet hoeveel daar zou liggen, ik denk gezien het aantal meiden dat daar werkt en de hoeveelheid dagen, dat het om een bedrag van rond de tienduizend euro gaat. [verdachte] zou naar binnen gaan terwijl de meiden boven zouden zijn. Hij zou dan naar binnen gaan met een nep vuurwapen of een gaspistool. Ik zou eerst zelf met [verdachte] meegaan met mijn auto. Het was een impulsieve gedachte die tip. Ik wilde niet mee met mijn auto. [verdachte] had daarom iemand geregeld om te rijden. De club heet de [A] in Den Bosch.
U vertelt mij dat ik tegen [verdachte] heb gezegd dat we niet met mijn auto konden gaan want die kenden ze. U vraagt mij wie mijn auto kent. De mensen uit de club kennen mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen.
U vertelt mij dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. U vraagt mij wat ik hiervan weet. Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord ja. [Betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. [Verdachte] begon vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven.’
6.
De originele verklaring van [betrokkene 1] (politieproces-verbaal PL1200/06-147414 van 1 mei 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (ROMEO zakendossier, map 10, doorgenummerde pagina's 3147 tot en met 3152) luidt —voor zover hier van belang— als volgt:
‘V: wanneer heb je [verdachte] voor het laatst gezien?
A: Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Ik weet niet meer wanneer dit was, maar het was afgelopen maand. Hier bedoel ik mee de maand maart 2007.
V: Waarom had jij met [verdachte] afgesproken de laatste keer dat jij hem had gezien?
A: Toen had ik niet met hem afgesproken, maar ik zou hem naar zijn moeder brengen. Dit was op het station Haarlem dat ik hem op zou halen.
V: Wat heb jij met [verdachte] besproken, toen jij hem ophaalde in Haarlem?
A: Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had, ik had dit telefonisch gedaan. Als jullie goed hebben geluisterd heb je ook gehoord dat ik over de telefoon aan het terugkrabbelen was. Hij kwam die dag wel voor meer informatie. Maar ik wilde hem afleiden omdat ik eigenlijk niet wilde dat het doorging. Ik bedacht me later namelijk dat ik misschien toch het geld niet van [verdachte] zou krijgen of dat hij mijn naam direct bij zijn aanhouding zou noemen. Dat heeft hij namelijk eerder ook al gedaan, dat was die zaak waar ik het eerder over heb gehad, dat was dus een helingzaak.
Ik had die dag in Haarlem nog niet inhoudelijk met [verdachte] over de tip gehad, ik had wel verteld dat het over Den Bosch ging. Ik was aan het vertellen over een miskraam die ik had gehad om hem af te leiden. Daarna werd hij aangehouden.
V: Vertel eens over die tip in Den bosch?
A: Dat is een striphuis in Den Bosch, waar meiden strippen en waar geld ligt.
(…)
V: Hoe heet die club?
A: Hij heet de [A] in Den Bosch, ik weet het precieze adres niet, ik kan er wel zo heen rijden.
(…)
V: Ook heb jij tegen [verdachte] gezegd dat jullie niet met jouw auto kunnen gaan want die kennen ze. Wie kent jouw auto dan?
A: Hun allemaal, maar ik bedoelde de mensen uit de club kenden mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen. Ik bedoelde eigenlijk [betrokkene 3] meer, maar zoals u ook hoorde ik probeerde eigenlijk terug te krabbelen zodat hij het niet meer zou doen. Ik wilde dat hij dat niet meer zou doen omdat [verdachte] niet achterlijk is, hij zou dan aan [betrokkene 4] misschien vertellen dat ik daar werkte of iemand kende die daar zou werken en dat wilde ik niet.
V: Volgens een verklaring zou [betrokkene 2] gezegd hebben dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. Wat weet jij hiervan?
A: Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord, ja, [betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. Ik heb die dag niet gezien wat hij in dat tasje had. Dat weet ik omdat een van die politiemensen vroeg of het mijn tasje was. Hij was niet van plan om iets met mij te gaan doen in ieder geval. Ik zou hem die dag naar zijn moeder brengen en [verdachte] begon toen vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven. Ik wilde toen eerst wat gaan eten voordat ik hem naar zijn moeder zou brengen.’
7.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] zoals tot het bewijs gebezigd kan worden afgeleid, zoals het hof blijkens zijn overweging op p. 8, derde alinea, ook doet, dat [betrokkene 1] aan verdachte heeft verteld dat in een striphuis genaamd ‘[A]’ in Den Bosch geld zou liggen. Uit de originele verklaring van [betrokkene 1] zoals neergelegd in het politieproces-verbaal kan dit echter niet afgeleid worden. Daaruit kan slechts worden afgeleid dat [betrokkene 1] tegen verdachte heeft gezegd dat zij een grote hoeveelheid geld wist in Den Bosch en dat ze dat samen met hem wilde wegnemen. Evenmin kan uit de originele verklaring van [betrokkene 1] worden afgeleid dat de bedoelde overval op de ‘[A]’ 20 maart 2007 plaats zou moeten vinden, dus dat verdachte de in zijn rugzak aangetroffen spullen met dat doel bij zich had.
8.
In dat licht meen ik dat het hof de originele verklaring van [betrokkene 1] inderdaad in wezenlijk opzicht gewijzigd tot het bewijs heeft gebezigd.
9.
Daar komt bij dat het hof tevens onder 41 tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 augustus 2008, inhoudende onder meer:
‘De reden dat er tijdens mijn aanhouding in mijn rugzak een rol duct-tape werd aangetroffen, was gelegen in het feit dat ik een meningsverschil had met een vriend van wie ik nog geld tegoed had. Je weet nooit hoe zo een afspraak gaat uitpakken. Dan is een rol duct-tape wel handig. Dan kun je iemand vast tapen, zodat je kunt wegkomen.’
10.
Het komt mij niet begrijpelijk voor dat het hof vervolgens bewezen verklaard dat de duct tape bedoeld was voor de overval op de ‘[A]’. 's Hofs oordeel dat de aard van de onder verdachte aangetroffen voorwerpen en het gezamenlijk aantreffen ervan, maakt dat deze voorwerpen objectief gezien bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf, in het bijzonder een overval, acht ik niet onbegrijpelijk; dat de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van een overval op de ‘[A]’ acht ik daarentegen wel onbegrijpelijk.
11.
De volgende klacht in het middel is dat het hof — gelet op hetgeen namens verdachte is aangevoerd — in zijn motivering feiten en omstandigheden in het midden heeft gelaten die onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring en die door de bewijsmiddelen niet worden uitgesloten. De steller van het middel doelt hier op de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de tip die [betrokkene 1] had: verdachte wist niet waar het geld waar [betrokkene 1] het over had zich zou bevinden en wist evenmin van het bestaan van de ‘[A]’ in Den Bosch af.
12.
Zoals ik hierboven al heb aangegeven heeft het hof mijns inziens blijkens zijn overweging in zijn arrest op p. 8, derde alinea, uit de verklaring van [betrokkene 1] zoals tot het bewijs gebezigd afgeleid dat [betrokkene 1] aan verdachte heeft verteld dat in een striphuis genaamd ‘[A]’ in Den Bosch geld zou liggen. Zo bekeken heeft het hof het verweer dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de tip van [betrokkene 1] niet in het midden gelaten. Dat laat onverlet dat ik 's hofs overweging dienaangaande niet houdbaar acht, zoals ik eveneens hierboven uiteen heb gezet.
13.
De derde grief in het middel, dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het ter terechtzititng uitdrukkelijk door en namens de verdachte onderbouwde standpunt, miskent dat het hof op p.7 en 8 van zijn arrest uitdrukkelijk gemotiveerd het verweer heeft verworpen. Deze verwerping acht ik echter wel (zie wederom hierboven) onbegrijpelijk.
14.
Het middel slaagt.
15.
Het tweede middel klaagt dat het hof het, ten aanzien van parket-nummer 15/740290 onder 2 primair, bewezenverklaarde ‘opzettelijk voorhanden hebben van een auto’ niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden.
16.
De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 primair van parketnummer 15/740290 houden ten aanzien van een auto het volgende in:
- —
[betrokkene 1] zou in eerste instantie zelf meegaan met verdachte in haar auto, maar zag daarvan af, omdat de mensen uit de club haar auto kenden. Dat heeft [betrokkene 1] ook tegen verdachte gezegd. Er moest een andere auto komen, en verdachte zou iemand regelen om te rijden;
- —
Verdachte was op 20 maart 2007 met de trein naar station Haarlem gekomen en ontmoette daar [betrokkene 1]. Hij was samen met een andere jongen gekomen, maar die zag hij niet meer;
- —
Op 14 maart 2007 heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een onbekende man. Verdachte zegt daarin dat er morgen (ergo 15 maart 2007) een ‘chick’ naar hem toekomt en dat hij die onbekende man nodig heeft en dat het om veel gaat. De man vraagt naar de reistijd. Verdachte antwoord dat de reistijd een uur is, maar dat zij zelf een auto heeft en dat zij hen gaat brengen en terugbrengen en dat zij ook de benzine regelt.
17.
Ik ben met de steller van het middel eens dat hieruit niet afgeleid kan worden dat verdachte opzettelijk een auto voorhanden heeft gehad. Duidelijk is dat de auto van [betrokkene 1] niet gebruikt kon worden. Overigens blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet eens dat [betrokkene 1] met haar auto bij het station Haarlem was gekomen, laat staan met een andere auto. Verdachte was samen met een andere jongen met de trein gekomen; zij hadden derhalve ook geen van beiden een auto bij zich.
Het telefoongesprek tussen verdachte en de onbekende man doet aan het voorgaande niet af; dat is kennelijk gevoerd toen [betrokkene 1] nog zelf met haar auto mee zou gaan. Maar dat was op 20 maart 2007 in ieder geval niet meer het geval.
18.
De klacht is derhalve mijns inziens gegrond, maar dit hoeft in beginsel niet tot cassatie te leiden. De auto is mijns inziens van dermate ondergeschikt belang in het geheel van de bewezenverklaring dat deze mijns inziens uit de bewezenverklaring weggelaten kan worden zonder dat dit de ernst van het bewezenverklaarde aantast. De Hoge Raad zou de bewezenverklaring dan ook in die zin verbeterd kunnen lezen.
19.
Mocht de Hoge Raad van mening zijn dat het eerste middel slaagt, dan kan een verbeterde lezing achterwege blijven. De bestreden uitspraak wordt dan toch vernietigd voor wat betreft het bewezenverklaarde onder 2 primair van parketnummer 15/740290.
20.
Het derde middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
21.
Namens verdachte is op 5 januari 2010 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 22 juli 2010, zes maanden en 17 dagen na het instellen van het cassatieberoep, bij de Hoge Raad ingekomen. De inzendtermijn is derhalve met 17 dagen overschreden.
22.
Naar het zich laat aanzien zal de Hoge Raad echter binnen 14 maanden, dus voor 5 maart 2011, uitspraak doen. Daarmee zou de overschrijding van de inzendtermijn gerepareerd worden door een bijzonder voortvarende afdoening en hoeft er geen gevolg verbonden te worden aan deze overschrijding.
23.
Het eerste en (in dat geval ook het) tweede middel slagen, het derde middel niet.
24.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder parketnummer 15-740290-07 onder 2 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG