Vgl. ook o.m. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:3274, HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0637 en HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5834.
HR, 17-02-2015, nr. 14/03673
ECLI:NL:HR:2015:336
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2015
- Zaaknummer
14/03673
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:336, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑02‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:66, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:66, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:336, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0074
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Het vonnis in de strafzaak tegen verdachte (thans klager) houdt in dat de Rb. teruggave gelast van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Dit vonnis is gewezen na de beschikking waartegen klager cassatie heeft ingesteld. Klager is n-o, omdat de bestreden beschikking naar haar aard een beslissing inhield, gegeven in afwachting van het oordeel van de Rb. Door de beslissing van de Rb. omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het bestaande klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
Partij(en)
17 februari 2015
Strafkamer
nr. S 14/03673 B
LNU/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2013, nummer RK 13/814, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2013 waarbij het klaagschrift van de klager strekkende tot teruggave van het onder de klager inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.620,− ongegrond is verklaard.
2.2.
Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat deze Rechtbank op 19 november 2013 vonnis heeft gewezen in de strafzaak tegen de klager, waarbij de teruggave is gelast van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 18.620,−.
2.3.
Deze beslissing omtrent het beslag in de strafzaak betekent dat de klager, die teruggave heeft verzocht van het geldbedrag ten aanzien waarvan inmiddels bij voormeld vonnis is beslist, geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen de bestreden beschikking. In die beschikking is immers naar haar aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door de beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het bestaande klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen. De klager dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. HR 8 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8989, NJ 2008/53). De omstandigheid dat tegen voornoemd vonnis door de Officier van Justitie hoger beroep is ingesteld maakt dit niet anders.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015.
Conclusie 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Het vonnis in de strafzaak tegen verdachte (thans klager) houdt in dat de Rb. teruggave gelast van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Dit vonnis is gewezen na de beschikking waartegen klager cassatie heeft ingesteld. Klager is n-o, omdat de bestreden beschikking naar haar aard een beslissing inhield, gegeven in afwachting van het oordeel van de Rb. Door de beslissing van de Rb. omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het bestaande klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
Nr. 14/03673 B
Mr. Harteveld
Zitting 20 januari 2015
Conclusie inzake:
[klager]
1. Het beroep in cassatie heeft betrekking op een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2013, waarbij een namens klager ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.620,-, ongegrond is verklaard.
2. Namens klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Alvorens ik toekom aan de bespreking van het middel, besteed ik aandacht aan de vraag of klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
3.2. In de cassatieschriftuur wordt aan het slot melding gemaakt van het feit dat de Rechtbank Rotterdam in de strafzaak tegen klager inmiddels vonnis heeft gewezen. Klager is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en voorts is de teruggave gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag. Als bijlagen aan de schriftuur zijn gehecht de pagina’s 3 en 6 van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam, inhoudende onder meer de beslissing van de Rechtbank tot teruggave aan klager van de inbeslaggenomen gelden.
3.3. Uit door mijn medewerker ingewonnen informatie bij de frontoffice van de Rechtbank Rotterdam blijkt dat de Rechtbank Rotterdam inderdaad vonnis heeft gewezen in de strafzaak jegens klager (parketnummer 10/960209-11). Op 19 november 2013 heeft de Rechtbank die uitspraak gedaan waarin zij ook een beslissing heeft genomen ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag. Tegen voornoemde uitspraak is op 2 december 2013 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat de strafzaak tegen klager nog aanhangig is.
3.4. In HR 8 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8989 verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk omdat de Rechtbank, evenals in de onderhavige zaak het geval is, tussentijds in de strafzaak vonnis had gewezen en daarin omtrent het inbeslaggenomene had beslist. Daardoor kon op het bestaande klaagschrift geen andersluidende beslissing meer volgen dan de ongegrondverklaring van het beklag. Dat betekende dat de klager niet in zijn cassatieberoep kon worden ontvangen.
3.5. Ook in de onderhavige zaak heeft te gelden dat er geen plaats is om het beklag gegrond te verklaren, nu klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2013. De op het klaagschrift gegeven beslissing is immers naar haar aard een voorlopige beslissing, die gegeven wordt in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Nu de rechter in de strafzaak tegen klager de teruggave van het geldbedrag heeft gelast aan klager, kan klager in het onderhavige cassatieberoep niet worden ontvangen.1.Daaraan doet niet af dat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk is en het geldbedrag nog niet daadwerkelijk is teruggegeven.2.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑01‑2015
Vgl. HR HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5834, rov. 3.3.