CRvB, 06-03-2014, nr. 12/4510 BESLU, nr. 12/4512 BESLU
ECLI:NL:CRVB:2014:745
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
06-03-2014
- Zaaknummer
12/4510 BESLU
12/4512 BESLU
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:745, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 06‑03‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2014/251 met annotatie van A.M.L. Jansen
JB 2014/112
USZ 2014/131
Uitspraak 06‑03‑2014
Inhoudsindicatie
De Raad ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase voor een aanzienlijk deel is terug te voeren op de proceshouding van (gemachtigde van) betrokkene. Hierbij wordt nog opgemerkt dat in deze zaak de afhandeling door de Svb van de uitstelverzoeken ook enige weken in beslag heeft genomen. Het verzoek om schade wegens overschrijding van de bestuurlijke fase wordt toegewezen.
12/4510 BESLU, 12/4512 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erven van [verzoekers], laatst gewoond hebbende te[woonplaats] (verzoekers)
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens[betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft mr. J.C.M. van Berkel beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van de Svb van 29 juni 2007, kenmerk BZ/2007. Nadien is beroep ingesteld tegen het alsnog op dit bezwaar genomen besluit van 11 maart 2008, kenmerk BZ7873, JA/A70/2008. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Bij uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de Raad op de beroepen van betrokkene beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropenend onder de in de aanhef genoemde nummers en de nummers 12/4511 BESLU en 12/4513 BESLU ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Svb heeft bij brief van 8 oktober 2012 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Bij brief van 26 oktober 2012 heeft mr. Van Berkel namens betrokkene daarop gereageerd.
Op 1 april 2013 is betrokkene overleden. Verzoekers hebben de procedure voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2013. Namens verzoekers is mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1.
In zijn uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de ontvangst door de Svb van het bezwaarschrift van betrokkene op 12 juli 2007 tot de datum van bedoelde uitspraak ongeveer vijf jaar en een maand zijn verstreken. Dat is meer dan de twee en een half jaar die in beginsel geldt voor een procedure in twee instanties. Daaraan heeft de Raad het vermoeden verbonden dat de redelijke termijn - voor zover hier nog van belang - in de bestuurlijke fase is overschreden.
2.
De Svb onderschrijft weliswaar dat de totale behandelingsduur van een half jaar is overschreden, maar wijt dit aan de opstelling van (de gemachtigde van) betrokkene door meerdere keren uitstel te vragen voor het indienen van de motivering van het bezwaarschrift. Zo heeft het ruim twaalf weken geduurd voordat de motivering van het bezwaarschrift werd ontvangen, aldus de Svb.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Svb heeft bepleit om de toegestane behandelingsduur van een half jaar te verlengen met de tijd die gemoeid is geweest met het motiveren van het bezwaar.
3.2.
Naar het oordeel van de Raad laat de behandelingsduur in de bestuurlijke fase van een half jaar voldoende ruimte om verzoeken om uitstel voor het indienen van gronden van het bezwaar binnen die tijd af te ronden. Pas wanneer buitensporig vaak of lang om uitstel is verzocht en verkregen kan dit onder omstandigheden aanleiding vormen om, bij een beroep op schending van de redelijke termijn, een deel van de overschrijding toe te rekenen aan degene die om dit uitstel heeft verzocht. Dat laatste neemt niet weg dat het aan het bestuursorgaan is om de behandelingsduur te bewaken. Het bestuursorgaan heeft immers de mogelijkheid paal en perk te stellen aan het uitstel. Zeker in die gevallen waarin een betrokkene wordt vertegenwoordigd door een (professionele) gemachtigde die bekend is met de betreffende wetten kan daartoe aanleiding bestaan. Het opschorten van de beslistermijn vanwege het ontbreken van een motivering van het bezwaar zal dan ook niet per definitie leiden tot het verlengen van de behandelingsduur in de bestuurlijke fase.
3.3.
Rekening houdende met het voorgaande ziet de Raad in deze zaak geen aanleiding voor de conclusie dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase voor een aanzienlijk deel is terug te voeren op de proceshouding van (gemachtigde van) betrokkene. Hierbij wordt nog opgemerkt dat in deze zaak de afhandeling door de Svb van de uitstelverzoeken ook enige weken in beslag heeft genomen.
3.4.
Uit 3.2 en 3.3 volgt dat het verzoek om schade wegens overschrijding van de bestuurlijke fase wordt toegewezen. Zoals aangegeven onder 1 heeft de procedure in totaal ongeveer vijf jaar en een maand geduurd. Dat leidt bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan tot een maximale vergoeding van € 3000,-.
3.5.
Als compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn in de rechterlijke fase heeft de Staat in de procedure 12/4511 BESLU en 12/4513 BESLU een vergoeding toegekend van € 2500,-. Dat betekent dat van de totale schadevergoeding niet meer dan € 500,- aan de bestuurlijke fase kan worden toegerekend. De Raad zal de Svb tot vergoeding van dit bedrag veroordelen.
4.
Tot slot wordt aanleiding gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten van verzoekers in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 730,50 voor verleende rechtsbijstand. Daarbij is een half punt toegekend voor het indienen van de schriftelijke reactie en één punt voor het verschijnen ter zitting.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Svb tot betaling aan verzoekers van vergoeding van schade tot een bedrag
van € 500,-;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 730,50.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof