Rb. Rotterdam, 21-03-2013, nr. -
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5164
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-03-2013
- Zaaknummer
-
- LJN
BZ5164
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5164, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Misbruik van bevoegdheid. Artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Schorsende werking. Artikel 3a Faillissementswet. Verzoek tot toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling. Faillietverklaring. Vennootschap onder firma. Vennoot. De rechtbank gaat voorbij aan de schorsende werking van artikel 3a Faillissementswet en gaat over tot de faillietverklaring van verweerders.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Insolventie
Insolventienummer: [insolventienummer]
Uitspraak: 21 maart 2013
VONNIS op het op 17 juni 2011 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de stichting
BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam, en anderen,
verzoeksters,
advocaat mr. T.A. Vermeulen,
strekkende tot faillietverklaring van:
1. de vennootschap onder firma
[VERWEERDER SUB 1],
kantoorhoudende aan de [adres],
alsmede haar vennoot:
2. [VERWEERDER SUB 2],
wonende te [adres],
hierna te noemen: [verweerder sub 2],
3. [VERWEERDER SUB 3],
wonende aan de [adres],
hierna te noemen: [verweerder sub 3],
verweerders.
1. De procedure
Namens verzoeksters is op 17 juni 2011 een verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring ingediend.
Naar aanleiding van de bij artikel 3 van de Faillissementswet voorgeschreven brief van de griffier van 27 juni 2011 is door beide vennoten op 26 juli 2011 een eerste verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend ten gevolge waarvan de behandeling van de faillissementsaanvraag ten aanzien van beide vennoten van rechtswege is geschorst. Daarop zijn verweerders op 26 juli 2011 niet in raadkamer verschenen. Ter terechtzitting van 26 juli 2011 is de behandeling van de faillissementsaanvraag ten aanzien van vennootschap onder firma aangehouden tot de terechtzitting van 25 oktober 2011.
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2011 is [verweerder sub 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn eerste verzoek te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Op 25 oktober 2011 is [verweerder sub 2] in raadkamer verschenen en gehoord. [verweerder sub 3] is bij die gelegenheid niet verschenen. Ter terechtzitting is door [verweerder sub 2] gesteld dat ten aanzien van beide vennoten een tweede verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend, tengevolge waarvan de behandeling van de faillissementsaanvraag van rechtswege is geschorst. Op 26 oktober 2011 worden bedoelde verzoekschriften door de rechtbank ontvangen.
Naar aanleiding van een andere faillissementsaanvraag is [verweerder sub 2] bij vonnis van
- 27.
december 2011 in staat van faillissement verklaard.
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2012 is [verweerder sub 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn tweede verzoek te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Op 7 februari 2012 is [verweerder sub 3], bijgestaan door mr. J.G.M. Stassen, in raadkamer verschenen en gehoord. Ter terechtzitting is door mr. J.G.M. Stassen namens [verweerder sub 3] een derde verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend, ten gevolge waarvan de behandeling van de faillissementsaanvraag van rechtswege is geschorst.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2012 is [verweerder sub 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn derde verzoek te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Bij verzoekschrift heeft [verweerder sub 3] op 21 februari 2012 hoger beroep ingesteld bij het hof te Den Haag tegen het vonnis van de rechtbank van 14 februari 2012. Bij arrest van 5 juni 2012 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
[Verweerder sub 3] is op 26 juni 2012 in raadkamer verschenen en gehoord. Ter terechtzitting is de behandeling van de faillissementsaanvraag ten aanzien van zowel de vennootschap onder firma als van [verweerder sub 3] aangehouden tot de terechtzitting van 24 juli 2012, teneinde [verweerder sub 3] in de gelegenheid te stellen alle gegevens te verzamelen om een compleet verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
[Verweerder sub 3], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G.M. Stassen, is op 24 juli 2012 in raadkamer verschenen en gehoord. Ter terechtzitting is vastgesteld dat ten aanzien van [verweerder sub 3] op 24 juli 2012 een vierde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend, tengevolge waarvan de behandeling van de faillissementsaanvraag van rechtswege is geschorst.
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 augustus 2012 is [verweerder sub 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vierde verzoek te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Bij verzoekschrift heeft [verweerder sub 3] op 10 augustus 2012 hoger beroep ingesteld bij het hof te Den Haag tegen het vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2012. Bij arrest van 29 januari 2013 heeft het hof [verweerder sub 3] ontvangen in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en het vervolgens afgewezen.
Op 15 februari 2013 heeft [verweerder sub 3] een vijfde verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
[Verweerder sub 3], bijgestaan door de heer [K.], is op 19 februari 2013 in raadkamer verschenen en gehoord. Ter terechtzitting wordt vastgesteld dat ten aanzien van [verweerder sub 3] een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend, tengevolge waarvan de behandeling van de faillissementsaanvraag van rechtswege is geschorst.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2013 is het vijfde verzoek van [verweerder sub 3] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.
Op 14 maart 2013 heeft de rechtbank een mededeling ontvangen van het hof te Den Haag dat [verweerder sub 3] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2013. Op dit hoger beroep is thans nog niet beslist.
Op 19 maart 2013 zijn mr. A.P. van Elswijk, namens verzoeksters, en [verweerder sub 3] in raadkamer verschenen en gehoord. Verzoeksters hebben doen persisteren bij de faillissementsaanvraag, terwijl [verweerder sub 3] erop heeft gewezen dat de behandeling van de faillissementsaanvraag wederom moet worden geschorst totdat op zijn verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bij onherroepelijk vonnis is beslist.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. De beoordeling
De rechtbank constateert dat [verweerder sub 3] vijf maal een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van het arrest van het hof te Den Haag van 29 januari 2013, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen op grond van artikel 288, aanhef en onder b, van de Faillissementswet. Het hof heeft immers geoordeeld dat [verweerder sub 3] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaande aan zijn vierde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank constateert voorts dat [verweerder sub 3] kort na voornoemd arrest een hernieuwd verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aanhangig heeft gemaakt. De rechtbank heeft ook ambtshalve kennisgenomen van het vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2013, waarbij dit vijfde verzoek op dezelfde inhoudelijk gronden is afgewezen als beschreven in het arrest van het hof te Den Haag van 29 januari 2013. Tenslotte constateert de rechtbank dat [verweerder sub 3] tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld, hetgeen wederom in beginsel een schorsende werking heeft ten aanzien van de aanhangige faillissementsprocedure.
Gelet op de hierboven omschreven gang van zaken tot dusver is de rechtbank van mening dat de vijf tot op heden ingediende verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling met geen ander doel zijn ingediend dan om de faillissementsprocedure te traineren. Zodoende maakt [verweerder sub 3] naar het oordeel van de rechtbank misbruik van de schorsende werking van het indienen van een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals omschreven in artikel 3a, tweede lid, van de Faillissementswet. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van misbruik van de bevoegdheid zoals bepaald in artikel 3:13, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval voorbij gegaan dient te worden aan de schorsende werking van een verzoek tot toepassing van de schuldsanerings- regeling en gaat zij over tot behandeling van het faillissementsverzoek. Het systeem van de Faillissementswet voorziet in snelle procedures om aan schuldeisers en schuldenaar duidelijkheid te verschaffen in de situatie, waarin schuldenaar beweerdelijk verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen dan wel anderszins in financiële problemen verkeert. De handelwijze van [verweerder sub 3] frustreert de werking van de Faillissementswet, waardoor de belangen van zijn schuldeisers worden benadeeld.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van de vorderingsrechten van verzoeksters en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerders in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerders in Nederland ligt.
3. De beslissing
De rechtbank,
- -
verklaart [VERWEERDER SUB 1] en [VERWEERDER SUB 3] voornoemd in
staat van faillissement;
- -
benoemt tot rechter-commissaris mr. W. Reinds, lid van deze rechtbank;
- -
stelt aan tot curator V. Terlouw, advocaat te Rotterdam;
- -
geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Reinds, rechter, en in aanwezigheid van
mr. drs. B.G.W.P. Heijne, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013 te
10:00 uur.