Genoemde brief is blijkens het daarop gestelde stempel op 17 maart 2010 ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam ingekomen.
HR (A-G), 24-01-2012, nr. 10/05003
ECLI:NL:PHR:2012:BV7049
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
10/05003
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV7049
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV7049, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV7049
Conclusie 24‑01‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij verstek gewezen arrest van 4 november 2009 wegens ‘als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden’ veroordeeld tot een geldboete van € 470,--, subsidiair 9 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Alvorens de middelen te bespreken merk ik ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie het volgende op. In casu doen zich niet de gevallen voor, beschreven in art. 432 lid 1 Sv. Derhalve gaat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie lopen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest aan de verdachte bekend is (art. 432 lid 2 Sv).
4.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevinden zich een tweetal akten van uitreiking behorende bij de mededeling uitspraak d.d. 22 februari 2010 van het bij verstek gewezen arrest van 4 november 2009. Het originele exemplaar van de akte van uitreiking houdt in dat de mededeling uitspraak in de penitentiaire inrichting waar de verdachte op dat moment verbleef is uitgereikt aan de verdachte, doch vermeldt niet de datum van uitreiking. Aan deze akte is een aantekening gehecht, inhoudende dat op 3 maart 2010 ‘met Almere’ is gebeld omtrent datum akte, alsmede ‘gaat over fax’. Op 3 maart 2010 is door de PI Almere bij faxbericht een (kennelijk: fax)kopie van de oorspronkelijke akte van uitreiking verzonden waarop als datum van uitreiking 23 februari 2010 is toegevoegd.
5.
Nu uit laatstgemeld stuk niet valt op te maken wie de datum van 23 februari heeft toegevoegd — was dat degene die de akte heeft opgemaakt of een ander ? — staat mijns inziens niet met voldoende zekerheid vast dat de uitspraak op die datum aan de verdachte is uitgereikt. Derhalve is de termijn voor het instellen van beroep in cassatie niet gaan lopen vanaf 23 februari 2010.
6.
Tot de stukken van het geding behoort een door de verdachte op 15 maart 2010 ondertekende verklaring als bedoeld in art. 451a Sv, inhoudende dat verdachte beroep in cassatie wenst in te stellen tegen het onderhavige arrest. Een kennisgeving van de datum van inschrijving van deze verklaring in het daarvoor bestemde register ontbreekt. Aan de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie behoeft dit niet in de weg te staan. Er staat immers niet vast wanneer het onderhavige arrest aan de verdachte is uitgereikt en dus niet of de termijn voor het instellen van beroep in cassatie eerder is gaan lopen dan vanaf 15 maart 2010, toen de verdachte blijkens bedoelde verklaring kennelijk van de inhoud van het arrest op de hoogte was en — naar bij gebreke van kennisgeving van de datum van inschrijving in het daarvoor bestemde register (art. 451a lid 2 Sv) — cassatie heeft ingesteld.1.
7.
Verdachte kan dus in zijn beroep in cassatie worden ontvangen.
8.
Het eerste middel klaagt dat het Hof de behandeling van de zaak had moeten aanhouden omdat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding te sturen naar het door de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres, althans dat het Hof zijn beslissing om de behandeling van de zaak niet aan te houden onvoldoende met redenen heeft omkleed.
9.
De stukken van het geding houden het volgende in:
- —
verdachte stond vanaf 15 januari 2001 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [a-straat 1], [woonplaats].
- —
de akte instellen hoger beroep houdt als adres van de verdachte in [a-straat 1], [woonplaats]; voorts houdt deze akte in:
‘De comparant geeft desgevraagd op dat hij niet een afschrift van de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting toegezonden wil hebben naar een ander adres in Nederland dan naar het bovengenoemd adres, te weten:’
(geen opgave; WHV)
- —
met ingang van 25 juni 2009 stond verdachte in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [b-straat 1], [woonplaats];
- —
op 2 oktober 2009 is de dagvaarding hoger beroep uitgereikt op het adres [b-straat 1], [woonplaats] aan [betrokkene 1] die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
10.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld kan ook een bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres als bedoeld in art. 588a lid 1 Sv als achterhaald worden beschouwd (vgl. HR 13 januari 2009, LJN BG4240, NJ 2009, 59, rov. 2.4).
11.
Het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres was gelijk aan het toenmalige GBA-adres van de verdachte. Van de gelegenheid om de dagvaarding hoger beroep naar een ander adres dan zijn GBA-adres te laten sturen heeft de verdachte geen gebruik gemaakt. Na het instellen van het hoger beroep is verdachtes GBA-adres gewijzigd. Kennelijk heeft het Hof uit een en ander afgeleid dat verdachtes bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres was achterhaald in die zin dat naar dat adres niet meer een dagvaarding in hoger beroep behoefde te worden gezonden. In aanmerking genomen dat de verdachte bij het instellen van het hoger beroep geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de dagvaarding in hoger beroep naar een ander adres te laten sturen dan zijn GBA-adres is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering.
12.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13.
Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte, zoals bewezenverklaard, met het motorrijtuig heeft gereden.
14.
Het middel is terecht voorgedragen. Het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal houdt immers in dat verdachte als bestuurder van een motorrijtuig met dat motorrijtuig op de weg stond, niet dat hij reed.
15.
De Hoge Raad kan dit gebrek niet herstellen omdat niet ook is tenlastegelegd dat verdachte met het motorrijtuig op de weg heeft gestaan.
16.
Het middel slaagt.
17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2012