HR, 21-01-2014, nr. 12/05238
ECLI:NL:HR:2014:143
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2014
- Zaaknummer
12/05238
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:143, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2412, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2412, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:143, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
21 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/05238
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 september 2012, nummer 21/002433-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Nr. 12/05238 Zitting: 10 december 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 19 september 2012 de verdachte ter zake van 1. primair “poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Daarnaast heeft het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts bevat het arrest enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3. Ik geef de voorkeur aan een afwijkende volgorde bij de bespreking van de middelen en begin bij het tweede middel. Dat klaagt erover dat het hof heeft verzuimd een beslissing te geven op het door de verdediging gedane aanhoudingsverzoek teneinde een maatregelenrapport te doen opstellen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
4. Het middel heeft een punt daar waar het stelt dat het bestreden arrest als zodanig geen beslissing inhoudt op het ter zitting van 5 september 2012 subsidiair gedane verzoek om aanhouding van de behandeling ten behoeve van het opstellen van een maatregelenrapport. Tot cassatie behoeft dit verzuim evenwel niet te leiden, aangezien het hof onder het hoofd “oplegging van straf en/of maatregel” als zijn niet onbegrijpelijk oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat en waarom er bij het hof geen vertrouwen bestaat dat de verdachte zich – anders dan door dwang – zal onderwerpen aan een behandeling. Het middel faalt derhalve bij gebrek aan belang.
5. Het derde middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer.
6. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte het slachtoffer met een hard voorwerp meermalen tegen haar hoofd en lichaam heeft geslagen, dat hij haar meermalen harde vuistslagen in het gezicht heeft gegeven en dat hij haar met een schroevendraaier meermalen (tot aan het heft) in de armen, de heupen en de benen heeft gestoken, waarbij de verdachte steeds riep “Ik maak je dood”. Gelet hierop heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat verdachtes opzet, in onvoorwaardelijke zin, was gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer.
7. Gezien het voorgaande behoeft de klacht dat het hof nader had moeten motiveren dat het toegebrachte letsel een aanmerkelijke kans op de dood rechtvaardigde en dat de verdachte die kans ook heeft aanvaard geen bespreking.
8. Het middel faalt.
9. Het vierde middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te reageren op een gevoerd verweer inhoudende dat de verdachte handelde uit noodweer.
10. Het hof heeft hetgeen door de raadsman ter zitting van 2 december 2011 is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een beroep op noodweer. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de raadsman slechts heeft aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit noodweer, terwijl de raadsman aan dit beoogde verweer geen enkele (juridische) onderbouwing ten grondslag heeft gelegd en hieraan evenmin een conclusie heeft verbonden.
11. Het middel faalt.
12. Het eerste middel klaagt dat het hof in de strafmotivering rekening heeft gehouden met gedragingen waarvan de verdachte is vrijgesproken.
13. Het hof heeft in zijn strafmotivering betrokken dat de verdachte met een mes stukken van hoofdhaar van het slachtoffer heeft afgesneden en in haar oor heeft gesneden, terwijl het hof de verdachte daarvan blijkens de bewezenverklaring heeft vrijgesproken. Het middel miskent echter dat de vrijspraak van deze onderdelen niet uitwijst dat de betreffende gedragingen naar ’s hofs oordeel niet zijn komen vast te staan. Het hof heeft kennelijk (en niet-onbegrijpelijk) slechts niet bewezen geacht dat deze gedragingen hebben plaatsgehad met het opzet van levensberoving.
14. Het middel faalt.
15. Het vijfde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359 lid 6 Sv ten onrechte, althans in strijd met beginselen van een zorgvuldige sanctietoepassing, dan wel onvoldoende gemotiveerd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege heeft opgelegd.
16. Het middel faalt, nu het door de steller van het middel ingeroepen HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407 de rechter niet dwingt tot een verderstrekkende motivering dan welke het hof in de onderhavige zaak aan de oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging ten grondslag heeft gelegd en de strafmotivering, ook in het licht van art. 359, lid 6 Sv, toereikend is gemotiveerd. Ten slotte stond het het hof vrij, gelet op de vrijheid die de rechter toekomt bij de selectie en waardering van factoren die van belang zijn bij de sanctietoemeting, om het PBC-rapport inhoudelijk te verkiezen boven het door de verdediging overgelegde pro justitia rapport.
17. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG