Hof Den Haag, 18-07-2018, nr. 22-003347-17
ECLI:NL:GHDHA:2018:1774
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-07-2018
- Zaaknummer
22-003347-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1774, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑07‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1817
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2018/288
Uitspraak 18‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 45, 57, 63, 288, 310 en 317 Sr Verwerping alternatief scenario. De verdachte heeft zich op 23 november 2003 in het zeer korte tijdsbestek van ongeveer een half uur schuldig gemaakt aan een reeks van zeer ernstige strafbare feiten, te weten afpersing, diefstal, een poging tot gekwalificeerde doodslag en een gekwalificeerde doodslag. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
Rolnummer: 22-003347-17
Parketnummer: 10-750170-16
Datum uitspraak: 18 juli 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] [geboortemaand] 1978,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 8 november 2017 en 4 juli 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 23 november 2003 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] ([geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, elf maal, althans meermalen, (met kracht) met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op de neus en/of het voorhoofd, althans het gelaat, en/of in/op de buik en/of organen, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of geduwd en/of gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1]is overleden;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2003 te Rotterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] ([geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet elf maal, althans meermalen, (met kracht) met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op de neus en/of het voorhoofd, althans het gelaat, en/of in/op de buik en/of organen, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of geduwd en/of gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en weke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2:hij op of omstreeks 23 november 2003 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de Verlengde Willemsbrug, in elk geval op/aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een portemonnee met inhoud, waaronder (waarde)papieren en/of een identiteitskaart en/of een bankpas, en/of
- een fiets, en/of
- enig geldbedrag, en/of
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud, waaronder (waarde)papieren en/of een identiteitskaart en/of een bankpas en/of een fiets en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte éénmaal of meermalen
- heeft gezegd; do you know this, en/of 'give me your money' en/of (daarbij) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp dreigend in de richting van [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gehouden, en/of
- ( toen hij geld gekregen had) [slachtoffer 3] vast heeft gepakt en het mes, althans het scherpe en/of puntige voorwerp in/op/tegen de rug en/of de zij, althans het lichaam van [slachtoffer 3] heeft geprikt en/of gezet en/of gehouden, en/of
-(vervolgens) aan [slachtoffer 2] om geld bleef vragen en/of de portemonnee uit handen van die [slachtoffer 2] heeft gepakt;
3:hij op of omstreeks 23 november 2003 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen/ de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of welk vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid en/of bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2003 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de Binnenrotte, in elk geval op/aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een portemonnee met inhoud, in elk geval enig geldbedrag en/of één of meer (bank)pas(sen), en/of
- een horloge, en/of
- een rugzak met inhoud,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud, waaronder enig geldbedrag en/of een of meer bankpassen en/of een horloge en/of een rugzak met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte éénmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer 4] heeft aangeroepen met de woorden 'he stop' en/of 'stoppen' / heeft gemaand te stoppen, en/of
- voornoemde [slachtoffer 4] (van zijn fiets) heeft geduwd waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam en/of
- die [slachtoffer 4] (opnieuw) een duw heeft gegeven toen die [slachtoffer 4] trachtte op te staan, en/of
- die [slachtoffer 4] de woorden heeft toegevoegd; 'ik moet je geld' en/of 'ik ga je steken' en/of 'geef je geld' en/of 'geef je portemonnee' en/of
- toen die [slachtoffer 4] op de grond lag, die [slachtoffer 4] meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen de rug, althans het lichaam heeft gestoken en/of
- vervolgens, nadat die [slachtoffer 4] zijn portemonnee afgegeven heeft, die [slachtoffer 4] meermalen de woorden heeft toegevoegd; 'ik moet meer' en/of
- vervolgens die [slachtoffer 4] (nogmaals) meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen de rug, althans het lichaam heeft gestoken en/of
- nadat die [slachtoffer 4] zijn horloge en/of rugtas aan hem, verdachte, had gegeven, die [slachtoffer 4] de woorden heeft toegevoegd; 'je pincode' en/of 'ik vermoord je' en/of 'meelopen naar de pinautomaat' en/of
-vervolgens die [slachtoffer 4] heeft vastgepakt en/of daarbij een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen zijn zij althans zijn lichaam heeft geduwd en/of de woorden heeft toegevoegd; 'meelopen naar de pinautomaat, anders steek ik je dood'.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
De beoordeling van de tenlastelegging
Het hof kan zich grotendeels vinden in de in het vonnis van 1 juli 2017 opgenomen overwegingen van de rechtbank. Het hof zal derhalve de overwegingen in het voornoemde vonnis overnemen en waar nodig aanvullen en aanpassen.
In deze zaak staat vast dat er zich in de vroege ochtend van 23 november 2003 in Rotterdam binnen een kort tijdsbestek drie ernstige strafbare feiten hebben voorgedaan. In twee gevallen was sprake van het neersteken van het slachtoffer, waarbij een dodelijk slachtoffer viel te betreuren, [slachtoffer 1]. Het slachtoffer van het andere incident, [slachtoffer 4], heeft de verwondingen die hij opliep, overleefd. In de derde zaak zijn twee jongens, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], beroofd c.q. afgeperst onder bedreiging met een mes.
Het hof zal eerst bespreken of bewezen kan worden dat de drie zaken zijn gepleegd door een en dezelfde dader.
Zijn de drie feiten gepleegd door dezelfde dader?
De drie incidenten hebben zich voorgedaan tussen ongeveer 05.30 uur en iets na 06.00 uur. Twee ervan hebben zich voorgedaan op korte afstand van elkaar in het centrum van Rotterdam, namelijk op de Verlengde Willemsbrug en op de Binnenrotte, en het derde in de Rosestraat in Rotterdam. Het eerst gepleegde feit, te weten het incident op de Verlengde Willemsbrug, betreft een beroving/afpersing van twee jongens. De pinpas die de dader daarbij heeft buitgemaakt, is kort daarna gebruikt en er is om 05:29 uur een bedrag van 50 euro gepind, waarna vrijwel direct daarna nog twee pogingen tot pinnen volgden (gelet op de locatie en het tijdstip, steeds door dezelfde dader, zo neemt het hof met de rechtbank aan). De dader heeft zijn fiets op de plaats waar het eerste feit zich afspeelde, achtergelaten, en heeft de fiets van een van de slachtoffers meegenomen. Kort nadat er werd gepind, werd in de directe omgeving van de plaats waar was gepind het delict tegen [slachtoffer 4] gepleegd (op de Binnenrotte). [slachtoffer 4] was op weg naar zijn werk en was gekleed in zijn NS-uniform. Hij moest meelopen in de richting van dezelfde pinautomaat als waar even tevoren met de pinpas van [slechtoffer 2] geld was gepind, maar kon zich losrukken en wegrennen. Weer enige tijd later, omstreeks 06.00 uur, vond het incident plaats waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gebracht met messteken.
Bij sporenonderzoek aan de jas van [slachtoffer 1] zijn vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met vezels van de kleding van [slachtoffer 4]. De afstanden tussen de plaatsen delict zijn zodanig dat de afstand tussen het delict tegen [slachtoffer 4] en dat tegen [slachtoffer 1] in de beschikbare tijd niet te voet afgelegd kan worden, maar juist wel met de fiets. Sterker nog, indien wordt uitgegaan van het gebruik van een fiets, zit er net voldoende tijd tussen beide feiten om de afstand tussen beide plaatsen delict te overbruggen. De bewijswaarde van het vezelsporenonderzoek neemt daardoor aanzienlijk toe, en legt een zeer sterke relatie tussen beide strafbare feiten. De enige logische verklaring voor het aantreffen van vezelsporen op de jas van [slachtoffer 1] die overeenkomen met die van de kleding van [slachtoffer 4] is dat deze vezels door het steken met een mes zijn overgebracht op de kleding van [slachtoffer 1].
Naar aanleiding van het verweer van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het hierboven genoemde vezelsporen-onderzoeksrapport merkt het hof op dat de omstandigheid dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut door slechts één onderzoeker is opgemaakt en ondertekend aan de waarde van het genoemde rapport niet af doet.
Voorts overweegt het hof met de rechtbank dat de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een signalement geven van de dader dat op hoofdlijnen in elkaar past. Ook spreken alle drie de aangevers van één dader die op de fiets was en een mes als wapen gebruikte.
Gelet op de bovengenoemde vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert het hof met de rechtbank dat de drie feiten door één dader zijn gepleegd. De
vaststelling dat de drie zaken door één en dezelfde persoon zijn gepleegd, maakt ook dat de bewijsmiddelen naast elkaar en in samenhang met elkaar kunnen worden beschouwd.
De verklaringen van de verdachte
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2016 (P1700-2016121250-4) heeft verbalisant A. Schop gerelateerd dat de verdachte zich op woensdag 13 april 2016, omstreeks 08:45 uur, op het politiebureau te Rotterdam heeft gemeld en heeft verklaard dat hij in 2001 een moord had gepleegd en dat hij daarover met de politie wilde praten. De verbalisant heeft vervolgens aan de verdachte de cautie gegeven en heeft aan hem uitgelegd dat hij eerst de gelegenheid zou krijgen om een advocaat te raadplegen alvorens er tijdens een verhoor inhoudelijke vragen aan hem zouden worden gesteld. Tijdens dit gesprek bleek snel dat de verdachte niet uit eigen beweging zou vertellen wie hij had omgebracht en waar dat was gebeurd. De verdachte werd daarop – na overleg met de dienstdoende officier van justitie – buiten heterdaad aangehouden ter zake van moord, dan wel doodslag.
Na overleg met een door hem gekozen raadsman werd de verdachte in het bijzijn van zijn raadsman verhoord.
Op de vraag wie hij had vermoord en waar dat was gebeurd gaf de verdachte geen antwoord of zei hij herhaaldelijk dat hij het niet wist. Uiteindelijk beriep de verdachte zich op zijn zwijgrecht. Na dit gesprek werd – wederom na overleg met de officier van justitie – besloten om van de verdachte DNA af te nemen en hem daarna heen te zenden.
Omstreeks 13:00 uur gaf de verbalisant nogmaals de cautie aan de verdachte en vroeg hem of hij vrijwillig wilde meewerken aan DNA-afname. De verdachte antwoordde dat hij overal aan wilde meewerken. De verbalisant deelde aan de verdachte mede dat hij zou worden heengezonden na de DNA-afname, omdat hij niet vertelde over welke moord het ging. Hierop reageerde de verdachte door te zeggen: “Het was die Feyenoord-supporter.”
Hierop vond het volgende gesprek plaats (althans in woorden van gelijke strekking):
Verbalisant: “Welke Feyenoordsupporter?”
Verdachte: “Ik weet niet hoe hij heet.”
Verbalisant: “Waar is het gebeurd dan?”
Verdachte: “Buiten op straat. De straat bij mijn
zus.”
Verbalisant: “Welke straat is dat?”
Verdachte: “Ik weet niet hoe die heet. Het is die
lange weg bij ‘De Paperclip.”
Verbalisant: “Wat is er gebeurd?”
Verdachte: “Ik heb hem neergestoken.”
De verbalisant wist van een Feyenoordsupporter die door een misdrijf om het leven was gekomen op de Rosestraat te Rotterdam. Het woongebouw ‘De Paperclip’ ligt aan de Rosestraat.
Na onderzoek bleek dat op 23 november 2003 op de Rosestraat te Rotterdam [slachtoffer 1] door messteken om het leven was gekomen. Deze zaak was nog niet opgehelderd.
Na dit eerste verhoor heeft de verdachte meerdere verklaringen bij de politie afgelegd. Hij heeft tijdens deze verhoren verklaard dat het ook 2003 geweest kon zijn. Het was gebeurd nadat hij op de verjaardag was geweest van zijn moeder – zijn moeder is op 22 november jarig - daar waar die hogere school was, aldus de verdachte.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij daar, voordat hij heeft gestoken, een woordenwisseling heeft gehad en dat er is gescholden. Al deze specifieke aspecten passen bij het incident waarbij [slachtoffer 1] van het leven is beroofd.
De verdachte heeft ook uit zichzelf melding gemaakt van eerdere incidenten in dezelfde nacht. Hij heeft onderweg in de stad een paar rare dingen gedaan, voordat hij de man (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) neergestoken heeft. Hij heeft gezegd te hebben geroofd, geld en portemonnee en zo, te hebben gedreigd met een mes en ook te hebben gestoken. Dit komt spontaan naar voren in zijn verklaring, hetgeen de geloofwaardigheid van die verklaring vergroot. De wijze waarop de verdachte heeft verklaard komt ook anderszins geloofwaardig over. Hij zegt in wezen dat hij alles wat hij nog weet al heeft verklaard en geen behoefte heeft opnieuw of aanvullend te verklaren. Ook zijn schaamte over de feiten en zijn mededeling dat hij zich zou willen verantwoorden ten opzichte van de nabestaanden, bevestigt dit beeld verder. De verdachte wordt er ten slotte door de verbalisanten op gewezen dat hij geen onjuistheden moet verklaren om “het de politie naar de zin te maken”, en de verdachte geeft aan dat hem dat duidelijk is. Hij wijzigt zijn verklaring echter niet.
Het hof vat met de rechtbank de verklaringen van de verdachte dan ook op als een bekennende verklaring dat hij deze strafbare feiten heeft gepleegd.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte
Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich de verhoren bij de politie, waarin hij heeft verklaard de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, niet kan herinneren. Hij stelt de weken voorafgaand aan zijn melding vreemd gedrag te hebben vertoond. Voorts heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding psychotisch was, en dat zijn verklaringen om die reden niet geloofwaardig zijn. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat hij tijdens het verhoor bij de politie uitdrukkelijk om een interventie van de Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) heeft verzocht.
Het hof stelt met de rechtbank allereerst vast dat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het
opstellen van rapportages over zijn persoon. Hij heeft niet meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek en evenmin aan een klinische observatie. Om die reden hebben de deskundigen op dit punt niets met enige mate van zekerheid kunnen vaststellen. Tijdens de contacten in de vroeghulpfase bleek niet van psychotische verschijnselen bij de verdachte. In de vroeghulprapportage van de reclassering van mevrouw
A. van Duijn van 15 april 2016 (e-mailbericht) is geen melding gemaakt van uitlatingen of gedragingen die wijzen op psychotische belevingen bij de verdachte. Opvallend is juist dat in dit rapport staat vermeld dat de verdachte tegenover Van Duijn heeft aangegeven “schoon schip te willen maken”, en dat hij ten tijde van de delicten (het rapport spreekt van “het delict”) onder invloed was
van alcohol en drugs. Beide aspecten keren terug in de verklaringen die de verdachte kort daarvoor bij de politie had afgelegd, en bevestigen daarmee eens te meer voor het hof dat de verdachte in die verklaringen zowel voor wat betreft de inhoud daarvan als voor wat
betreft het motief om zich te melden bij de politie, toen naar waarheid heeft verklaard. Dat de verdachte ten tijde van de delicten dronken was vindt ook zijn bevestiging is het telefoongesprek dat het slachtoffer [slachtoffer 1] met een vriendin ([getuige 1]) had op het moment dat hij werd gestoken.
Voorts merkt het hof op dat noch uit het hierboven eerder genoemde zeer gedetailleerde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Schop noch tijdens het verhoor van dezelfde verbalisant bij de rechter-commissaris is gebleken dat de raadsman heeft gevraagd om een interventie van de RIAGG. De raadsman heeft weliswaar tegen de verbalisant gezegd dat hij zich zorgen maakte over de psychische toestand van de verdachte, maar niet blijkt dat hij daarvoor een onderbouwing heeft gegeven. Hetgeen verbalisant Schop heeft gerelateerd in zijn proces-verbaal en uit hetgeen hij heeft omschreven bij de rechter-commissaris geeft geen enkele aanwijzing dat er mogelijk sprake was van een vorm van een psychotische toestand bij de verdachte. Evenmin kan uit het dossier, waaronder de verklaringen van de moeder en de neef van de verdachte betreffende de wijze waarop de verdachte zich gedroeg in de weken voorafgaand aan zijn melding bij de politie, worden afgeleid dat er een reden aanwezig was om hulp van een instantie als de RIAGG in te roepen. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep stelt dat hij zich de verhoren bij de politie niet kan herinneren, doet hier niet aan af. Nog daar gelaten dat de juistheid van die mededeling - het ontbreken van herinneringen - door het hof op geen enkele wijze kan worden vastgesteld.
Ondersteuning daderschap van de verdachte
Dat de verdachte de dader is geweest van de drie strafbare feiten vindt steun in het door de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gegeven signalement van de dader. In het bijzonder heeft aangever [slachtoffer 4], die geen alcohol op had en op weg was naar zijn werk, een beschrijving gegeven die aansluit bij het uiterlijk van de verdachte in die tijd. Ook de lengte die hij opgeeft, 1.70 meter, komt precies overeen met de lengte van de verdachte.
Haardracht van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte, in het bijzonder gelet op zijn haardracht in 2003, niet voldoet aan het signalement van de dader van de ten laste gelegde feiten, zoals omschreven door de slachtoffers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de in het dossier vervatte bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof niet als vaststaand aan dat de verdachte kaalhoofdig was op 23 november 2003.
De getuige [getuige 2], stiefbroer van de verdachte, heeft op 3 oktober 2016 bij de politie verklaard dat hij, nadat hij had gehoord dat zijn stiefbroer werd verdachte van een moord uit 2003, het internet op is gegaan. Volgens de getuige klopte alles wat hij las, in het bijzonder het haar met de krulletjes en de licht getinte huidskleur van de dader. Het moest volgens de getuige wel over [verdachte] gaan. De getuige begreep nu waarom de verdachte kort daarna –na 22/23 november 2003- zijn haar heeft afgeknipt (zie proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 oktober 2016 met nr. 2003419951 (p. 231 e.v.)).
De getuige [getuige 3], ex-partner van de verdachte, heeft op 19 februari 2018 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij de verdachte meestal bijna kaal zag, maar ook weleens met een bos krullend haar. De relatie met de verdachte ging uit in 2001/2002. Het heeft volgens de getuige na het einde van de relatie wel even geduurd voordat hij langer haar had. (zie proces-verbaal verhoor getuige d.d. 19 februari 2018).
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de onderhavige feiten kaalhoofdig was. De stelling dat de verdachte de dader niet kan zijn omdat de verdachte kaal was en de dader niet, gaat daarom niet op.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Alternatief scenario
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet de verdachte, maar de op 25 november 2003 gestorven El H. betrokken moet zijn geweest bij de onderhavige feiten. De ‘modus operandi’ van de op 23 november 2003 gepleegde overvallen zouden overeenkomen met de ‘modus operandi’ van El H.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsman heeft gesteld dat uit de processen-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 december 2003 blijkt dat de getuige [getuige 4] heeft verklaard dat El H. zich altijd in zijn eentje verplaatste per fiets. Hij maakte gebruik van een mes (de getuige spreekt van een stiletto) en had in de tijd van de overvallen goederen voorhanden, die overeenkomsten vertoonden met de van de slachtoffers buitgemaakte goederen, waaronder een donkerkleurige portemonnee, een seizoenkaart van Feyenoord, een videopas van Videoland, pasjes van de Postbank en de ABN-AMRO en een pas voor airmiles. Voorts gebruikte El H. ook vaak het woord “kanker” (zie proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 december 2003 met nr. 2003419951-72 en proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 december 2003 met nr. 2003419951-95).
Met betrekking tot de seizoenkaart van Feyenoord overweegt het hof dat [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij niet in het bezit was van een seizoenkaart van Feyenoord (zie proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 januari 2004 met nr. 2003419942-16).
In de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] komt geenszins naar voren dat de dader een seizoenkaart van Feyenoord van hen zou hebben afgenomen.
De seizoenkaart van [slachtoffer 1] is later door [vader slachtoffer 1], vader van het slachtoffer, in de administratie van het slachtoffer teruggevonden (zie proces-verbaal d.d. 18 december 2003 met nr. 2003419951-107 in dossier omtrent El H.). De pas die derhalve in het bezit zou zijn geweest van El H. kan derhalve niet van het slachtoffer [slachtoffer 1] afkomstig zijn geweest.
Voorts zou El H. volgens de getuige [getuige 4] een telefoon hebben buitgemaakt, waarvan een klepje van het toetsenbord ontbrak. In de linkerhand van slachtoffer [slachtoffer 1] is een klepje aangetroffen.
Het hof stelt echter vast dat uit onderzoek is gebleken dat dit niet het klepje van een toetsenbord betrof, maar een baterijkapje van een GSM.
De portemonnee die op 25 november 2003 onder El H. in beslag is genomen is getoond aan de getuige [getuige 5], de broer van [slachtoffer 1]. De getuige heeft verklaard dat de portemonnee niet van zijn broer is geweest (zie proces-verbaal d.d. 19 december 2003 met nr. 2003419951-108 in dossier omtrent El H.).
De getuige [getuige 4] heeft ook diverse bankpassen, een airmilespas en een videopas genoemd. Deze passen zijn echter van algemene aard en kunnen derhalve niet aan één van de slachtoffers worden toegeschreven.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft aanvullend onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van bloedsporen die zijn aangetroffen op de broek en een paar schoenen van El H. Uit dit onderzoek is gebleken dat DNA-kenmerken in het DNA-profiel weliswaar overeenkomen met de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van El H., maar dat de DNA-kenmerken in de DNA-profielen van de bloedsporen niet overeenkomen met de desbetreffende DNA-kenmerken in de DNA-profielen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. Dit betekent dat de onderzochte bloedsporen vanaf de kleding van El H. afkomstig kunnen zijn van El H. zelf, maar niet van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. In het DNA-profiel van het bloedspoor vanaf de zool van de rechterschoen van El H. waren onderliggende DNA-kenmerken zichtbaar van celmateriaal van (ten minste) één persoon. Deze DNA-kenmerken komen echter ook niet overeen met de DNA-kenmerken in de DNA-profielen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. Dit betekent dat het celmateriaal waarmee het bloedspoor vermengd is niet afkomstig is van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] (zie deskundigenrapport ‘Aanvullend rapport’ d.d. 29 september 2004 van het Nederlands Forensisch Instituut).
Op grond van de bovengenoemde en de in het dossier vervatte bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting concludeert het hof dat geen verband kan worden gelegd tussen één van de drie delicten en El H. Ook de verklaringen van de getuige [getuige 4] bleken bij nader onderzoek geen verdere ondersteuning te hebben in de feiten. Het hof stelt vast dat deze getuige niet alleen wisselend en inconsistent heeft verklaard, maar overweegt tevens dat een aantal door haar genoemde feitelijkheden onjuist zijn gebleken. Dit alles levert nog niet een begin van aannemelijkheid op dat El H. de feiten heeft gepleegd.
Het hof acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de drie ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Toegespitst op de feiten, leidt dit tot de volgende conclusies:
Vrijspraak feit 1 primair
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er bij de verdachte sprake was van voorbedachten rade als onder 1 primair ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Opzet feit 1 subsidiair
De verdachte heeft [slachtoffer 1] elf maal in zijn buik gestoken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat
dit handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op en geschikt was tot het doden van [slachtoffer 1], dat daaruit volgt dat het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] gericht was. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
Fiets feit 2
Het hof is van oordeel dat de fiets van [slachtoffer 2] weliswaar is weggenomen nadat het geweld en de bedreiging met geweld hadden plaatsgevonden, maar omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat het geweld en de bedreiging met geweld zijn gepleegd in relatie tot het wegnemen van de fiets, zal het hof volstaan met bewezenverklaring van de diefstal van de fiets, zonder de kwalificerende omstandigheid van het geweld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
subsidiair:
hij 23 november 2003 te Rotterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] ([geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet elf maal, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en organen van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en weke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
2:
hij op 23 november 2003 te Rotterdam, op/aan de Verlengde Willemsbrug, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een fiets
toebehorende aan [slachtoffer 2]
en
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud, waaronder een identiteitskaart en een bankpas en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- heeft gezegd; ‘do you know this’, en/of 'give me your money' en (daarbij) een mes, dreigend in de richting van [slachtoffer 3] heeft gestoken en gehouden, en
- ( toen hij geld gekregen had) [slachtoffer 3] vast heeft gepakt en het mes, tegen de zij van [slachtoffer 3] heeft geprikt;
3:
hij op 23 november 2003 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met een mes, in de rug van die [slachtoffer 4] heeft gestoken, welke vorenomschreven poging doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 23 november 2003 in het zeer korte tijdsbestek van ongeveer een half uur schuldig gemaakt aan een reeks van zeer ernstige strafbare feiten, te weten afpersing, diefstal, een poging tot gekwalificeerde doodslag en een gekwalificeerde doodslag.
Er is op 23 november 2003 allereerst sprake geweest van afpersing, diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte heeft daarbij geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen van zijn slachtoffers en hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt.
Voorts is sprake geweest van een poging tot gekwalificeerde doodslag en vervolgens een gekwalificeerde doodslag, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse wetgeving kent en een delict dat in het Wetboek van Strafrecht wordt bedreigd met levenslange gevangenisstraf. [slachtoffer 4], een NS-conducteur die net naar zijn werk ging, en [slachtoffer 1], een jongeman van net 28 jaar, zijn door de verdachte op brute wijze met zeer veel geweld overvallen. De verdachte heeft daarbij enkel aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht en de slachtoffers bij zijn zoektocht naar geld zeer ernstig mishandeld. Uiteindelijk heeft de verdachte beide slachtoffers gewond en in hulpeloze toestand achtergelaten. Het slachtoffer [slachtoffer 4] heeft nog tijdig om hulp kunnen vragen. Echter, de 28-jarige [slachtoffer 1] is kort na het voorval overleden. Zodoende heeft de verdachte het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen.
De moeder, de broer en andere nabestaanden van het slachtoffer zullen verder moeten leven met de nauwelijks te bevatten omstandigheid dat hun dierbare op deze wijze is gedood. Het overlijden van [slachtoffer 1] heeft tot op heden ongetwijfeld een grote invloed op hun levens gehad, ook nog omdat lange tijd onbekend was wie de dader was die hun dierbare heeft doodgestoken.
Feiten als de onderhavige dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, voor 2003, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een lange geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 700,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 700,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens de verdachte niet anders betwist dan met een beroep op vrijspraak.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 700,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 288, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 november 2003.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juli 2018.