Hof Arnhem, 12-05-2003, nr. 21-001572-02
ECLI:NL:GHARN:2003:AF8394
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-05-2003
- Zaaknummer
21-001572-02
- LJN
AF8394
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2003:AF8394, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑05‑2003; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALM:2002:AE0934
Uitspraak 12‑05‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Parketnummer: 21-001572-02
Uitspraak dd. : 12 mei 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 2 april 2002 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 januari 2003, 10 februari 2003, 11 maart 2003, 13 maart 2003, 17 maart 2003, 18 maart 2003, 24 maart 2003, 27 maart 2003, 2 april 2003, 9 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003 en 29 april 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, kort weergegeven, strekkende tot de oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Verzoek tot aanhouding van de behandeling en onderzoek naar de persoon van verdachte
Door de raadsman is verzocht om, indien een vrijheidsstraf wordt opgelegd die de duur van de voorlopige hechtenis te boven gaat, het onderzoek aan te houden teneinde een onderzoek naar de detentiegeschiktheid te doen instellen. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar de rapportage van dr. Baneke, die onder meer zou inhouden dat verdachte ten tijde van het opstellen van deze rapportage detentieongeschikt zou zijn.
De brief van Dr. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog, psychoanalyticus, gedateerd 16 april 2001, schetst een somber beeld van de geestelijke gesteldheid van verdachte ten tijde van het schrijven van deze brief. De conclusie dat de verdachte detentieongeschikt zou zijn wordt echter niet getrokken. Bovendien is de brief twee jaar oud en het hof ziet er geen aanwijzing in dat verdachte detentieongeschikt zou zijn. Daar het hof een nader onderzoek naar de persoon van verdachte thans niet noodzakelijk acht, wijst het hof het verzoek af.
Het vonnis waarvan beroep
Het verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is -na wijzigingen van de telastelegging ter terechtzitting- telastegelegd:
- 1.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op of omstreeks 13 mei 2000 en/of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, terwijl aan de besloten vennootschap SE Fireworks door en/of namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede bij besluit van 22 april 1997, kenmerk H 6886, en/of aan voornoemde vennootschap onder firma bij besluit van 19 juli 1999, kenmerk Wm 1723, (een) vergunning(en) krachtens de Wet milieubeheer was/waren verleend tot het in die gemeente in en/of op en/of nabij het perceel Tollensstraat 50, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, (in genoemde inrichting) zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschrift(en) verbonden aan voormelde vergunning(en), immers heeft meergenoemde vennootschap onder firma
- -
in strijd met voorschrift 13.1.2 vuurwerk aanwezig gehad in de als "H" aangemerkte (opslag)loods/ruimte, zijnde/althans elders dan in een/de voor de opslag van vuurwerk bestemde bewaarplaats(en); en/of
- -
in strijd met voorschrift 13.1.2 vuurwerk aanwezig gehad in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte, zijnde/althans elders dan in een/de voor de opslag van vuurwerk bestemde bewaarplaats(en); en/of
- -
in strijd met voorschrift 13.2.1 een of meer (vuurwerk)bewaarplaats(en) niet voorzien en/of voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren; en/of
- -
in strijd met voorschrift 13.2.1 een of meer vuurwerkbewaarplaats(en), te weten een/de zogenoemde MAVO-box(en), niet voorzien en/of voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren en/of die een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezat(en); en/of
- -
in strijd met voorschrift 13.2.1 een of meer van de aldaar geplaatste zeecontainers niet voorzien en/of voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren en/of die een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezat(en); en/of
- -
in strijd met voorschrift 13.3.5 meermalen, althans eenmaal, (telkens) niet, zodra de werkzaamheden in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte waren beëindigd, het restant van het vuurwerk en/of het
- -
omgepakte vuurwerk weer naar een/de bewaarplaats(en) teruggebracht of doen terugbrengen; en/of
- -
in strijd met de/het voorschrift(en) 13.2.10 en/of 2.1.1 en/of 3.2.9 in een/de bewaarplaats(en) en/of in een/de (zogenaamde) MAVO-box(en) en/of in een/de zeecontainer(s) meer vuurwerk en/of vuurwerk van een zwaardere klasse opgeslagen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 18.18 Wet milieubeheer in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht);
- 2.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op of omstreeks 13 mei 2000 en/of in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in en/of op en/of nabij perceel Tollensstraat 50 gelegen inrichting waar ontplofbare stoffen, preparaten of producten worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verpakt en/of herverpakt, opgeslagen en/of overgeslagen, zijnde/althans een inrichting genoemd in categorie 3 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende bijlage I, heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, immers heeft genoemde vennootschap onder firma zonder vergunning het aantal vuurwerkplaatsen uitgebreid met twee, althans een of meer, zeecontainer(s), te weten een/de zeecontainer(s) aangemerkt als E15 en/of E16, althans is/zijn door meergenoemde vennootschap onder firma twee, althans een of meer, zeecontainer(s), te weten een/de zeecontainer(s) aangemerkt als E15 en/of E16, (bij)geplaatst op het (bedrijfs)terrein van haar inrichting aan de Tollensstraat te Enschede,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 8.1, lid 1 onder b Wet milieubeheer in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht)
- 3.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op of omstreeks 13 mei 2000 en/of in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 200, in de gemeente Enschede, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk beroepshalve (een) stof(fen) en/of prepara(a)t(en), te weten vuurwerk en/of (andere) ontplofbare stoffen, preparaten en/of producten, heeft vervaardigd, aan een ander ter beschikking gesteld en/of in Nederland heeft ingevoerd en/of toegepast, -terwijl genoemde vennootschap onder firma wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door haar handeling(en) met die stof(fen) en/of die prepara(a)t(en) gevaren konden optreden voor mens of milieu- en daarbij niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die/dat geva(a)r(en) zoveel mogelijk te beperken, immers heeft genoemde vennootschap onder firma:
- -
vuurwerk (van de klasse 1.1 G en 1.2 G, althans vuurwerk van een zwaardere klasse dan 1.4 G) opgeslagen (gehad) in (een) bewaarplaats(en), te weten in (een) zeecontainer(s) en/of in een (zogenaamde) MAVO-box(en), die daarvoor ongeschikt was/waren; en/of
- -
vuurwerk opgeslagen (gehad) in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte; en/of
- -
vuurwerk opgeslagen (gehad) in een of meer ruimte(s) zonder dat deze was/waren voorzien van een adequate sprinkler-, althans brandblusinstallatie,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 2 Wet milieugevaarlijke stoffen in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht);
- 4.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op of omstreeks 13 mei 2000 en/of in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig in of nabij haar (vuurwerk)bedrijf, dat was gelegen aan de Tollensstraat en derhalve in of in de (onmiddellijke) nabijheid van een woonwijk,
- -
vuurwerk heeft opgeslagen, althans aanwezig heeft gehad in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte en/of in de als "H" aangemerkte (opslag)loods/ruimte, zijnde/althans elders dan in een/de voor de opslag van vuurwerk bestemde en/of geschikte bewaarplaats(en) en/of
- -
onverpakt vuurwerk al dan niet in combinatie met verpakt vuurwerk heeft opgeslagen, althans aanwezig gehouden en/of
- -
dat bedrijf gevoerd terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van brand en/of ontploffing(en) en/of het kunnen uitbreiden van brand, immers
§ was/waren een of meer deur(en) van een of meer vuurwerkopslagplaats(en) (de zogenoemde Mavo-boxen en/of (zee)container(s) niet zelfsluitend en/of was/waren een of meer van deze deur(en) onvoldoende brandwerend en/of
§ werd vuurwerk opgeslagen en/of opgeslagen gehouden in een of meer zeecontainers, welke niet, althans onvoldoende brandwerend was/waren, en/of
§ was in verschillende ruimtes waar vuurwerk lag opgeslagen geen, althans geen goed functionerende sprinkler-, althans brandblusinstallatie aangebracht, althans aanwezig, en/of
- -
vuurwerk, althans materiaal, opgeslagen en/of opgeslagen gehouden dat massa-explosief was,
tengevolge waarvan het aan de (mede-)schuld van voornoemde vennootschap onder firma en/of de schuld van haar mededader(s) te wijten is geweest dat, (toen op 13 mei 2000 op enige wijze brand was ontstaan in of nabij de werkbunker C2 van het bedrijf, althans op of in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijfsterrein van voornoemde vennootschap onder firma) deze/een brand zich zodanig kon ontwikkelen en/of uitbreiden dat een of meer ontploffing(en) en/of branden ontstond(en), welk(e) feit(en) de dood van [20 slachtoffers] ten gevolge heeft/hebben gehad, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 158, 3° Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair terzake dat:
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op of omstreeks 13 mei 2000 en/of in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig in of nabij haar (vuurwerk)bedrijf dat was gelegen aan de Tollensstraat, en derhalve in of in de (onmiddellijke) nabijheid van een woonwijk,
- -
vuurwerk heeft opgeslagen, althans aanwezig heeft gehad in de als"C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte, en/of in de als "H" aangemerkte (opslag)loods/ruimte, zijnde/althans elders dan in een/de voor de opslag van vuurwerk bestemde en/of geschikte bewaarplaats(en), en/of
- -
onverpakt vuurwerk al dan niet in combinatie met verpakt vuurwerk heeft opgeslagen, althans aanwezig gehouden, en/of
- -
dat bedrijf gevoerd terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van brand en/of ontploffing(en) en/of het kunnen uitbreiden van brand, immers
- *
was/waren een of meerdere deur(en) van een of meer vuurwerkopslagplaats(en) (de zogenoemde Mavo-boxen en/of (zee)containers) niet zelfsluitend en/of was/waren een of meer van deze deur(en) onvoldoende brandwerend en/of
- *
werd vuurwerk opgeslagen en/of opgeslagen gehouden in een of meer zeecontainers, welke niet, althans onvoldoende brandwerend was/waren, en/of
- *
was in verschillende ruimtes waar vuurwerk lag opgeslagen geen, althans geen goed functionerende sprinkler-, althans brandblusinstallatie aangebracht, althans aanwezig, en/of
- -
vuurwerk, althans materiaal, opgeslagen en/of opgeslagen gehouden dat massa-explosief was,
waardoor het aan haar (mede-)schuld te wijten is geweest dat [20 slachtoffers] zodanig letsel hebben bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan zijn overleden,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht).
- 5.
dat hij in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd aan (onder meer) [10 personen] en/of aan een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), terwijl dat vuurwerk niet voldeed aan de bij en/of krachtens het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde eisen;
(artikel 3 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen);
althans voor zover voor het voorgaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair terzake dat:
de vennootschap onder firma SE Fireworks in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd aan (onder meer) [10 personen] en/of aan een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), terwijl dat vuurwerk niet voldeed aan de bij en/of krachtens het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde eisen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 3 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht);
- 6.
dat hij in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", heeft afgeleverd aan (onder meer) [10 personen], zijnde/althans aan een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), terwijl dit afleveren (telkens) niet geschiedde op de in artikel 8 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen toegestane dagen;
(artikel 8 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen);
althans voor zover voor het voorgaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair terzake dat:
de vennootschap onder firma SE Fireworks in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", heeft afgeleverd aan (onder meer) [10 personen], zijnde/althans een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), terwijl dit afleveren (telkens) niet geschiedde op een van de in artikel 8 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen toegestane dagen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 8 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht);
- 7.
dat hij in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", bedrijfsmatig heeft afgeleverd aan (onder meer) [10 personen], zijnde/althans een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), anders dan vanuit een/de verkoopruimte van een inrichting waarin, overeenkomstig de regels die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn gesteld, vuurwerk mag worden bewaard en verkocht;
(artikel 9 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen);
althans voor zover voor het voorgaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair terzake dat:
de vennootschap onder firma SE Fireworks in of omstreeks de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten (onder meer) een of meer (zogenaamde) cakedoos/-dozen van 25 shots en/of van 100 shots en/of van 300 shots, een of meer (zogenaamde) Romeinse kaars(en), een of meer vuurpijl(en) en/of een of meer (zogenaamde) ratelband(en) of Chinese rol(len), althans "100.000 klappers", bedrijfsmatig heeft afgeleverd (onder meer) aan [10 personen], zijnde/althans een of meer (andere) particuliere gebruiker(s), anders dan vanuit een/de verkoopruimte van een inrichting waarin, overeenkomstig de regels die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn gesteld, vuurwerk mag worden bewaard en verkocht,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het vorenomschreven (strafbaar/strafbare) feit(en) opdracht heeft gegeven en/althans (de) feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 9 Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen in verband met artikel 51, lid 2 Wetboek van Strafrecht);
Daar waar in bovenstaande tenlastelegging wordt verwezen naar C2 en/of E15 en/of E16 en/of H, wordt bedoeld de dienovereenkomstig aangeduide ruimte/opslagplaats op de aan deze tenlastelegging gehechte en daarvan deel uitmakende plattegrond, welke plattegrond hierna in dit arrest is opgenomen.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof zal overeenkomstig het wettelijke stelsel de verweren betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie behandelen alvorens (in geval van verwerping) toe te komen aan de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft tegen de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de eerste plaats aangevoerd -kort weergegeven- dat de hoofdofficier van justitie te Almelo tijdens een persconferentie zou hebben medegedeeld dat er bij SE Fireworks teveel vuurwerk lag, althans die woorden heeft de raadsman naar aanleiding van een door hem bekeken videoband van die persconferentie genoteerd. Daardoor zou in strijd zijn gehandeld met de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof heeft al bij tussenarrest van 7 februari 2003 het verzoek de hoofdofficier van justitie als getuige te horen afgewezen. Het gaat er daarom veronderstellenderwijze van uit (al is zulks door het openbaar ministerie met klem betwist) dat de hoofdofficier zich inderdaad, zoals door de verdediging beweerd, heeft uitgelaten op een wijze die inbreuk maakt op het recht van verdachte om zolang zijn schuld niet in rechte is vastgesteld, voor onschuldig te worden gehouden. Dan zou zich een situatie voordoen die vergelijkbaar is met het de zaak Allenet de Ribemont v. France, EHRM 10 februari 1995, Series A no. 308. Anders dan de verdediging stelt, zou een door de hoofdofficier van justitie gedane mededeling van de inhoud als door de verdediging gesteld, weliswaar wellicht als civielrechtelijk onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, maar tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leidt een dergelijke mededeling niet. De onderhavige persconferentie maakte immers geen deel uit van het voorbereidend onderzoek naar verdachtes schuld of onschuld en niet aannemelijk is geworden dat de strekking van die mededelingen was, dat daarvan enige invloed op verdachtes berechting zou uitgaan, en evenmin dat een dergelijk effect ervan is uitgegaan, zodat er geen sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Als tweede verweer heeft de raadsman op de twee hierna genoemde gronden aangevoerd dat er in de fase van de voorlopige hechtenis geen sprake was van een "tegensprekelijke" procedure:
- -
de raadsman werd in strijd met artikel 5 lid 4 juncto artikel 6 lid 3 onder b EVRM te weinig tijd geboden om het dossier goed te bestuderen teneinde de noodzaak van de voorlopige hechtenis aan te vechten.
- -
de raadsman werd in strijd met artikel 5 lid 4 juncto artikel 6 lid 1 EVRM, met name in strijd met het beginsel van "equality of arms" en het recht op een eerlijk proces, langdurig stukken onthouden welke wezenlijke informatie bevatten in verband met de rechtmatigheid van de detentie van zijn cliënt. Ook heeft de officier van justitie in de fase van de voorlopige hechtenis, naar achteraf door de raadman kon worden vastgesteld, een selectie uit het dossier gepresenteerd, waarin wezenlijke ontlastende onderzoeksresultaten niet waren opgenomen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt met betrekking tot eerstgenoemde grond dat een ervaren raadsman als mr Meijers in staat moet worden geacht om zich in een betrekkelijk kort tijdsbestek te kunnen voorbereiden op hetgeen hij in de fase van de voorlopige hechtenis ter verdediging van zijn cliënt wenst aan te voeren. Van schending van het bepaalde in artikel 5 lid 4 juncto artikel 6 lid 3 onder b is geen sprake.
Het hof overweegt met betrekking tot de als tweede genoemde grond:
- -
dat de meervoudige raadkamer van de rechtbank te Almelo naar aanleiding van het door de raadsman ingediende bezwaarschrift tegen de onthouding kennisneming processtukken bij tussenbeslissing d.d. 28 juni 2000 heeft gelast dat het gehele dossier waarover de officier van justitie op dat moment beschikte uiterlijk 10 juli 2000 ter beschikking van de raadkamer diende te worden gesteld;
- -
dat de raadkamer -na kennis te hebben genomen van alle stukken, welke op dat moment nog aan verdachte en diens raadsman werden onthouden- bij beschikking d.d. 12 juli 2000 heeft geoordeeld dat er voldoende bezwarende omstandigheden tegen verdachte voorhanden waren en dat het belang van het onderzoek op dat moment nog vorderde dat aan verdachte en diens raadsman de kennisneming van de door de rechter-commissaris aangegeven processtukken werd onthouden, zoals bedoeld in artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering;
- -
dat de raadkamer na onderzoek van het volledige dossier heeft geoordeeld dat de in het bevel tot gevangenhouding van verdachte vermelde verdenking, bezwaren en gronden betreffende de feiten nog bestonden, waarna door haar bij beschikking d.d. 14 juli 2000 de gevangenhouding werd verlengd, welke beschikking in hoger beroep door het hof op 3 augustus 2000 werd bevestigd;
Mede gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van schending van het bepaalde in artikel 5 lid 4 juncto artikel 6 lid 1 EVRM.
Als derde verweer is door de raadsman aangevoerd dat alle denkbare dwangmiddelen tegen verdachte werden ingezet, waarbij volgens de raadsman sprake is geweest van buitenwettelijk optreden van de rechter-commissaris, immers:
- -
heeft de officier van justitie de stukken aan de raadsman toegezonden, terwijl dit via de rechter-commissaris had dienen te lopen;
- -
vonden verhoren van sommige getuigen plaats zonder dat de verdediging hiervan ook maar op de hoogte was;
- -
werd naar aanleiding van een televisie-interview het verkeer tussen raadsman en verdachte onmogelijk gemaakt;
- -
werd de raadsman door de rechter-commissaris verboden contact te hebben met getuigen of deskundigen vóór de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek
Het hof heeft geconstateerd dat het merendeel van voormelde grieven van de raadsman, soms in wat andere bewoordingen, aan de orde zijn gesteld tijdens de behandeling van het door de raadsman ingediende wrakingsverzoek jegens de rechter-commissaris. De stukken betrekking hebbend op die procedure maken deel uit van het dossier. Bij beschikking van de rechtbank te Almelo d.d. 30 juni 2000, waarbij het wrakingsverzoek werd afgewezen, werd overwogen dat de rechter-commissaris op het punt van het vragen van een schriftelijke toezegging om tot de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek niet met derden te spreken over de inhoud van het dossier te ver is gegaan. Het hof deelt die visie. Het hof komt alles overziende tot de conclusie dat overigens géén sprake is geweest van buitenwettelijk optreden van de rechter-commissaris. Toezending van stukken door het parket in plaats van door het kabinet kan praktische voordelen hebben en is geen aantasting van de rechten van de verdediging. De verdediging heeft niet gesteld, dat door het horen van getuigen zonder kennisgeving aan de raadsman, dan wel door de tijdelijke verhindering van contact tussen raadsman en verdachte aan de verdediging concrete schade is toegebracht. Naar het oordeel van het hof werden met name de gehanteerde dwangmiddelen wat de aard, de methode en de wijze van toepassing betreft rechtmatig en in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit toegepast.
Als vierde verweer heeft de raadsman aangevoerd dat geen deugdelijke gronden aanwezig waren voor het stelselmatig inwinnen van informatie (artikel 126 j van het Wetboek van Strafvordering.), het direct afluisteren met behulp van een technisch hulpmiddel (artikel 126 l van het Wetboek van Strafvordering) en het aftappen van telefoongesprekken (artikel 126 m van het Wetboek van Strafvordering). Volgens de raadsman is sprake geweest van een inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Mede uit de navolgende stukken:
- -
het proces-verbaal ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering op 4 januari 20001 - het hof leest verbeterd: 2001 - opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1 en verbalisant 2] op 5 januari 2001 voor gezien en akkoord ondertekend door de officier van justitie mr H. Stam;
- -
het proces-verbaal ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering op 23 februari 2000 -het hof leest verbeterd: 2001- opgemaakt door voornoemde verbalisanten en op 26 februari 2001 voor gezien en akkoord ondertekend door voornoemde officier van justitie;
- -
het proces-verbaal ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering op 9 augustus 2000 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3 en verbalisant 4],
in onderlinge samenhang bezien blijkt dat het onderzoeksbelang werd gebaseerd op het tijdens het opsporingsonderzoek ontstane vermoeden dat de eerste brand op het terrein van SE Fireworks door menselijk handelen was veroorzaakt, de veroorzaker van de eerste brand deel uitmaakte van een groepje werknemers van het bedrijf dan wel dat binnen een groepje werknemers van het bedrijf wetenschap bestond over het ontstaan van de brand. Ook blijkt dat de genoemde opsporingsmiddelen werden toegepast tegen een NN-verdachte met als doel het inwinnen van informatie over deze NN-verdachte in kringen rondom de personen [getuige 1] en [getuige2] en verdachte.
De genoemde bijzondere bevoegdheden tot opsporing werden derhalve niet ingezet tegen de verdachte in deze strafzaak, maar tegen een onbekende verdachte die verantwoordelijk werd geacht voor het ontstaan van de eerste brand op het terrein van SE Fireworks, terwijl verdachte ook niet werd afgeluisterd als verdachte in zijn eigen strafzaak, maar als "derde" in het opsporingsonderzoek tegen deze onbekende verdachte. Het hof stelt dus vast, dat in zoverre geen schendingen van verdachtes rechten hebben plaatsgevonden in de tegen hem gevoerde procedure. Wel moet beoordeeld worden, of niettemin van onaanvaardbare schending van verdachtes privacy moet worden gesproken. Het hof heeft geconstateerd dat bij het geven van de bevelen werd voldaan aan de eisen die de wet hieraan stelt. Gezien het grote maatschappelijk belang bij de opheldering van de oorzaak van de ramp van 13 mei 2000 te Enschede, de nog onbeantwoorde vragen over het ontstaan van de (eerste) brand, acht het hof het toepassen van de genoemde opsporingsmiddelen niet onrechtmatig, immers in het belang van het onderzoek, respectievelijk deed zich de situatie voor dat het onderzoek dit dringend vorderde. Dat tijdens het opsporingsonderzoek de mogelijke wetenschap van onder meer verdachte omtrent de identiteit van de brandstichter niet is bevestigd, doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van het hof is niet in strijd gehandeld met artikel 8 EVRM, noch in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Anders dan de raadsman stelt is bij het afluisteren van de telefoonaansluitingen ook geen sprake geweest van misbruik van de mogelijkheden die de wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden biedt.
Als vijfde verweer is door de raadsman aangevoerd dat er ten onrechte een aantal telefoongesprekken met geheimhouders, met name tussen verdachte en diens raadsman werden afgeluisterd. De rechtbank en het hof zijn daarbij ook verkeerd door het openbaar ministerie voorgelicht. Er bleek immers toch een zestal van dergelijke gesprekken te zijn uitgeluisterd en p.v`s te zijn opgemaakt, aldus de raadsman.
Vast is komen te staan -ondanks soms tegenstrijdige mededelingen van de zijde van de vervolgende instanties- dat bij het afluisteren een aantal telefoongesprekken met geheimhouders werden uitgeluisterd, in verslagen werden uitgewerkt en aan het dossier werden toegevoegd in plaats van vernietigd.
Het hof overweegt te dien aanzien dat daarbij weliswaar sprake is geweest van verzuimen, doch dat niet gebleken is dat deze moedwillig door de opsporende instanties zijn begaan, zomede dat niet gebleken is dat verdachte daarbij in zijn verdediging is geschaad of dat de inhoud van die gesprekken in het onderzoek is gebezigd. Deze verzuimen zijn -gelet op het vorenstaande- niet van dien aard dat zulks tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou dienen te leiden. Wel ziet het hof in de gang van zaken een vormverzuim. In de constatering daarvan is voldoende compensatie gelegen.
Als zesde verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verbalisanten [verbalisant 5 en verbalisant 6] in een proces-verbaal ten onrechte hebben gerelateerd dat verklaringen die in eerste instantie door verdachte werden afgelegd als voorbeeld gediend zouden hebben voor de op 20 mei 2000 aangehouden verdachte [medeverdachte]. Dit proces-verbaal werd kennelijk opgemaakt met het doel de raadkamer er van te overtuigen om de voorlopige hechtenis, inclusief de beperkingen, te continueren, hetgeen een ernstige schending van de goede procesorde oplevert. De verantwoordelijke officier van justitie handelde door dit proces-verbaal aan het dossier toe te voegen in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gang van zaken niet dat sprake zou zijn geweest van een opzettelijk en doelbewust onjuist opmaken van een proces-verbaal met het door de raadsman bedoelde oogmerk. Toen verbalisanten bleek dat de in het proces-verbaal voorkomende bewering onjuist was, hebben zij in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat uit het onderzoek niet was gebleken van enig contact tussen de raadslieden van beide verdachten. Gelet hierop is geen sprake geweest van schending van de goede procesorde noch van handelen in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk. Voorts is het hof van oordeel, dat het voor de oordelende rechters duidelijk moet zijn geweest, dat de bedoelde gerelateerde "bevindingen" berustten op aannames en conclusies van de verbalisanten. De strafrechter kan die zeer wel op hun merites schatten.
Als zevende verweer is door de raadsman -kort weergegeven- aangevoerd dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel ten onrechte niet tot vervolging werd overgegaan van [de vorige eigenaar] en in strijd met het verbod van willekeur ten onrechte niet werd overgegaan tot vervolging van de Staat en de gemeente Enschede.
Het hof overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat derden, wier met verdachtes handelen vergelijkbare gedragingen evenzeer voorwerp van strafvervolging zouden moeten zijn, ten onrechte niet worden vervolgd, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Het hof neemt daarbij bovendien in aanmerking dat de verdenkingen die tegen [de vorige eigenaar] zouden kunnen bestaan, in elk geval onvergelijkbaar zijn met die tegen [verdachte] en [medeverdachte], omdat het bij laatstgenoemden mede gaat om verdenking van schuld aan de vuurwerkramp. Die verdenking is uiteraard tegen [de vorige eigenaar] nimmer aan de orde geweest.
Het hof neemt eveneens in aanmerking dat een strafrechtelijke vervolging jegens de Staat voor hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd volgens de heersende opvattingen niet mogelijk is. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gemeente Enschede, nu de aan de gemeente eventueel te maken verwijten zijn te plaatsen in het verband van de specifieke bestuurstaak waarmede de gemeente is belast.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie faalt in alle genoemde onderdelen. Ook bezien in onderling verband en samenhang kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie met deze vervolging inbreuk maakt op beginselen van behoorlijke procesorde. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte.
Verweren ten aanzien van de hoeveelheid en classificatie van het vuurwerk
Door en namens verdachte zijn er een aantal verweren gevoerd tegen de vaststelling van de hoeveelheid vuurwerk die op 13 mei 2000 bij SE Fireworks aanwezig was, en de classificatie van dit vuurwerk. Voorts is tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de verdediging van de medeverdachte gesteld dat de zwaarte van de explosies zou zijn veroorzaakt door weggelekt gas of de aanwezigheid van bedrijfsvreemd explosief materiaal.
Het hof ziet geen enkele bruikbare aanwijzing, dat ontsnappend gas of bedrijfsvreemd explosief materiaal zou hebben geleid tot de ramp of zou hebben bijgedragen aan de zwaarte daarvan. Integendeel: het verrichte onderzoek heeft juist uitgewezen, dat de veel te grote voorraad vuurwerk van de gevarenklasse 1.3 en de aanwezigheid van honderden kilo's vuurwerk van de in het geheel niet toegestane klasse 1.1 (massa-explosief materiaal) juist wel een verklaring bieden voor het ontstaan van de ramp en de catastrofale omvang ervan.
Door de verdediging is de vraag opgeworpen, wat de betekenis is van de gevarenklasse waarvan in de aan SE Fireworks verleende vergunning sprake is. De raadsman heeft betoogd, dat in Nederland geïmporteerd vuurwerk vòòr het transport wordt geclassificeerd "door een daartoe in het land van herkomst bevoegde autoriteit of afzender conform de in het Manual of Tests and Criteria beschreven beproevingsmethode". Het hof tekent aan, dat inderdaad wellicht een dergelijke handelwijze voorgeschreven is, maar dat gerede twijfel bestaat, of serieuze en betrouwbare classificatie wel steeds geschiedde door de aan SE Fireworks leverende exporterende bedrijven, dan wel door aangewezen overheidsinstanties.
De raadsman heeft in dit verband betoogd, dat als in de milieuvergunning slechts wordt toegestaan opslag van vuurwerk van de gevarenklasse 1.4G en 1.4S, daarmee niets anders bedoeld wordt dan vuurwerk dat door de daartoe bevoegde producent of de classifica-tie-instantie als 1.4G, dan wel 1.4S is "gelabeld".
Het hof verenigt zich niet met die visie. Het hof is van oordeel, dat, waar aan SE Fireworks was toegestaan de opslag van een bepaalde hoeveelheid vuurwerk van de klasse 1.4, even-tueel te combineren met een beperkte hoeveelheid van de klasse 1.3, daarmee voor SE Fire-works een verbod gold voor het opslaan van vuurwerk, waarvan de feitelijke gevaarlijkheid groter was dan die van de klasse 1.4, respectievelijk 1.3 mocht zijn. Anders gezegd: als behorend tot de gevarenklasse 1.1 wordt in de classificatieregels aangemerkt materiaal dat massa-explosief reageert. Als aan SE Fireworks niet werd toegestaan vuurwerk van de klasse 1.1 op te slaan - en dat was niet toegestaan - , dan vloeit daaruit voort, dat het SE Fireworks niet was toegestaan massa-explosief vuurwerk (zoals in elk geval de grotere titanium shells) in voorraad te hebben; ook niet, als daarop etiketten met de vermelding 1.4G of 1.4S waren aangebracht. Een andere lezing van de milieuvergunning, die mede strekt ter afwering van gevaren voor omwonenden van bedrijven met potentieel gevaarlijke activiteiten acht het hof in strijd met de strekking van de vergunning.
Wel kan de raadsman worden toegegeven, dat onaanvaardbaar zou zijn, indien de houder van een milieuvergunning strafbaar zou zijn als hij schuldeloos vuurwerk, geëtiketteerd als 1.4G of 1.4S, maar feitelijk behorend tot een hogere gevarenklasse zou opslaan. Het hof zal dan ook onderzoeken, of, indien is komen vast te staan, dat bij SE Fireworks feitelijk te zwaar vuurwerk heeft gelegen, daarvan aan de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.
In het classificatieonderzoek, gerelateerd in het ambtsedig proces-verbaal van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) [verbalisant 7] d.d.13 maart 2001 wordt een resultaat bereikt op basis van de voorlopige voorraadberekening. Slechts op grond van dergelijke berekeningen, uitgevoerd op basis van belangrijke delen van de administratie van SE Fireworks, aangevuld met andere methodieken, kon de hoeveelheid vuurwerk die op 13 mei 2000 was opgeslagen op het terrein van SE Fireworks worden vastgesteld, waarbij van belang is, dat het gewicht van de verschillende producten zoveel mogelijk is bepaald door weging van producten van dezelfde soort, en dat bij verschillen of afrondingen altijd is gekozen voor de uitkomst die het meest gunstig was voor verdachte. Het hof acht deugdelijk de werkwijze waarbij mede in ogenschouw is genomen de inhoud van containers die vanuit China op transport waren gezet, maar nog niet bij SE Fireworks waren aangekomen, alsmede het onderzoek naar vuurwerk dat door SE Fireworks aan derden was geleverd, en naar vuurwerk waarvan kon worden aangenomen, dat het soortgelijk was aan het door SE Fireworks opgeslagen materiaal. Bij verschil in de classificatie door TNO-PML en BAM is er gekozen voor de voor verdachte meest gunstige uitkomst.
Het hof neemt op grond van de hieronder weergegeven bevindingen, en na correctie wegens het meetellen van niet explosief hulpmateriaal, als vaststaand aan, dat zich op 12 mei 2000 op het terrein van SE Fireworks heeft bevonden ca 160 ton vuurwerk. Hiervan was ca 94 ton vuurwerk van de klasse 1.3G, ruim 5 ton van de klasse 1.2 of 1.3G, 10 ton van de klasse 1.1 of 1.3G, en ruim 800 kg titaniumshells van de klasse 1.1G.
Op grond van de vergunning was slechts toegestaan de opslag van 158,5 ton van de minder brand- en explosiegevaarlijke klasse 1.4, dan wel, indien ook vuurwerk van de klasse 1.3 was opgeslagen, van die klasse ten hoogste 2 ton, te combineren met ten hoogste 136,5 ton van de klasse 1.4, zulks terwijl de opslag van de zwaarste gevarenklasse 1.1, zijnde massa-explosief materiaal, en van de gevarenklasse 1.2 in het geheel niet was toegestaan.
Zijdens de verdediging van de medeverdachte is op grond van een aantal naar haar oordeel noodzakelijke correctiefactoren bepleit, dat op 13 mei 2000 niet (zoals door het Tolteam berekend) ruim 170 ton vuurwerk was opgeslagen, maar slechts 118.882 kilogram. Hierbij zou in totaal 14.665 kilo moeten worden afgetrokken omdat bij de berekening was uitgegaan van verkeerde gewichten van producten. Verder zou in verband met een foutmarge van 10% 15.533 kilo moeten worden afgetrokken en 20.970 kilo omdat volgens de verdediging ten onrechte de verpakking van het vuurwerk is meegeteld in het totale gewicht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de vergunningsvoorschriften 13.2.10, 2.1.1 en 3.2.9 niet de totale hoeveelheid vuurwerk bepalend is voor de vraag of deze voorschriften zijn overschreden, maar de hoeveelheid die er per klasse aanwezig was en mocht zijn. Zelfs indien er, zoals de verdediging stelt van de medeverdachte, slechts 118.882 kilo vuurwerk aanwezig zou zijn geweest dan nog staat vast dat er op 13 mei 2000 bij SE Fireworks meer en/of zwaarder vuurwerk dan vergund was opgeslagen. Immers leiden de door de verdediging voorgestelde correcties niet tot een zodanige vermindering van het vuurwerk van de klasse 1.3 dat er niet meer dan de maximaal vergunde hoeveelheid van 2000 kilo aanwezig zou zijn geweest en wordt ook de aanwezigheid van vuurwerk van de klasse 1.1. hierdoor niet weggenomen.
Deze vèrgaande afwijking van de voorschriften verbonden aan de verleende vergunningen is naar het oordeel van het hof er oorzaak van geweest, dat de op 13 mei 2000 ontstane brand zo catastrofale gevolgen heeft gehad voor de stad Enschede en zijn bewoners. SE Fireworks heeft zeer grote hoeveelheden vuurwerk van niet of slechts zeer beperkt toegestane gevarenklasse in voorraad gehad, waarbij in het bijzonder de aanwezigheid van de hoog-explosieve titaniumshells een belangrijke rol moet hebben gespeeld bij de zware explosies die hebben plaatsgevonden. Dat grondt het hof daarop dat de aanwezigheid van te zwaar vuurwerk de ramp in redelijkheid verklaren kan en dat er geen redelijke grond is om rekening te houden met andere factoren die tot de ramp kunnen hebben bijgedragen in zodanige mate dat deze aan de aanwezigheid van te zwaar vuurwerk niet meer toegerekend zou kunnen worden.
Het hof is van oordeel, dat de vennoten van SE Fireworks niet alleen uit hoofde van hun functie verantwoordelijkheid dragen voor het ontstaan van deze zeer gevaarlijke situatie, maar dat zij ook feitelijk schuld dragen aan de opslag van deze grote hoeveelheid gevaarlijk materiaal. Weliswaar hebben zij aangevoerd, dat zij afgingen en mochten afgaan op de etikettering die door de Chinese producenten werd aangebracht, maar het hof verenigt zich daarmee niet. Gebleken is, dat op de bij SE Fireworks opgeslagen soorten vuurwerk vrijwel zonder uitzondering een etiket van de gevarenklasse 1.4 was aangebracht. Het hof is tot de overtuiging gekomen, dat die etikettering in het geheel geen verband had met de werkelijke gevaarlijkheid van het vuurwerk. Het valt te vrezen, en ook verdachte had daarmee rekening moeten houden, dat de etikettering in belangrijke mate mede werd bepaald door overwegingen van commerciële aard, in die zin, dat transport van als minder gevaarlijk geëtiketteerde soorten veel goedkoper zou zijn, zodat voor een belangrijk lagere prijs kon worden geleverd aan de importeurs dan wanneer op de verpakking kenbaar was, dat de vervoerder te maken had met vuurwerk van de klasse 1.3, 1.2 of 1.1. Verdachte moet hebben begrepen, of in elk geval hebben kunnen begrijpen, dat sommige soorten vuurwerk dan ook van een zwaardere klasse waren dan 1.4. In het bijzonder geldt dat voor de titaniumshells, waarvan bij de classificatietests zeer zware explosieve eigenschappen werden vastgesteld.
Het hof acht het uitgesloten, dat verdachte geen twijfels heeft gehad aangaande de juistheid van de indeling in gevarenklasse, temeer, nu de etikettering naar gevarenklasse niet (zoals de verdediging stelde) moest geschieden door een Chinese overheidsinstantie, maar kon plaatsvinden door de producent zelf. Voor zover al niet aan verdachte duidelijk was, dat de etikettering niet geschiedde op basis van een werkelijke vaststelling van explosie- en brandgevaar maar op basis van commerciële afwegingen, moet dit hem toen toch aan het denken hebben gezet. Dat geldt temeer voor verdachte, nu hij zelf veelvuldig betrokken was bij het ontsteken van vuurwerk, waarbij het hem niet kan zijn ontgaan, dat de hierboven omschreven soorten vuurwerk effecten hadden die moesten doen twijfelen aan de juistheid van de etikettering als 1.4, die als volgt wordt omschreven: Stoffen en voorwerpen die slechts een gering explosiegevaar opleveren indien ze tijdens het vervoer tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven in hoofdzaak beperkt tot het collo en leiden niet tot scherfwerking van enige omvang of reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een explosie op praktisch hetzelfde ogenblik van vrijwel de gehele inhoud van het collo.
Daar komt bij, dat verdachte heeft deelgenomen aan de PTO-cursus, waarover de getuige [getuige 7], als docent verbonden aan deze opleiding, verklaart, dat na afloop de cursist bij het bezigen van vuurwerk het verschil kan zien tussen vuurwerk van de klasse 1.4 G/S en zwaarder vuurwerk.
Op grond van bovenstaande overwegingen is het hof gekomen tot bewezenverklaring van het onder 1, zevende gedachtenstreepje, telastegelegde.
Door de verdediging is gesteld dat verdachte het bedrijf heeft overgenomen waar hij als werknemer werkzaam was en dat hem bij de overname door de vorige eigenaar is medegedeeld dat SE Fireworks aan alle vergunningsvoorschriften voldeed. Hierdoor was verdachte in de veronderstelling dat het bedrijf voldeed aan de vergunningsvoorschriften. In deze opvatting zou verdachte zijn gesterkt doordat er tijdens controles in de periode dat verdachte vennoot van SE Fireworks was slechts op ondergeschikte punten aanmerkingen zijn gemaakt waarna er onmiddellijk verbeteringen zijn aangebracht. Verdachte geeft aan deze vergunningen deels niet te hebben gelezen. Hiermee stelt de verdediging impliciet de vraag aan de orde of bewezen is dat verdachte opzettelijk de voorschriften heeft overtreden die zijn gesteld in de vergunningen verleend krachtens de Wet milieubeheer.
SE Fireworks beschikte over een tweetal vergunningen verleend krachtens de Wet milieubeheer. Vaststaat dat verdachte hiervan op de hoogte was en wist dat in deze vergunningen tal van voorschriften op uiteenlopende gebieden werden gesteld ten aanzien van de bedrijfsvoering en dat deze voorschriften deels betrekking hadden op de veiligheid binnen het bedrijf. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat verdachte op de hoogte was van een deel van de geldende voorschriften. Verder heeft verdachte in verband met de uitbreiding van het bedrijf in 1999 een wijziging van de vergunningsvoorschriften aangevraagd.
Nu verdachte, als ondernemer van een vuurwerkbedrijf, wetende dat aan de uitoefening van zijn bedrijf door de overheid tal van (veiligheids)voorschriften zijn gesteld, en hij zich bewust niet volledig op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van deze vergunningsvoorschriften, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij één of meerdere van deze vergunningvoorschriften zou overtreden.
Bewijsoverweging betreffende feit 4
Van de onder punt 4. aan de vennootschap verweten gedragingen is het hof door de inhoud van de bewijsmiddelen voldoende overtuigd. Het hof is van oordeel dat die gedragingen hebben veroorzaakt dat, toen een brand op het bedrijfsterrein was ontstaan, deze zich zodanig kon ontwikkelen en uitbreiden dat ontploffingen en branden ontstonden met de dood van de in de telastelegging genoemde personen als gevolg. Over het verloop van de brand is veel onzekerheid blijven bestaan en er kan dan ook niet gezegd worden dat alle in de telastelegging genoemde gedragingen elk voor zich de ramp veroorzaakt hebben. Voor in elk geval de laatste van de genoemde gedragingen geldt dat echter wel: dat de aanwezigheid van massa-explosief vuurwerk tot de omvang van de ramp geleid heeft, beschouwt het hof als vaststaand. Grond daarvoor is dat, zoals hiervoor ook al is overwogen, dat de aanwezigheid van te zwaar en deels naar zijn aard massa-explosief vuurwerk de ramp in redelijkheid verklaren kan en dat er geen redelijke grond is om rekening te houden met andere factoren die tot de ramp kunnen hebben bijgedragen in zodanige mate dat deze aan de aanwezigheid van te zwaar vuurwerk niet meer toegerekend zou kunnen worden.
De vraag of SE Fireworks en haar vennoten, waaronder verdachte, daaraan schuld dragen in een voor de veroordeling wegens misdrijf vereiste mate, beantwoordt het hof bevestigend. Het moge waar zijn dat juist de overtreding die bij uitstek tot de omvang van de ramp heeft bijgedragen, niet opzettelijk begaan is, de vennootschap en verdachte droegen daaraan wel schuld. Het hof is van oordeel dat het verdachte uit dien hoofde te maken verwijt zwaar moet wegen. Dat er te zwaar en massa-explosief vuurwerk opgeslagen was, wist verdachte weliswaar niet, maar slechts omdat hij er niet bij heeft stilgestaan en dat had hij uiteraard wel moeten doen. Hij was dagelijks professioneel met vuurwerk bezig en hij beschikte over de deskundigheid om de daaraan verbonden gevaren adequaat in te schatten. Hij had als ondernemer ook de verantwoordelijkheid en de verplichting over die deskundigheid te beschikken en die aan te wenden, niet slechts voor de voortgang van zijn bedrijf, maar ook voor de bescherming van allen die daardoor bedreigd konden worden.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat voor 13 mei 2000 niemand in Nederland zich bewust is geweest van de gevaren en dat is, op zijn minst in hoofdlijnen, juist. Maar de onachtzaamheid en onzorgvuldigheid van anderen pleiten verdachte niet vrij. Dat geldt bijvoorbeeld voor andere ondernemers die mogelijk soortgelijke fouten hebben gemaakt maar in wier bedrijven, in zekere zin toevallig, geen ongelukken zijn gebeurd. Het geldt ook, maar niet in dezelfde mate, voor overheden en overheidsdienaren die weliswaar in voldoende mate, maar niet op voldoende zorgvuldige wijze toezicht op de naleving van de vergunningsvoorschriften hebben gehouden. Niet in dezelfde mate omdat de wetenschap dat er controle op hun onderneming werd uitgeoefend, maar waarschuwingen, althans ernstige waarschuwingen uitbleven, bij SE Fireworks en haar vennoten de gedachte kon doen postvatten dat het met de veiligheid in de onderneming goed gesteld was. Zij hadden zich niet in slaap mogen laten sussen, maar dat zij dat toch deden is niet oninvoelbaar. Het hof is echter van oordeel dat dit weliswaar in de straftoemeting in aanmerking genomen moet worden, maar dat niettemin van aanmerkelijke schuld bij SE Fireworks en haar vennoten sprake is. Dat vloeit voort uit hun eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid voor de onderneming die zij dreven en waarvan zij beter dan wie ook de bijzondere en gevaarlijke aard hadden moeten onderkennen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair en 7 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
- 1.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op 13 mei 2000 en in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, terwijl aan de besloten vennootschap SE Fireworks door en/of namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede bij besluit van 22 april 1997, kenmerk H 6886, en aan voornoemde vennootschap onder firma bij besluit van 19 juli 1999, kenmerk Wm 1723, vergunningen krachtens de Wet milieubeheer waren verleend tot het in die gemeente op het perceel Tollensstraat 50, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in genoemde inrichting, zich heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunningen, immers heeft meergenoemde vennootschap onder firma
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.1.2 vuurwerk aanwezig gehad in de als "H" aangemerkte ruimte, zijnde elders dan in een voor de opslag van vuurwerk bestemde bewaarplaats; en
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.1.2 vuurwerk aanwezig gehad in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte, zijnde elders dan in een voor de opslag van vuurwerk bestemde bewaarplaats; en
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.2.1 vuurwerkbewaarplaatsen niet voorzien en voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren; en
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.2.1 vuurwerkbewaarplaats(en), te weten de zogenoemde MAVO-boxen, niet voorzien en voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren en die een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezat(en); en
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.2.1 een of meer van de aldaar geplaatste zeecontainers niet voorzien en voorzien gehouden van (een) toegangsdeur(en) die zelfsluitend was/waren en die een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezat(en); en
- -
opzettelijk in strijd met voorschrift 13.3.5 meermalen, telkens niet zodra de werkzaamheden in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte waren beëindigd, het restant van het vuurwerk en/of het omgepakte vuurwerk weer naar een/de bewaarplaats(en) teruggebracht of doen terugbrengen; en
- -
niet opzettelijk in strijd met de voorschriften 13.2.10 en 2.1.1 en 3.2.9 in een/de bewaarplaats(en) en in een/de (zogenaamde) MAVO-box(en) en in een/de zeecontainer(s) meer vuurwerk en/of vuurwerk van een zwaardere klasse opgeslagen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, tot de vorenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedragingen;
- 2.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op 13 mei 2000 en in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een op het perceel Tollensstraat 50 gelegen inrichting waar ontplofbare stoffen, preparaten of producten worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verpakt en/of herverpakt, opgeslagen en/of overgeslagen, zijnde een inrichting genoemd in categorie 3 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende bijlage I, heeft veranderd immers heeft genoemde vennootschap onder firma zonder vergunning het aantal vuurwerkbewaarplaatsen uitgebreid met twee zeecontainers, te weten zeecontainers aangemerkt als E15 en E16, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander tot het vorenomschreven strafbaar feit opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging;
- 3.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in de gemeente Enschede, opzettelijk beroepshalve producten heeft vervaardigd, aan een ander ter beschikking gesteld en in Nederland heeft ingevoerd en toegepast, -terwijl genoemde vennootschap onder firma wist, dat door haar handelingen met die producten gevaren konden optreden voor mens of milieu- en daarbij niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te beperken, immers heeft genoemde vennootschap onder firma:
- -
vuurwerk van een zwaardere klasse dan 1.4 G opgeslagen gehad in bewaarplaatsen, te weten in zeecontainers en in (zogenaamde) MAVO-boxen, die daarvoor ongeschikt waren; en
- -
vuurwerk opgeslagen gehad in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte; en
- -
vuurwerk opgeslagen gehad in ruimtes zonder dat deze waren voorzien van een adequate brandblusinstallatie,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander tot het vorenomschreven strafbaar feit opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedraging.
- 4.
dat de vennootschap onder firma SE Fireworks op 13 mei 2000 in de gemeente Enschede, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig in haar vuurwerkbedrijf, dat was gelegen aan de Tollensstraat in de onmiddellijke nabijheid van een woonwijk,
- -
vuurwerk aanwezig heeft gehad in de als "C2" aangemerkte werk-, ompak- en montageruimte en in de als "H" aangemerkte ruimte, zijnde elders dan in voor de opslag van vuurwerk bestemde en geschikte bewaarplaatsen; en
- -
onverpakt vuurwerk al dan niet in combinatie met verpakt vuurwerk heeft aanwezig gehouden; en
- -
dat bedrijf gevoerd terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van brand en/of ontploffingen en/of het kunnen uitbreiden van brand, immers:
- *
waren deuren van vuurwerkopslagplaatsen de zogenoemde Mavo-boxen en (zee)containers niet zelfsluitend; en waren deze deuren onvoldoende brandwerend en
- *
werd vuurwerk opgeslagen gehouden in zeecontainers, welke onvoldoende brandwerend waren, en;
- *
was in verschillende ruimtes waar vuurwerk lag opgeslagen geen, goed functionerende sprinkler-, althans brandblusinstallatie aanwezig, en
- -
vuurwerk opgeslagen en/of opgeslagen gehouden dat massa-explosief was,
tengevolge waarvan het aan de schuld van voornoemde vennootschap onder firma te wijten is geweest dat, toen op 13 mei 2000 op enige wijze brand was ontstaan op het bedrijfsterrein van voornoemde vennootschap onder firma deze brand zich zodanig kon ontwikkelen en/of uitbreiden dat ontploffingen en branden ontstonden, welke feiten de dood van [20 slachtoffers] ten gevolge hebben gehad, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander tot de vorenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenomschreven verboden gedragingen;
- 5.
dat hij in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten onder meer zogenaamde cakedozen van 25 shots en van 100 shots en van 300 shots, zogenaamde Romeinse kaarsen, vuurpijlen en zogenaamde ratelbanden of Chinese rollen, althans "100.000 klappers", heeft afgeleverd aan [8 personen], terwijl dat vuurwerk niet voldeed aan de bij of krachtens het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde eisen;
- 6.
dat hij in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten onder meer zogenaamde cakedozen van 25 shots en van 100 shots en van 300 shots, zogenaamde Romeinse kaarsen, vuurpijlen en zogenaamde ratelbanden of Chinese rollen, althans "100.000 klappers", heeft afgeleverd aan [8 personen], zijnde particuliere gebruikers, terwijl dit afleveren telkens niet geschiedde op de in artikel 8 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen toegestane dagen;
- 7.
dat hij in de periode van 27 april 1998 tot en met 12 mei 2000, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, te weten onder meer zogenaamde cakedozen van 25 shots en van 100 shots en van 300 shots, zogenaamde Romeinse kaarsen, vuurpijlen en zogenaamde ratelbanden of Chinese rollen, althans "100.000 klappers", bedrijfsmatig heeft afgeleverd aan [8 personen], zijnde particuliere gebruikers, anders dan vanuit een verkoopruimte van een inrichting waarin, overeenkomstig de regels die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn gesteld, vuurwerk mag worden bewaard en verkocht;
Daar waar in bovenstaande bewezenverklaring wordt verwezen naar C2 en/of E15 en/of E16 en/of H, wordt bedoeld de dienovereenkomstig aangeduide ruimte/opslagplaats op de aan de telastelegging gehechte en daarvan deel uitmakende plattegrond, welke plattegrond na de telastelegging in dit arrest is opgenomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarstelling van de feiten 5, 6 en 7
Het hof overweegt te dien aanzien ambtshalve als volgt. Nu het met betrekking tot het professioneel vuurwerk, zoals voorkomend in hetgeen onder 5, 6, en 7 is telastegelegd, vuurwerk betreft dat door SE Fireworks is bestemd tot aflevering aan particulieren, is de strafbaarstelling overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 6 februari 2001 (NJ 2001, 498) heeft overwogen gedurende de gehele telastegelegde periode aanwezig geweest.
Afstemming Wet milieubeheer en Woningwet
De verdediging heeft betoogd dat door het ontbreken van een bouwvergunning de vergunningsvoorschriften ten aanzien van de zeecontainers in gevolge het bepaalde in artikel 20.8 Wet milieubeheer niet in werking zijn getreden.
Het verweer komt in feite hierop neer dat wie van een verleende milieuvergunning gebruik maakt voordat deze in werking is getreden, niet gehouden zou zijn de daaraan verbonden voorschriften na te leven. Daarmee verenigt het hof zich niet. In een dergelijk geval is in het algemeen gesproken die vergunning wellicht nog niet in werking getreden, maar is zij wel verleend en wie van een verleende milieuvergunning, hoewel nog niet in werking getreden, gebruik maakt, zal - mede gelet op de verbodsbepaling als vervat in artikel 18.18 Wm - ook de daaraan verbonden voorschriften tegen zich moeten laten gelden. Maar, al ware het anders, het hof is in de onderhavige zaak in elk geval van oordeel dat de onderhavige milieuvergunning wel degelijk in werking was getreden. Weliswaar was voor de voorgenomen wijzigingen een bouwvergunning nodig, maar niemand is zich daarvan bewust geweest; integendeel: uit een aantekening op de vergunningaanvraag blijkt, dat de gemeente zich expliciet op het standpunt heeft gesteld, dat een bouwvergunning niet vereist was, een standpunt dat overeenstemde met verdachtes opvatting in deze. De bouwvergunning is dan ook nooit aangevraagd en de overheid heeft daar uiteraard ook nooit op aangedrongen. Een redelijke toepassing van de wet brengt dan met zich dat de verleende milieuvergunning van kracht is geworden en ook feitelijk vigeerde ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het hof leest de bepaling van artikel 20.8 Wm aldus dat de daar geregelde uitgestelde inwerkingtreding van de milieuvergunning slechts van toepassing is in de gevallen waarin is onderkend dat de voorgenomen verandering in de zin van de Wet milieubeheer tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. Nu noch SE Fireworks bij de aanvraag noch het College van Burgemeester en Wethouders bij het in behandeling nemen van de aanvraag beseft hebben dat ook een bouwvergunning gevraagd had moeten worden, doet zich niet een geval voor als bedoeld in artikel 8.5 tweede lid Wm.
Slotsom is dat dit verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op
ten aanzien van het onder 1, onder gedachtestreepje 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 1, onder gedachtestreepje 7 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
ten aanzien van het onder 3, onder gedachtestreepje 1, 2 en 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Aan de schuld van de rechtspersoon te wijten zijn van brand en ontploffing, terwijl het feit iemands dood ten gevolge heeft, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 primair, 6 primair en 7 primair bewezenverklaarde:
telkens
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Bij de beslissing over de strafoplegging moet rekening worden gehouden enerzijds met de ernst van de gemaakte fouten doch anderzijds ook met de ernst van de gevolgen.
Er zijn, voor een belangrijk deel opzettelijk, veiligheidsvoorschriften overtreden. Voorzover het de inhoud van de voorschriften betreft, had het opzet voor een belangrijk deel de vorm van voorwaardelijk opzet: werkelijk bewust was verdachte zich de inhoud van de voorschriften nauwelijks en, hoezeer dat ook verwijtbaar is, met dat ontbreken van boos opzet zal toch in de strafoplegging rekening gehouden moeten worden. De overtreding die tot de omvang van de ramp het meest heeft bijgedragen, namelijk dat er op het terrein van SE Fireworks te veel en te zwaar vuurwerk was opgeslagen, was weliswaar hoogst verwijtbaar, maar de opzettelijkheid ervan is niet aangetoond. Bovendien hebben behalve verdachtes schuld vele andere, slechts ten dele bekende, factoren tot de ramp bijgedragen. Een deel van die factoren is toevallig geweest, andere factoren zijn aan bekende of onbekende andere personen en/of instanties toe te schrijven. Die anderen zijn met uitzondering van verdachtes mededader ongestraft gebleven, maar daarom zijn zij niet minder medeschuldig. Dit alles levert omstandigheden op die een zekere matigheid in de strafoplegging rechtvaardigen.
Aan de andere kant is in het Nederlandse strafrecht algemeen aanvaard dat ook de ernst van de gevolgen in de strafoplegging moet doorwerken. Die gevolgen zijn catastrofaal geweest. De ramp heeft, zoals telastegelegd, 20 mensenlevens geëist, er zijn ongeveer 950 gewonden gevallen, er is een volledige stadswijk van de aardbodem weggevaagd. Het hof acht onaanvaardbaar dat deze gevolgen anders dan in een substantiële vrijheidsstraf uitdrukking zouden moeten vinden. Een dergelijke straf naast de grote persoonlijke en maatschappelijke gevolgen die verdachte en zijn gezin van de ramp al hebben ondervonden, is bij het ontbreken van boos opzet of kwade wil wrang. Tegen de achtergrond echter van de onmetelijke ellende die vele anderen, aan de ramp geheel onschuldig, daarvan hebben moeten ondervinden, kan die wrangheid maar beperkt gewicht in de schaal leggen. Het hof acht, al het voorgaande in aanmerking genomen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar de meest passende strafrechtelijke reactie. Er is geen aanleiding daarnaast nog een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu de wenselijkheid verdachte van herhaling te weerhouden, evident onrealistisch is. Met oplegging van een afzonderlijke straf voor de mede bewezenverklaarde overtredingen is geen redelijk doel gediend zodat het hof te dien aanzien zal volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Over het in beslag genomen vuurwerk en de onder De Jong en Laan accountants en onder de gemeente Enschede inbeslaggenomen administratie hoeft geen beslissing meer te worden genomen nu dat reeds in de zaak tegen de mededader is geschied.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld. In deze vordering is zij ter terechtzitting van 18 maart 2002 door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Volgens artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij zich vóór de aanvang van de terechtzitting voegen in het strafproces door middel van inzending aan de officier van justitie van een daartoe door de minister van justitie vastgesteld formulier. In artikel 51b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de benadeelde partij zich tevens, tot aan het requisitoir van de officier van justitie, ter terechtzitting in het strafproces kan voegen.
De rechtbank te Almelo heeft op 8 augustus 2000 de behandeling van de strafzaak tegen verdachte aangevangen. Namens de benadeelde partij heeft diens gemachtigde een formulier als bedoeld in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Dit formulier, gedateerd 15 oktober 2001, is op 17 oktober 2001 op het parket van de officier van justitie te Almelo ontvangen. De officier van justitie heeft op 11 maart 2002 zijn requisitoir gehouden.
De benadeelde partij, bijgestaan door een advocaat, heeft zich niet overeenkomstig de wet in eerste aanleg gevoegd, nu zij eerst na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting een formulier als bedoeld in artikel 51b eerste lid van het Wetboek van Strafvordering heeft ingestuurd aan de officier van justitie en zij geen gebruik heeft gemaakt van de toen nog bestaande gelegenheid zich ter terechtzitting in het strafproces te voegen.
De rechtbank heeft de benadeelde partij derhalve terecht in haar vordering niet ontvangen en het hof dient evenzo te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 51, 57, 62 en 158 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8.1 en 18.18 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2 en 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, de artikelen 3, 8 en 9 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair en 7 primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
ten aanzien van het onder 1, onder gedachtestreepje 1, 2, 3, 4, 5 en 6, onder 2, onder 3, onder 4 primair, onder 5 primair, onder 6 primair en onder 7 primair bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
ten aanzien van het onder 1, onder gedachtestreepje 7 bewezenverklaarde:
telkens
Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
de voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
de in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte, van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de onder hem inbeslaggenomen administratie.
de aan [de benadeelde partij] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de op de vordering gevallen kosten.
Aldus gewezen door
mr Mannoury, voorzitter,
mrs Denie en Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs Van Laethem en Collombon, griffiers,
en op 12 mei 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.