Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/2116 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013
Artikel 54 Jaarlijkse prestatiegoedkeuring
Geldend
Geldend vanaf 07-12-2021
- Bronpublicatie:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2116)
- Inwerkingtreding
07-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2116)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Agrarisch recht (V)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Indien tegenover de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 van deze verordening bedoelde uitgaven die corresponderen met de in titel III van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies, geen corresponderende output staat als gerapporteerd in het jaarlijkse prestatieverslag als bedoeld in artikel 9, lid 3, en artikel 10, van deze verordening en in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115, stelt de Commissie vóór 15 oktober van het jaar na het betrokken begrotingsjaar uitvoeringshandelingen vast houdende de te verlagen Uniefinancieringsbedragen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Deze uitvoeringshandelingen laten de inhoud van de daarna krachtens artikel 55 van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen onverlet.
2.
De Commissie beoordeelt de bedragen die moeten worden verlaagd op basis van het verschil tussen de voor een interventie gedeclareerde jaaruitgaven en het bedrag dat correspondeert met de relevante, overeenkomstig het strategisch GLB-plan gerapporteerde output, waarbij zij rekening houdt met de argumenten in de overeenkomstig artikel 134, lid 8, van Verordening (EU) 2021/2115 door de lidstaat ingediende jaarlijkse prestatieverslagen.
3.
Voordat de Commissie de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling vaststelt, stelt zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid binnen een termijn van ten minste 30 dagen opmerkingen te maken en verschillen te verklaren, indien de in artikel 9, lid 3, artikel 10, en artikel 12, lid 2, bedoelde documenten binnen de termijn zijn ingediend.
4.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de criteria waaraan de argumentatie van de betrokken lidstaat moet voldoen, en voor de methode en criteria voor de toepassing van verlagingen.
5.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de acties die nodig zijn ter vaststelling en uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen, waaronder de regels voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.