Rb. Arnhem, 03-09-2008, nr. 172392
ECLI:NL:RBARN:2008:BF0614
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
03-09-2008
- Zaaknummer
172392
- LJN
BF0614
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BF0614, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑09‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 03‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van de gevorderde afgifte van stukken overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daarin bedoelde vordering, drie cumulatieve voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv.).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 172392 / HA ZA 08-1144
Vonnis in incident van 3 september 2008
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eis.1],
gevestigd te [vest.plaats],
2. [eis. 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eis. 3],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. F.J. Boom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BART'S RETAIL B.V.,
gevestigd te Beuningen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.T. Bolt.
Partijen zullen hierna [eisers] en Bart's Retail genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding tevens houdende een incidentele vordering tot het overleggen van stukken ex artikel 843a Rv.
- -
de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
[eisers]. vordert, voorwaardelijk namelijk voor het geval Bart’s Retail volhardt in haar ontkenning van de door [eisers]. gestelde problemen bij Bart's Retail en met het franchiseconcept, afgifte van de volgende stukken:
- (1)
het zogenaamde rapport [betrokkene],
- (2)
gespreksverslagen van besprekingen gevoerd tussen de franchisenemers en Bart's Retail in de periode 2007/2008.
[eisers] baseert zijn vordering op artikel 843a Rv. Bart’s Retail voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde.
2.2.
De rechtbank heeft – anders dan Bart’s Retail - in het gevorderde in het incident niet tevens gelezen dat [eisers]. in dit stadium van de procedure een voorschot vordert van EUR 20.000,00 op de door hem gestelde schade. Een dergelijke vordering is niet opgenomen in het incidentele petitum doch onder het petitum in de hoofdzaak, terwijl de rechtbank uit de overwegingen in de dagvaarding voorts afleidt dat [eisers]. in de hoofdzaak een voorschot vraagt omdat zij, als aansprakelijkheid wordt vastgesteld niet gedurende nogmaals een langere periode zonder inkomsten wenst te zitten. De rechtbank zal dus nu ook niet over een voorschot beslissen en het op dat punt in het incident gevoerde verweer thans buiten beschouwing laten. De rechtbank zal hetgeen door Bart's Retail is gesteld in het incident over een voorschot, te zijner tijd bij het verweer in de hoofdzaak betrekken.
2.3.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat indien [eisers]. in dit stadium van de procedure een dergelijke incidentele vordering zou instellen, deze zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.4.
[eisers]. heeft op zich voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. Een dergelijke voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.5.
De door [eisers]. gestelde schade en de vorderingen die [eisers]. in verband daarmee instelt, zijn gebaseerd op toerekenbaar tekortschieten van Bart's Retail in de nakoming van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst op grond waarvan [eisers]. een Bakkerij Bart winkel zou gaan exploiteren. Bart’s Retail heeft dat tekortschieten uitvoerig en gemotiveerd betwist. Dat brengt mee dat de vorderingen van [eisers]. in dit stadium van de procedure niet tot enig beloop vaststaan en ook niet eenvoudig kunnen worden vastgesteld. Een mogelijk nijpende financiële situatie aan de zijde van [eisers]., maakt dat niet anders.
2.6.
Ten aanzien van de gevorderde afgifte van stukken overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daarin bedoelde vordering, drie cumulatieve voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv.).
2.7.
De incidentele vordering is zoals hiervoor onder 2.1 opgemerkt, voorwaardelijk ingesteld. Bart’s Retail heeft in haar incidentele antwoord betoogd – kort gezegd – dat zij een deugdelijke franchiseorganisatie is met een goede formule. De rechtbank verstaat dit zo dat de voorwaarde waaronder de incidentele vordering is ingesteld, is vervuld zodat deze vordering beoordeeld dient te worden.
2.8.
[eisers] heeft zijn vordering toegelicht met de stelling dat de problemen in de relatie tussen [eisers] en Bart's Retail niet op zichzelf staan, maar structureel van aard zijn in die zin dat deze zich op vergelijkbare voet hebben voorgedaan in de relatie met andere franchisenemers. Het belangrijkste verweer van Bart's Retail tegen afgifte van de gevraagde stukken is dat sprake van gewichtige redenen die zich daartegen verzetten en dat aangenomen moet worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook gewaarborgd is zonder de gevraagde afgifte en voorts dat het rechtmatig belang ontbreekt. Bart's Retail stelt daartoe onder meer dat sprake is van een interne, vertrouwelijke stukken waarbij voor het rapport geldt dat dat uitsluitend in samengevatte vorm aan haar – op dat moment bestaande – franchisenemers ter beschikking is gesteld. Bart's Retail stelt voorts dat langs andere weg bewijs verzameld kan worden voor de stellingen van [eisers].
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De enkele mogelijkheid dat Bart's Retail problemen heeft met andere franchisenemers, ook als deze van dezelfde aard zijn als de door [eisers] gestelde problemen, levert op zichzelf geen grond voor afgifte op. Daaruit volgt immers niet een nadere onderbouwing van de verwijten die [eisers] maakt aan Bart's Retail. Ook aan de stelling dat er fouten kleven aan het franchiseconcept in zijn algemeenheid, komt in dit verband geen betekenis toe. Het gaat er uitsluitend om of Bart's Retail enig verwijt gemaakt kan worden in de relatie met [eisers].
2.10.
[eisers] heeft onvoldoende onderbouwd dat de gespreksverslagen met andere franchisenemers, die voor een belangrijk deel dateren van ná de beëindiging van de contractuele relatie tussen [eisers] en Bart's Retail, informatie bevatten aangaande de rechtsbetrekking tussen de partijen in deze procedure. Nu daarmee ten aanzien van deze stukken niet is voldaan aan één van de drie voorwaarden van artikel 843a Rv. zal de afgifte daarvan worden geweigerd.
2.11.
Ten aanzien van het “rapport [betrokkene]” zou mogelijk wel geoordeeld kunnen worden dat dit informatie bevat aangaande de rechtsbetrekking tussen [eisers] en Bart's Retail. De rechtbank is echter van mening dat, geoordeeld op basis van de thans bekende omstandigheden, op grond van het vierde lid sprake is van een gewichtige reden om de vordering af te wijzen. Bart's Retail heeft aangegeven dat het rapport zodanig vertrouwelijk van aard is, dat de bestaande franchisenemers daarvan slechts een uittreksel hebben gekregen. Onder die omstandigheden is sprake van een gewichtige reden die zich verzet tegen afgifte van het rapport aan een partij die niet aangemerkt kan worden als een bestaande franchisenemer. Daarbij komt dat, zoals [eisers] zelf al heeft aangegeven, bewijs ook verkregen kan worden door middel van het – zonodig, dat wil zeggen als het aankomt op bewijslevering in deze procedure - horen van [betrokkene] als getuige. Daarmee kan dan meer gericht informatie verkregen worden.
2.12.
De rechtbank is dus van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De rechtbank zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
3.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2. houdt de beslissing over de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
- 3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 oktober 2008 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008.