Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-06-2016, nr. 200.173.978/01
ECLI:NL:GHARL:2016:4636
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-06-2016
- Zaaknummer
200.173.978/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:4636, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0175
Uitspraak 09‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. Verzoek om limitering toegewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.978/01
(zaaknummer rechtbank C/19/106829 / FA RK 14-2419)
beschikking van 9 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.J.M. van Roosmalen te Emmen,en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. de Jonge te Emmen.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens inhoudend schorsingsverzoek, ingekomen op 24 juli 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 7 september 2015;- een journaalbericht van mr. Van Roosmalen van 26 oktober 2015.
2.2
Bij beschikking in het incident van 22 oktober 2015 heeft het hof het schorsingsverzoek afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2015 waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen. Voorts is daarbij als informant toegelaten aan de zijde van de vrouw de accountant [C] . Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn [in] 2009 in de gemeente [D] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Partijen hebben wel kinderen uit eerdere relaties.
3.3
De vrouw heeft op 17 september 2014 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin zij verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.4
De man heeft op 2 december 2014 een verweerschrift met tevens een zelfstandig verzoek ingediend bij de rechtbank. De man heeft zich gerefereerd aan de verzochte echtscheiding en verzocht te bepalen dat de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud (partneralimentatie) van € 8.000,- (bruto) per maand aan de man dient te voldoen.
3.5
De vrouw heeft daarop een verweerschrift ingediend met betrekking tot het zelfstandig verzoek en geconcludeerd:- tot afwijzing van de gevorderde bijdrage in het levensonderhoud van de man,subsidiair de bijdrage vast te stellen op een lager bedrag overeenkomstig de behoefte
en draagkracht op € 1.229,- per maand;- en in het geval er een bijdrage wordt vastgesteld deze bijdrage van de vrouw aan deman in de kosten van zijn levensonderhoud met ingang van 1 januari 2020 vast testellen op nihil.
3.6
In de bestreden beschikking van 10 juni 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vrouw met ingang van 10 juni 2015 aan de man € 5.574,- bruto per maand partneralimentatie dient te voldoen. Zoals hiervóór vermeld onder 2.2 is het schorsingsverzoek van de vrouw afgewezen.
3.7
De echtscheidingsbeschikking is op 8 juli 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
4. De omvang van het geschil
4.1
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover daarbij een beslissing is genomen over de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de bijdrage van de vrouw aan de man wordt bepaald op € 1.229,- per maand voor maximaal een periode van vijf jaar na datum echtscheiding, één en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad. De grieven van de vrouw hebben betrekking op de behoefte en behoeftigheid van de man, de duur van de alimentatietermijn, alsmede de limitering van de bijdrage.
4.2
De man heeft het verzoek van de vrouw in hoger beroep en de gronden waarop dat berust bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar(het hof leest:) verzoeken dan wel dat die verzoeken haar worden ontzegd met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.3
Tussen partijen staat vast dat de vrouw gehouden is de bijdrage te voldoen eerst met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, derhalve eerst met ingang van 8 juli 2015.
5. De motivering van de beslissing
5.1
In geschil is de hoogte, alsmede de duur van de door de vrouw aan de man verschuldigde uitkering tot levensonderhoud, in de bestreden beschikking (ongelimiteerd) bepaald op € 5.574,- bruto per maand.
5.2
Bij de beantwoording van de vraag of aan een van de echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, bedoeld in artikel 1:157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Of al dan niet daadwerkelijk een uitkering dient te worden toegekend hangt mede af van de feitelijke situatie waarin de echtgenoten voor en ten tijde van het huwelijk verkeerden (opleiding, werkervaring, (on)gelijke rolverdeling, zorg voor kinderen, huwelijksduur) en door het huwelijk en de ontbinding daarvan zijn komen te verkeren. Het uitgangspunt is daarbij dat een ieder in beginsel in zijn of haar eigen levensonderhoud dient te voorzien.
5.3
In het onderhavige geval waren de man en de vrouw beiden op ruim middelbare leeftijd toen zijn met elkaar huwden. Beiden hadden al een langdurig arbeidsverleden achter de rug. Voorafgaand aan het huwelijk had de man een eigen woning, die hij ook na het huwelijk behouden heeft en ook thans nog in zijn bezit heeft. Het huwelijk tussen de man en de vrouw heeft relatief kort geduurd en is ook kinderloos gebleven. De man was ten tijde van het sluiten van het huwelijk eenenvijftig jaar oud en hij had, na jaren werkzaam te zijn geweest in de financiële sector, destijds een WW-uitkering en de beschikking over een ontbindingsvergoeding waarvan hij stelt die te hebben ondergebracht in een pensioenvoorziening (lijfrente). De vrouw was ten tijde van het sluiten van het huwelijk bijna zevenveertig jaar oud en was werkzaam in haar onderneming waar zij ook thans nog werkzaam is.
De behoefte
5.4
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van de man en meer specifiek over het bij de bepaling van de behoefte van de man aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud in aanmerking nemen van de uitkering van [E] die de vrouw ontvangt in verband met het overlijden van haar vorige echtgenoot. Ook zijn partijen het oneens over de toepassing van de zogenoemde ''hofnorm" (60% van het netto gezinsinkomen). Het hof overweegt als volgt.
5.5
Het hof is van oordeel dat bij de bepaling van de hoogte van de behoefte van de man geen rekening dient te worden gehouden met voornoemde uitkering van [E] . Onvoldoende is weersproken dat deze uitkering ook in de tijd dat de man en de vrouw gehuwd waren bestemd was voor dan wel grotendeels ten goede kwam (en overigens ook komt) aan de meerderjarige kinderen van de vrouw uit het huwelijk met haar overleden echtgenoot. Dat een deel van die uitkering ook is gebruikt voor vakanties leidt niet tot een ander oordeel nu vast is komen te staan dat dit vakanties met de kinderen betrof, waarbij ook de man aanwezig was.
5.6
Tegen het toepassen door de rechtbank van de hofnorm is door de vrouw gemotiveerd bezwaar gemaakt. Dat brengt met zich mee dat een onderbouwde behoeftelijst nodig is om de behoefte van de man te kunnen bepalen. De behoeftelijst die de man heeft ingebracht is naar het oordeel van het hof evenwel niet geschikt voor de bepaling van de behoefte van de man. Deze lijst heeft immers geen betrekking op de situatie na de scheiding maar op de gezinssituatie, ten tijde van het huwelijk van partijen. De vrouw heeft deze lijst ook gemotiveerd betwist. De vrouw heeft aangegeven dat zij kan instemmen met een behoefte aan de zijde van de man die gelijk is aan het niveau van de meewerkvergoeding die hij had voor zijn werk in de onderneming van de vrouw, zijnde € 26.000,- bruto per jaar. Bij gebrek aan verdere onderbouwing door de man van zijn huwelijksgerelateerde behoefte zal het hof de vrouw op dit punt volgen en de behoefte van de man bepalen op €26.000,- bruto per jaar.
De behoeftigheid
5.7
Ten aanzien van de behoeftigheid van de man constateert het hof dat de vrouw deze betwist voor zover de man stelt dat zijn behoeftigheid hoger is dan € 1.229,- bruto per maand. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een hogere bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud dan voornoemd bedrag van € 1.229,- bruto per maand. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de man, ondanks de grieven van de vrouw op dit punt, geen inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie waaronder zijn vermogen en meer in het bijzonder de precieze hoogte en besteding van de ontbindingsvergoeding. Ook heeft de man niet onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is alsnog de ontbindingsvergoeding aan te wenden als (huidig) inkomenssuppletie. Het hof laat een en ander voor rekening en risico van de man. Daarnaast merkt het hof nog op dat voor het hof bovendien voldoende is komen vast te staan dat de verdiencapaciteit van de man niet in negatieve zin is beïnvloed door het huwelijk. De vrouw heeft de man tijdens het huwelijk juist in de gelegenheid gesteld om andersoortige werkervaring op te laten doen door de man in haar onderneming werkzaam te laten zijn. Op grond daarvan, in combinatie met het arbeidsverleden van de man, acht het hof de man voldoende in staat om middels eigen inkomsten zijn eventuele aanvullende behoeftigheid in te vullen.
Limitering 5.8 Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder met name de relatief korte duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen ten tijde van het huwelijk, het feit dat dit huwelijk voor beiden een tweede huwelijk betrof en de omstandigheid dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, zal het hof de onderhoudsverplichting limiteren tot vijf jaren na ontbinding van het huwelijk.
Terugbetaling 5.9 Als gevolg van deze beslissing heeft de vrouw mogelijk teveel partneralimentatie aan de man betaald. Nu de man geen inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie waaronder zijn vermogen en hij zijn behoefte niet aannemelijk heeft gemaakt, ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat de man het eventueel teveel door de vrouw aan hem betaalde bedrag aan partneralimentatie niet aan de vrouw hoeft terug te betalen.6. De slotsom
6.1
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de vrouw slaagt en de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
7. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 juni 2015 voor zover het de beslissing over de partneralimentatie betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende: bepaalt de door de vrouw aan de man verschuldigde uitkering tot levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 1.229,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;
bepaalt dat deze onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de man eindigt vijf jaren na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.