HR, 17-05-2011, nr. 11/00536 H
ECLI:NL:HR:2011:BQ4777
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-05-2011
- Zaaknummer
11/00536 H
- LJN
BQ4777
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4777, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2011; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvrage.
17 mei 2011
Strafkamer
nr. 11/00536 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 augustus 2007, nummer 23/004836-06, ingediend door mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 oktober 2006 - de aanvrager ter zake van "witwassen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien de volgende nieuwe feiten en omstandigheden aan het Hof bekend waren geweest:
(i) dat Zwitserse banken op zondag gesloten zijn zodat de aanvrager geen andere mogelijkheid ten dienste stond dan het geld (per vliegtuig) te vervoeren;
(ii) dat het verzenden van geld mogelijk is tot een maximum van CHF 10.500 (Western Union) respectievelijk CHF 12.000 (Money Gram) en het de aanvrager, die een bedrag van CHF 63.430 bezat, ten enenmale onmogelijk was het geld anders dan contant in Nederland te krijgen.
3.3. Aan het aangevoerde kan echter, mede gelet op hetgeen het Hof in de gebezigde bewijsmiddelen en in de nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld, niet het ernstig vermoeden worden ontleend dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 mei 2011.