HR, 13-10-2009, nr. 07/10984
ECLI:NL:HR:2009:BI2156
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-10-2009
- Zaaknummer
07/10984
- LJN
BI2156
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BI2156, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI2156
ECLI:NL:HR:2009:BI2156, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI2156
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑03‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2009, 604 met annotatie van T.M. Schalken
NJ 2009, 604 met annotatie van T.M. Schalken
NbSr 2009/357
Conclusie 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 6 EVRM jo. art. 34.2 Sv en art. 21 Besluit orde van dienst gerechten. Afwijzing verzoek tot het verstrekken van afschriften van de processtukken. De opvatting dat de enkele omstandigheid dat aan verdachte, niettegenstaande diens daartoe gedane verzoek(en), geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt, meebrengt dat geen sprake kan zijn van een berechting die voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM, is onjuist. Het oordeel van het Hof dat de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte van de hem gegeven tijd en mogelijkheden om de verdediging voor te bereiden geen gebruik heeft gemaakt, waarbij het Hof verdachte kennelijk verwijt geen inzage te hebben verzocht doch "slechts" te hebben gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier, is immers niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat aan verdachte, in strijd met de wettelijke regeling, voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt. Ook de vaststelling dat verdachte t.t.z. van het Hof in de gelegenheid is gesteld om in het bijzijn van een tolk de stukken in te zien en verdachte daarvan geen gebruik heeft willen maken, kan de bestreden beslissing niet dragen, nu de aldus geboden mogelijkheid niet zonder meer op een lijn kan worden gesteld met de in de wet voorziene, maar i.c. niet aan verdachte gegeven mogelijkheid om de verdediging met de hem ter beschikking gestelde processtukken voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting voor te bereiden. In dat verband komt evenmin gewicht toe aan de door het Hof van belang geachte omstandigheid dat t.t.z. aan verdachte de hem verweten gedragingen zijn voorgehouden in het bijzijn van een tolk. ‘s Hofs oordeel is ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 07/10984
Mr. Vegter
Zitting: 21 april 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld terzake van het onder 1 bewezenverklaarde tot een geldboete van 550 euro, subsidiair elf dagen hechtenis, en terzake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van 500 euro, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden, nu verdachte ter voorbereiding op de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep heeft verzocht om een kopie van de processtukken betreffende zijn strafzaak, doch geen kopie heeft ontvangen, en het Hof vervolgens, ondanks een ter terechtzitting gedaan verzoek daartoe van verdachte, niet de zaak heeft aangehouden om verdachte alsnog te voorzien van de gevraagde processtukken.
4. Verdachte is gedagvaard om te verschijnen ter zitting van het Hof van 2 januari 2007. Bij Engelstalige brief van 18 december 2006 verzoekt de uit Engeland afkomstige verdachte om aanhouding, omdat hij pas in februari 2007 weer in Nederland zal zijn. De brief houdt voorts in:
"As I shall probably be defending myself I would also request a complete copy of all papers and evidence pertaining to this alleged offence, as is my right under European case law ("Foucher v France")."
5. Ter terechtzitting van het Hof van 2 januari 2007 wordt, onder verwijzing naar de brief van verdachte van 18 december 2006, de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Over het verzoek van verdachte om kopieën van de processtukken wordt niet gesproken.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 mei 2007 houdt ten aanzien van het verzoek van verdachte om kopieën van de processtukken het volgende in:
"De verdachte deelt mede - zakelijk weergegeven-:
(...)
Indien dit anders is stel ik mij op het standpunt dat ik - ondanks een verzoek daartoe - geen kopie van het procesdossier heb ontvangen en derhalve niet in de gelegenheid ben gesteld mij adequaat op de aanklachten voor te bereiden, conform de zaak "Foucher vs. France".
Daartoe in de gelegenheid gesteld deelt de advocaat-generaal mede dat (...). Voorts deelt de advocaat-generaal mede dat het vervelend is dat de verdachte geen processtukken heeft ontvangen.
De verdachte deelt mede dat het moment dat hij de dagvaarding in hoger beroep ontving, het eerste moment was dat hij iets vernam over de onderhavige zaak.
De voorzitter houdt de verdachte voor dat het vonnis blijkens het procesdossier op 6 mei 2006 aan hem in persoon is betekend.
(...)
Voorts deelt de voorzitter mede dat de verdachte aan de zaak "Foucher vs. France" niet het recht kan ontlenen alle processtukken in kopie te ontvangen. De verdachte is na het instellen van het rechtsmiddel op 8 mei 2006 ruimschoots in de gelegenheid geweest om de stukken in deze niet omvangrijke zaak in het Paleis van Justitie in te komen zien en heeft van de mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van:
- een uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 16 maart 2007 betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken, voor zover van belang voor enige door het hof te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen commentaar op hetgeen u mij voorhoudt en op hetgeen mij is tenlastegelegd. Ik heb geen bewijs gezien en ik heb geen aanklacht gezien. Ik beroep mij op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en op de zaak "Foucher vs. France". Ik wil beschikken over kopieën van het procesdossier.
De voorzitter stelt de verdachte in de gelegenheid het procesdossier ter terechtzitting in aanwezigheid van de tolk - in te zien.
De verdachte deelt mede dat hij hier geen gebruik van wenst te maken en persisteert bij zijn standpunt dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken. (...)
(...)
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte deelt mede dat hij persisteert bij zijn verzoek om kopieën van de processtukken in de Engelse taal te ontvangen."
7. In zijn arrest overweegt het Hof ten aanzien van het verzoek om kopieën van de processtukken dan nog het volgende:
"De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2007 met een beroep op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken in de onderhavige zaak en heeft verzocht deze kopieën (alsnog) te ontvangen, teneinde zijn verdediging te kunnen voorbereiden.
Het hof verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot artikel 6 van het EVRM en wijst het verzoek van de verdachte af. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden, doch dat hij geen gebruik heeft gemaakt van die hem gegeven tijd en geboden mogelijkheden.
Immers de verdachte heeft appel ingesteld op 8 mei 2006, waarna hij is gedagvaard voor de terechtzitting van 2 januari 2007. Bij brief van 18 december 2006 heeft de verdachte schriftelijk om uitstel van de behandeling van zijn zaak gevraagd, welk uitstel hem is verleend. Voor noch na die datum heeft de verdachte verzocht om inzage in het dossier. De verdachte heeft slechts gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier. Op de terechtzitting van 9 mei 2007 is de verdachte in de gelegenheid gesteld om in bijzijn van een tolk de stukken in te zien, van welke gelegenheid de verdachte eveneens geen gebruik heeft willen maken. Tevens zijn op die terechtzitting in bijzijn van een tolk de verweten gedragingen - welke eenvoudig van aard zijn - aan de verdachte voorgehouden."
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het beroep van verdachte op art. 6 EVRM en "Foucher vs. France" had moeten slagen alsmede dat het Hof op grond van art. 6 EVRM gehouden was de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde verdachte een afschrift van het dossier te verschaffen en verdachte zo in staat te stellen zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
9. Aangenomen kan worden dat op het verzoek van verdachte in zijn brief van 18 december 2007 om volledige kopie van de processtukken door de griffie niet is gereageerd. Artikel 34, tweede lid, Sv houdt in dat verdachte van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift kan krijgen. De wijze van kennisneming is geregeld in het Besluit orde van dienst gerechten. Artikel 21 van het Besluit houdt in:
o 1. Aan de raadslieden van verdachten in strafzaken worden zo spoedig als mogelijk is afschriften toegezonden van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan.
o 2. Op verzoek van de verdachte of diens raadslieden worden zo spoedig als mogelijk is afschriften van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan, aan hen verstrekt. Voor meer dan eenmalige verstrekking als bedoeld in dit lid kan van de verzoeker een vergoeding worden gevraagd met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur.
o 3. De verzending, bedoeld in het eerste lid, en de verstrekking, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats door degene onder wie de processtukken zich bevinden.
Van enige wettelijke belemmering tot het verstrekken van processtukken is niet gebleken. Nadere administratieve voorschriften over de wijze van verstrekking van afschriften zijn mogelijk, maar ik trof ze op de internetpagina van het gerechtshof 's-Gravenhage niet aan. Op het verzoek van verdachte had in ieder geval gereageerd dienen te worden en aan verdachte hadden afschriften van de processtukken dienen te worden verstrekt. Voor zover mij bekend is het in de praktijk ook gebruikelijk dat een verzoek als het onderhavige wordt ingewilligd door toezending van een afschrift van de processtukken en dat dus niet van de verdachte wordt gevergd dat hij zich bijvoorbeeld persoonlijk meldt ter griffie. De griffie is dus tekort geschoten.
10. In "Foucher vs. France, EHRM 18 maart 1997, was het centrale punt dat de verdachte inzage in de stukken was geweigerd, en dat hem daarmee een adequate voorbereiding op de behandeling van zijn zaak onmogelijk was gemaakt. Van een uitdrukkelijke weigering voorafgaande aan het onderzoek ter zitting is geen sprake en of verdachte een adequate voorbereiding van zijn zaak onmogelijk is gemaakt is de vraag. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een eerlijke berechting in de zin van artikel 6 EVRM behoeft de tekortkoming van de griffie op zich zelf nog niet doorslaggevend te zijn, omdat het er op aan komt of de procedure in zijn geheel nog als eerlijk kan worden aangemerkt. Voor dat oordeel acht ik de volgende factoren van belang. In de eerste plaats is niet gebleken dat verdachte nadat hij bekend was geworden met de aanhoudingsbeslissing van 2 januari 2007 en/of nadat hij de oproep van de nieuwe zitting had ontvangen op een of andere wijze initiatief heeft ontplooid om alsnog de processtukken in te zien of een afschrift daarvan te ontvangen. In de tweede plaats heeft het hof verdachte ter zitting in de gelegenheid gesteld om met bijstand van de tolk alsnog inzage te hebben in het procesdossier. Verdachte heeft dit geweigerd en uit het proces-verbaal blijkt niet dat hij daarvoor enige andere reden heeft aangevoerd dan dat hij recht heeft op een afschrift. Niet gezegd kan worden dat het hof daarmee een adequate verdediging onmogelijk heeft gemaakt. Door de botte weigering in combinatie met eerdere inactiviteit gooit verdachte zijn eigen glazen in. Het hof heeft dus met in achtneming van deze factoren overigens nog onder verwijzing naar de eenvoudige aard van de verweten gedragingen het verzoek tot verstrekking van fotokopieën kunnen afwijzen zonder miskenning van artikel 6 EVRM.
11. Het middel faalt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 6 EVRM jo. art. 34.2 Sv en art. 21 Besluit orde van dienst gerechten. Afwijzing verzoek tot het verstrekken van afschriften van de processtukken. De opvatting dat de enkele omstandigheid dat aan verdachte, niettegenstaande diens daartoe gedane verzoek(en), geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt, meebrengt dat geen sprake kan zijn van een berechting die voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM, is onjuist. Het oordeel van het Hof dat de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte van de hem gegeven tijd en mogelijkheden om de verdediging voor te bereiden geen gebruik heeft gemaakt, waarbij het Hof verdachte kennelijk verwijt geen inzage te hebben verzocht doch "slechts" te hebben gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier, is immers niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat aan verdachte, in strijd met de wettelijke regeling, voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt. Ook de vaststelling dat verdachte t.t.z. van het Hof in de gelegenheid is gesteld om in het bijzijn van een tolk de stukken in te zien en verdachte daarvan geen gebruik heeft willen maken, kan de bestreden beslissing niet dragen, nu de aldus geboden mogelijkheid niet zonder meer op een lijn kan worden gesteld met de in de wet voorziene, maar i.c. niet aan verdachte gegeven mogelijkheid om de verdediging met de hem ter beschikking gestelde processtukken voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting voor te bereiden. In dat verband komt evenmin gewicht toe aan de door het Hof van belang geachte omstandigheid dat t.t.z. aan verdachte de hem verweten gedragingen zijn voorgehouden in het bijzijn van een tolk. ‘s Hofs oordeel is ontoereikend gemotiveerd.
13 oktober 2009
Strafkamer
nr. 07/10984
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 mei 2007, nummer 22/002751-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdachte om hem (alsnog) afschriften te verstrekken van de processtukken.
2.2.1. In deze zaak is tenlastegelegd en bewezenverklaard, kort gezegd, dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd terwijl het alcoholgehalte van zijn adem 500 microgram per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en voorts dat hij een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het Hof heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot geldboetes van € 550 en € 500.
2.2.2. De verdachte heeft op 8 mei 2006 hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter. Vervolgens is de verdachte gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 2 januari 2007. Bij brief van 18 december 2006 heeft de verdachte om aanhouding van de behandeling verzocht. Die brief houdt in:
"1. As I shall not be in the Netherlands during most of January, I would request that this case be adjourned to a later date( february 2007 or later) in order to ensure I am able to attend this hearing, as I my wish.
2. As I shall probably be defending myself I would also request a complete copy of all case papers and evidence pertaining to this alleged offence, as is my right under European case law ("Foucher v France")."
Ter terechtzitting van 2 januari 2007 is het onderzoek, onder verwijzing naar die brief van de verdachte, voor onbepaalde tijd geschorst.
2.2.3. Op de nadere terechtzitting van 9 mei 2007 is de verdachte verschenen. Hij werd niet door een raadsman bijgestaan. Het onderzoek heeft met behulp van een tolk plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt in:
"ik heb geen commentaar op hetgeen u mij voorhoudt en op hetgeen mij is tenlastegelegd. (...)
"[ik] stel mij op het standpunt dat ik - ondanks een verzoek daartoe - geen kopie van het procesdossier heb ontvangen en derhalve niet in de gelegenheid ben gesteld mij adequaat op de aanklachten voor te bereiden, conform de zaak "Foucher vs France.
(...)
De advocaat-generaal [deelt] mede dat het vervelend is dat de verdachte geen processtukken heeft ontvangen.
(...)
Voorts deelt de voorzitter mede dat de verdachte aan de zaak "Foucher vs. France" niet het recht kan ontlenen alle processtukken in kopie te ontvangen. De verdachte is na het instellen van het rechtsmiddel op 8 mei 2006 ruimschoots in de gelegenheid geweest om de stukken in deze niet omvangrijke zaak in het Paleis van Justitie in te komen zien en heeft van de mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van:
- een uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 16 maart 2007 betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken, voor zover van belang voor enige door het hof te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb geen commentaar op hetgeen u mij voorhoudt en op hetgeen mij is tenlastegelegd. Ik heb geen bewijs gezien en ik heb geen aanklacht gezien. Ik beroep mij op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en op de zaak "Foucher vs. France". Ik wil beschikken over kopieën van het procesdossier.
De voorzitter stelt de verdachte in de gelegenheid het procesdossier ter terechtzitting - in aanwezigheid van de tolk - in te zien.
De verdachte deelt mede dat hij hier geen gebruik van wenst te maken en persisteert bij zijn standpunt dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken. (...)
Desgevraagd door de voorzitter deelt de verdachte mede dat hij woonachtig is in Nederland, maar dat hij niet in Nederland werkt. (...)
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte deelt mede dat hij persisteert bij zijn verzoek om kopieën van de processtukken in de Engelse taal te ontvangen."
2.2.4. De bestreden uitspraak houdt in:
"Verzoek om kopieën processtukken
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2007 met een beroep op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken in de onderhavige zaak en heeft verzocht deze kopieën (alsnog) te ontvangen, teneinde zijn verdediging te kunnen voorbereiden.
Het hof verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot artikel 6 van het EVRM en wijst het verzoek van de verdachte af. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden, doch dat hij geen gebruik heeft gemaakt van die hem gegeven tijd en geboden mogelijkheden.
Immers de verdachte heeft appel ingesteld op 8 mei 2006, waarna hij is gedagvaard voor de terechtzitting van 2 januari 2007. Bij brief van 18 december 2006 heeft de verdachte schriftelijk om uitstel van de behandeling van zijn zaak gevraagd, welk uitstel hem is verleend. Voor noch na die datum heeft de verdachte verzocht om inzage in het dossier. De verdachte heeft slechts gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier. Op de terechtzitting van 9 mei 2007 is de verdachte in de gelegenheid gesteld om in bijzijn van een tolk de stukken in te zien, van welke gelegenheid de verdachte eveneens geen gebruik heeft willen maken. Tevens zijn op die terechtzitting in bijzijn van een tolk de verweten gedragingen - welke eenvoudig zijn van aard - aan de verdachte voorgehouden."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een verdachte op grond van art. 6 EVRM aanspraak kan maken op voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Aan die verdragswaarborg wordt in de Nederlandse wetgeving onder meer gestalte gegeven door een regeling die erin voorziet dat aan een verdachte op zijn verzoek zo spoedig mogelijk afschriften worden verstrekt van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan. De desbetreffende regelgeving is weergegeven in de conclusie van de
Advocaat-Generaal onder 9.
2.4. In de onderhavige zaak moet er in cassatie van worden uitgegaan dat aan het bij brief van 18 december 2006 gedane verzoek van de verdachte om hem in het bezit te stellen van afschriften van de processtukken niet is voldaan.
2.5. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat aan de verdachte, niettegenstaande diens daartoe gedane verzoek(en), geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt, meebrengt dat geen sprake kan zijn van een berechting die voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM, faalt het omdat die opvatting onjuist is. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, valt aan EHRM 18 maart 1997, nr. 2209/93 (Foucher tegen Frankrijk) het tegendeel niet te ontlenen.
2.6. Het hiervoor overwogene neemt echter niet weg dat de afwijzing van het verzoek van de verdachte alsnog kopieën te ontvangen door het Hof niet toereikend is gemotiveerd.
Het oordeel van het Hof dat de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte van de hem gegeven tijd en mogelijkheden om de verdediging voor te bereiden geen gebruik heeft gemaakt, waarbij het Hof de verdachte kennelijk verwijt geen inzage te hebben verzocht doch "slechts" te hebben gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier, is immers niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat aan de verdachte, in strijd met de wettelijke regeling, voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting geen afschriften van de processtukken zijn verstrekt.
Ook de vaststelling dat de verdachte ter terechtzitting van het Hof in de gelegenheid is gesteld om in het bijzijn van een tolk de stukken in te zien en de verdachte daarvan geen gebruik heeft willen maken, kan de bestreden beslissing niet dragen, nu de aldus geboden mogelijkheid niet zonder meer op een lijn kan worden gesteld met de in de wet voorziene, maar hier niet aan de verdachte gegeven mogelijkheid om de verdediging met de hem ter beschikking gestelde processtukken voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting voor te bereiden. In dat verband komt evenmin gewicht toe aan de door het Hof van belang geachte omstandigheid dat ter terechtzitting aan de verdachte de hem verweten gedragingen zijn voorgehouden in het bijzijn van een tolk. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 oktober 2009.
Beroepschrift 28‑03‑2008
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR van cassatie in de zaak van [requirant], geboren [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats], (hierna requirant) in het cassatieberoep tegen een hem betreffend veroordelend arrest van het gerechtshof in Den Haag van 9 mei 2007. Deze cassatieschriftuur wordt ingediend door zijn raadsman, mr. J.Y. Taekema, kantoorhoudende aan de Prins Mauritslaan 94 (2582 LW) te Den Haag, aan welk kantooradres requirant voor deze procedure woonplaats kiest.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt, in het bijzonder is art. 6 EVRM geschonden, nu requirant ter voorbereiding op de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep heeft verzocht om een kopie van de processtukken betreffende zijn strafzaak. Requirant heeft deze kopie nimmer ontvangen. Requirant heeft ter terechtzitting zijn verzoek om een kopie van het strafdossier ter voorbereiding op de aanhangige strafzaak tot het einde toe herhaald met een beroep op art. 6 EVRM en bijbehorende jurisprudentie. Evenwel heeft het gerechtshof overwogen dat aan requirant — die niet voorzien was van rechtskundige bijstand — het recht op een kopie onder art. 6 EVRM niet toekomt, mede omdat requirant geen gebruik heeft willen maken van het hem ter terechtzitting in hoger beroep geboden alternatief van inzage. Requirant werd in hoger beroep veroordeeld.
Toelichting:
Met een beroep op Foucher tegen Frankrijk (EHRM 18 maart 1997) heeft requirant ter terechtzitting in hoger beroep op 9 mei 2007 betoogd dat hij verzocht heeft om en recht heeft op een afschrift van het procesdossier betreffende zijn strafzaak zodat hij zich in voldoende mate kan voorbereiden op zijn strafzaak.
Het hof overweegt daaromtrent in het arrest het volgende:
‘Bij brief van 18 december 2006 heeft de verdachte schriftelijk om uitstel van de behandeling van zijn zaak gevraagd, welk uitstel hem is verleend. Voor noch na die datum heeft de verdachte verzocht om inzage in het dossier. De verdachte heeft slechts gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier. Op de terechtzitting van 9 mei 2007 is de verdachte in de gelegenheid gesteld om in het bijzijn van een tolk de stukken in te zien, van welke gelegenheid de verdachte eveneens geen gebruik heeft willen maken. Tevens zijn op die terechtzitting in bijzijn van een tolk de verweten gedragingen — welke eenvoudig zijn van aard — aan de verdachte voorgehouden.’
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 9 mei 2007 houdt onder meer het volgende in:
‘Indien dit anders is stel ik mij op het standpunt dat ik —ondanks een verzoek daartoe — geen kopie van het proces-dossier heb ontvangen en derhalve niet in de gelegenheid ben gesteld mij adequaat op de aanklachten voor te bereiden, conform de zaak ‘Foucher vs. France.’
En verder:
‘Voorts deelt de advocaat-generaal mede dat het vervelend is dat de verdachte geen processtukken heeft ontvangen.’
Bij het laatste woord herhaalt requirant zijn bezwaren en voegt daaraan toe dat hij een vertaling in het Engels wenst van de processtukken.
Gelet op het bovenstaande wordt door het hof en de advocaat-generaal niet betwist dat requirant om de processtukken heeft verzocht en deze niet heeft ontvangen.
Requirants beroep op art. 6 EVRM en Foucher vs. France had moeten slagen en het gerechtshof was onder het genoemde verdrag gehouden de behandeling van de strafzaak in hoger beroep aan te houden, teneinde requirant een afschrift van zijn procesdossier te doen verschaffen en deze daarmee in staat te stellen zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
In Foucher vs. France overweegt het EHRM onder r.o. 36:
‘The Court, like the Commission, therefore considers that it was important for the applicant to have access to his case file and to obtain a copy of the documents it contained in order to be able to challenge the official report concerning him.
(…)
As he had not such access, the applicant had been unable to prepare an adequate defence and had not been afforded equality of arms contrary to the requirements of Art. 6 para 1of the Convention taken together with Art. 6 para. 3 (Art. 6-3+6-1)’.
Gelet op de duidelijke relatie die het Europese hof hier legt tussen de inzage, het verschaffen van de gewenste afschriften en de voorbereiding van de zaak in het licht van het beginsel van gelijke wapenen, kon het door het Haagse gerechtshof geboden alternatief van inzage ter zitting geen afdoende vervanging vormen van requirants recht op inzage en verstrekking van afschriften vooraf. Ook niet nu de beschuldigingen betrekkelijk eenvoudig van aard waren.
Nu het hof heeft nagelaten de strafzaak aan te houden om requirant te doen voorzien van de door hem verzochte processtukken heeft het art. 6 EVRM, in het bijzonder lid 1 en 3 onder a, b en c geschonden en is het hof ten onrechte die dag tot een eindbeslissing gekomen.
Het arrest kan niet in stand blijven.
REDENEN waarom requirant Uw Raad verzoekt het bestreden arrest te vernietigen, met verwijzing naar een aangrenzend hof alwaar de zaak opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.Y. Taekema die hierbij verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door requirant.
Den Haag, 28 maart 2008
J.Y. Taekema