CBb, 30-12-2016, nr. 16/163
ECLI:NL:CBB:2016:452
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
30-12-2016
- Zaaknummer
16/163
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2016:452, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30‑12‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Wet dieren Bestuursdwang
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 16/163
11351
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2016 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. W.C.M. Niekus).
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 28 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016.
Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. E. Yarikan.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, het zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Op grond van het derde lid is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. In het primaire besluit staat een juiste rechtsmiddelenverwijzing, zodat duidelijk was dat het bezwaar tegen dat besluit gemaakt moest worden bij RVO Nederland (RVO). De gemachtigde van appellante heeft op 24 november 2015 telefonisch aangegeven dat het bezwaarschrift naar de gemeente Amsterdam is gefaxt, omdat RVO geen faxnummer heeft. Gelet op de doorzendplicht heeft de gemachtigde het bezwaarschrift bewust gefaxt naar een ander overheidsorgaan om de termijn te halen. Verder heeft verweerder geconstateerd dat het bezwaarschrift niet per post is verstuurd naar RVO. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij de gemeente Amsterdam bepalend voor de vraag of appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De wetgeschiedenis vermeldt uitdrukkelijk dat deze vangnetclausule daarin is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet. Bij misbruik van procesrecht geldt de eerste datum van indiening bij een onbevoegd orgaan niet, maar geldt de regeling dat het bezwaarschrift op tijd en op de goede plaats binnen moet zijn. Door het bezwaarschrift te faxen naar de gemeente Amsterdam, is kennelijk onredelijk gebruik gemaakt van het procesrecht. Verweerder gaat er daarom van uit dat hij het bezwaarschrift eerst op 1 december 2015 heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is te laat ingediend en is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Appellante voert in beroep het volgende aan. Het bezwaarschrift is voor het einde van de termijn ingediend. Er is geen sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De gemachtigde van appellante heeft per abuis het adres van de gemeente Amsterdam geselecteerd waarbij het bijbehorende faxnummer automatisch wordt geselecteerd in de template van het bezwaar. Vervolgens is het adres veranderd naar dat van RVO maar is verzuimd om ook het faxnummer te wijzigen. Hierdoor is het faxnummer van de gemeente Amsterdam tijdens het faxen per abuis in het faxapparaat ingetoetst, waardoor het bezwaarschrift bij een verkeerd orgaan terecht is gekomen. Tijdens het in het besluit genoemde telefonisch contact tussen RVO en gemachtigde, merkte gemachtigde op dat RVO eigenlijk überhaupt geen faxnummer heeft. Dit gegeven is echter na het indienen van het bezwaarschrift opgemerkt en gemachtigde was zich er tijdens het indienen van het bezwaarschrift niet van bewust dat het bezwaarschrift naar het verkeerde orgaan werd verzonden per fax. Bovendien is het bezwaarschrift per post wel naar het juiste adres van RVO verstuurd. De gemachtigde had voldoende tijd om de gestelde deadline te behalen. Het bezwaarschrift werd immers op 16 november 2015 verzonden en de termijn liep pas op 19 november 2015 af. Verweerder heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het College oordeelt als volgt.
4.1
In zijn uitspraak van 9 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5287) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:15, derde lid, van de Awb (Kamerstukken II 2000/01, 26 523, nr. 11, blz. 23) uitdrukkelijk vermeldt dat deze vangnetclausule daarin is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet. Bij misbruik van procesrecht geldt de eerste datum van indiening bij een onbevoegd orgaan niet, maar geldt de regeling dat het bezwaarschrift op tijd en op de goede plaats binnen moet zijn.
4.2
Het primaire besluit is gedateerd 7 oktober 2015. Uitgaande van verzending op die datum, ving de bezwaartermijn dus aan op donderdag 8 oktober 2015 en liep deze tot en met woensdag 18 november 2015. Het bezwaar is gedateerd 16 november 2015 en is op die datum ook gefaxt, zij het naar de gemeente Amsterdam in plaats van naar de RVO.
In de rechtsmiddelenverwijzing in het primaire besluit staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Bezwaar
Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na verzending van deze brief schriftelijk een bezwaarschrift indienen.
Stuur het ondertekende bezwaarschrift naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, afdeling Juridische Zaken, postbus 40219, 8004 DE Zwolle. Stuur een kopie van deze brief mee met uw bezwaarschrift.
Op mijn.rvo.nl/bezwaar vindt u meer belangrijke informatie over het indienen van een bezwaarschrift. (…).”
4.3
In de door verweerder als gedingstuk overgelegde telefoonnotitie van mr. E. Yarikan (Yarikan) van 24 november 2015 staat het volgende:
“Verklaring ten aanzien van het bezwaarschrift van mevrouw [naam 1] en het telefoongesprek met mr Soedamah d.d. 24 november 2015.
Ik heb een bezwaarschrift te laat ontvangen van een advocaat door tussenkomst van de gemeente Amsterdam. Deze heeft het naar een verkeerd faxnummer gefaxt (020 nummer). De fax was wel tijdig (binnen de bezwaartermijn verstuurd). Op de brief staat wel het juiste postadres van RVO. Deze brief is niet door RVO ontvangen. Toen ik op 24 november 2015 de advocaat van mevrouw [naam 1] belde (de heer mr. S.L. Soedamah) gaf ik aan dat hij zijn secretariaat moest wijzen op deze omissie, gaf de heer Soedamah aan dat de RVO geen faxnummer heeft. Het secretariaat van de heer Soedamah heeft het bezwaarschrift bewust naar een ander bestuursorgaan gestuurd. In dit geval was dat de gemeente Amsterdam. Vervolgens gaf de heer Soedamah aan dat dat een overheidsorgaan een doorzendplicht heeft, zodat het bezwaarschrift tijdig is gefaxt naar een overheidsorgaan. Het bezwaar is volgens hem derhalve binnen de bezwaartermijn ingediend.”
4.4
Het College stelt vast dat het primaire besluit van een juiste rechtsmiddelenvoorlichting is voorzien, zodat het voor appellante duidelijk was dat bezwaar tegen dat besluit gemaakt moest worden bij de RVO, alsmede de wijze waarop. Het primaire besluit bevat, noch in de rechtsmiddelenverwijzing noch elders, een faxnummer van RVO.
4.5
Naar het oordeel van het College is de in 4.3 genoemde notitie van Yarikan duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Ter zitting van het College heeft Yarikan de in de notitie weergegeven gang van zaken bevestigd. De gemachtigde van appellante heeft deze verklaring niet gemotiveerd betwist. Het College ziet derhalve geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de inhoud van deze verklaring.
In het beroepschrift heeft appellante gesteld dat is verzuimd het abusievelijk geselecteerde faxnummer van de gemeente Amsterdam te wijzigen in dat van de RVO in het kader van het gebruik van een template voor het bezwaar. In verband hiermee heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat de RVO weliswaar een faxnummer heeft, maar dat dit op de website moeilijk te vinden is. Het College heeft ook overigens niet kunnen vaststellen dat ten tijde hier in geding ruime bekendheid was gegeven aan het faxnummer van de RVO. Mede gelet op de in genoemde notitie weergegeven opmerking van de gemachtigde van appellante dat de RVO geen faxnummer heeft, doet dit de vraag rijzen over welk faxnummer de gemachtigde van appellante dan precies de beschikking had en op welke wijze hij hiervan dan op de hoogte is geraakt. Vorengenoemde stelling van appellante suggereert immers dat haar gemachtigde in het kader van het gebruik van de bewuste template beschikte over een faxnummer van de RVO. Voorts is onduidelijk wat precies de functionaliteit was van deze template en hoe het in dat verband mogelijk was dat kennelijk wel automatisch het faxnummer van de gemeente Amsterdam werd geselecteerd maar niet dat van de RVO, nadat het abusievelijk geselecteerde adres van de gemeente Amsterdam was gewijzigd in dat van de RVO. Door niet ter zitting van het College te verschijnen, hebben appellante en haar gemachtigde de gelegenheid om over genoemde aspecten de nodige duidelijkheid te verschaffen onbenut gelaten. Deze omstandigheid komt voor rekening en risico van appellante.
Het College is onder deze omstandigheden van oordeel dat de gemachtigde van appellante kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. Naar het oordeel van het College heeft verweerder het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College wijst er hierbij nog op dat verweerder het, naar de gemachtigde van appellante stelt, per post verzonden exemplaar van het bezwaarschrift niet heeft ontvangen en de gemachtigde van appellante de verzending daarvan per post ook niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2016.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. S.M.J. Bos