Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, nr. 21-000564-18
ECLI:NL:GHARL:2021:6282
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
21-000564-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6282, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:614
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Hennepteelt. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank met aanvulling van de motivering, behalve voor wat betreft de hoogte van de opgelegde taakstraf. Het hof vermindert de taakstraf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Verbeurdverklaring auto.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000564-18
Uitspraak d.d.: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2018 met parketnummer 18-750062-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 en 3, tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 2 primair, 4 en 5 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personenauto. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,mr. T. Mustafazade, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal verdachte dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 januari 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde en de verdachte ter zake van het onder 2 primair, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personenauto. Voorts heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank en zal dit vonnis dan ook bevestigen, zij het met aanvulling van de onderstaande motivering, behalve voor wat betreft de hoogte van de opgelegde taakstraf. Ten aanzien van dat onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het onder 2 primair als het onder 2 subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij die hennepkwekerij. De rechtbank heeft de bij de politie afgelegde verklaring van [getuige1] ten onrechte ten grondslag gelegd aan haar bewijsconstructie. In hoger beroep is [getuige1] , die op de terechtzitting van het hof als getuige is gehoord, namelijk op die verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij de kwekerij alleen met [naam1] heeft opgezet en dat verdachte daar slechts een of twee keer is komen kijken. Deze verklaring wordt ondersteund door de handgeschreven aantekeningen die [getuige1] ten behoeve van de kwekerij heeft gemaakt. Ook de peilbakengegevens die de rechtbank voor het bewijs heeft gebruikt zijn niet redengevend, omdat hieruit niet volgt dat verdachte ook de bestuurder van het voertuig was. Bovendien heeft [getuige1] verklaard dat hij de auto weleens gebruikte. Ook de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen, aangezien het enkel kijken bij de kwekerij en het uitlenen van de auto daarvoor niet voldoende is.
Het hof gaat niet mee met het betoog van de raadsvrouw. De getuige [getuige1] heeft ter terechtzitting van het hof weliswaar verklaard dat hij op zijn bij de politie afgelegde verklaring terugkomt, maar dit maakt niet dat die eerdere verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Zijn bij de politie afgelegde verklaring is namelijk kort na het feit afgelegd, is gedetailleerd en vindt bovendien steun in de overige bewijsmiddelen. Dit geldt niet voor zijn ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring. Het hof hecht dus meer waarde aan zijn bij de politie afgelegde verklaring. Dat verdachte de auto zo vaak aan [getuige1] heeft uitgeleend als verdachte heeft verklaard, acht het hof niet geloofwaardig, mede omdat [getuige1] ter zitting met zoveel woorden heeft gezegd dat hij verdachtes auto één of twee keer heeft geleend om naar [naam2] te rijden. Een en ander biedt dus geen afdoende verklaring voor de zeer frequente aanwezigheid van die auto aan de [adres] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de bij de politie afgelegde verklaring van [getuige1] en de peilbakengegevens terecht voor het bewijs heeft gebruikt en dat mede op basis daarvan het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Het hof zal daarom het vonnis van de rechtbank met aanvulling van deze motivering bevestigen.
Het hof beschouwt het bij bewijsmiddel 7 genoemde paginanummer “1942” overigens als een kennelijke verschrijving en zal deze verbeterd lezen als “1492”.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, tezamen met anderen, in de woning van een ander een hennepkwekerij geëxploiteerd. Daarnaast heeft hij op zijn voormalig woonadres een hennepkwekerij opgezet en op een ander adres, waar hij regelmatig verbleef, een hoeveelheid henneptoppen aanwezig gehad.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is en dat dit feit overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich echter kennelijk niet bekommerd om al deze nadelige gevolgen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, een taakstraf voor de duur van 240 uren in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep arrest is gewezen. Verdachte heeft op 30 januari 2018 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 22 juni 2021. Aldus is in hoger beroep de redelijke termijn overschreden met bijna anderhalf jaar. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Gelet hierop zal het hof de op te leggen taakstraf verminderen met 40 uren. Aldus zal het hof verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, zoals ook is gevorderd door de advocaat-generaal.
Beslag
Onder verdachte is een personenauto, merk Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] , inbeslaggenomen. De rechtbank heeft deze auto verbeurd verklaard, omdat deze aan de verdachte toebehoorde en is gebruikt om de onder 2 primair tenlastegelegde kwekerij te bezoeken.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een verbeurdverklaring niet aan de orde is, primair vanwege de door haar bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de auto niet aan de verdachte toebehoort, maar aan zijn vader, hetgeen onder meer blijkt uit de op de terechtzitting van het hof als getuige afgelegde verklaring van de vader van de verdachte.
Het hof gaat niet mee met het betoog van de raadsvrouw. Weliswaar staat de auto op naam van de vader van de verdachte, maar uit het dossier blijkt dat verdachte de aanbetaling en het aankoopbedrag van de auto heeft voldaan, zijn handtekening onder de orderbevestiging heeft gezet, de auto na de koop heeft opgehaald bij de verkoper en de auto feitelijk gebruikte. Het hof leidt uit het dossier derhalve af dat de auto de verdachte toebehoort. De ter zitting door de vader van verdachte afgelegde verklaring doet daar niet aan af. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat met behulp van de auto het onder 2 primair tenlastegelegde is begaan, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de auto vatbaar is voor verbeurdverklaring.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de hoogte van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
personenauto, VW Golf, kenteken [kenteken] .
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 22 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.