Deze zaak hangt samen met nr. 09/05206 ([medeverdachte]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 08-11-2011, nr. 09/05207
ECLI:NL:HR:2011:BQ6712
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-11-2011
- Zaaknummer
09/05207
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BQ6712
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6712, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6712
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6712, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6712
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht. Het bezigen als bewijsmiddel van een proces-verbaal van politie, inhoudende onder meer de verklaring van verdachte, is in strijd met ’s Hofs overweging dat de verklaring van verdachte niet voor het bewijs zal worden gebezigd.
8 november 2011
Strafkamer
nr. 09/05207
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2009, nummer 20/000141-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 7 juli 2007 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een op of aan de [a-straat] gelegen woning heeft weggenomen twee fietsen, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door een rooster (gelegen op het keldergat) te verwijderen, vervolgens een kelderraam te verbreken en vervolgens door de ontstane opening in de garage/kelder, welke tevens toegang gaf tot het woongedeelte, te klimmen."
2.2.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak onder meer het volgende overwogen:
"(...)
Zijdens de verdachte is aangevoerd dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd voordat hij in het kader van zijn inverzekeringstelling door een raadsman is bezocht, dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
(...)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte is blijkens de door de politie afgetekende verklaring optreden piket op 7 juli 2007 door diens raadsman bezocht (dossierpagina 27). Nu de verklaringen van verdachte die hij vóór of op 7 juli 2007 tegenover de politie heeft afgelegd, door het hof niet tot het bewijs worden gebezigd, behoeft dit verweer van de raadsvrouw van verdachte geen bespreking."
2.2.3. Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof onder meer als bewijsmiddel gebezigd een proces-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 7 juli 2007 omstreeks 05.30 uur kregen wij de melding om te rijden naar de [a-straat 1] te [plaats]. Hier had de bewoner zojuist 2 inbrekers overlopen. Wij kregen het signalement van een van de daders door. Het betrof een manspersoon met blond haar, een blauwe spijkerbroek en een jas voorzien van een bontkraag. Verder zou dit een smalle persoon betreffen. Wij zijn direct ter plaatse gereden. Op de [a-straat] zagen wij een manspersoon lopen welke voldeed aan het opgegeven signalement. Wij zijn ter hoogte van deze manspersoon gestopt en spraken deze manspersoon aan. Ter hoogte van pandnummer [1] op de [a-straat] zagen wij een manspersoon gekleed in een geel shirt staan. Wij zagen dat deze man met zijn vinger in de richting van de manspersoon wees die bij ons stond en non-verbaal aangaf dat deze man de overlopen inbreker moest zijn. Vervolgens werd deze manspersoon aangehouden terzake diefstal door middel van braak. Wij plaatsten deze manspersoon vervolgens op de achterbank van ons dienstvoertuig. Ik, [verbalisant 2], ben vervolgens naar de manspersoon in het gele shirt gelopen. Ik hoorde dat deze man mij meedeelde, dat de man die wij zojuist in ons dienstvoertuig hadden geplaatst de man was die hij overlopen had in zijn woning (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1] te [plaats]). Verder deelde deze manspersoon (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) mij, [verbalisant 2], mede dat er nog een verdachte in de omgeving zou moeten rondlopen. Deze manspersoon zou volgens de bewoner van [a-straat 1] gekleed zijn in een gevlekte legerjas voorzien van de kleuren zwart en wit.
Ik, [verbalisant 1], ben vervolgens met ons dienstvoertuig met de verdachte op de achterbank in de richting van [plaats] centrum gereden. Ik zag dat hier twee bromfietsen tegen een haag stonden bij een wit pand. Ik, [verbalisant 1], vroeg de verdachte naar zijn naam en legitimatiebewijs. De verdachte deelde mij mede dat hij genaamd was: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. Ik, [verbalisant 1], vroeg de verdachte of een van de brommers van verdachte was. Ik hoorde dat hij hierop bevestigend antwoordde. De verdachte gaf verder aan dat hij met deze brommer naar [plaats] was gekomen naar een feest. De [verdachte] deelde mij vervolgens mede dat hij niet bij mensen in de tuin had mogen komen en geen fietsen had moeten wegnemen. Verder deelde de [verdachte] mij mede dat hij samen met een vriend was geweest.
De aangever deelde mij, [verbalisant 1], mede dat hij de tweede man had zien lopen op de [a-straat] ter hoogte van het bruggetje. Ik, [verbalisant 1], zag ter hoogte van het bruggetje gelegen op de [a-straat], een manspersoon lopen welke een wit en zwart gevlekte jas droeg. Ik heb deze man vervolgens aangehouden. Ik hoorde op dat moment dat [verdachte] aan het schreeuwen was in de richting van de tweede verdachte. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "beroep je zwijgrecht en vertel niets".
Wij, verbalisanten, zijn ter plaatse gegaan bij de aangever van [a-straat 1] te [plaats]. De aangever liet mij, [verbalisant 2], de fietsen zien welke door de verdachten buiten het pand waren klaargezet."
2.3. Het middel klaagt terecht dat het bezigen als bewijsmiddel van voormeld proces-verbaal van politie, inhoudende onder meer de op 7 juli 2007 afgelegde verklaring van de verdachte, in strijd is met de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overweging van het Hof dat de verklaringen die de verdachte voor of op 7 juli 2007 heeft afgelegd, niet voor het bewijs zullen worden gebezigd.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen van het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 november 2011.
Conclusie 24‑05‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 18 december 2009 voor ‘Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming’ veroordeeld tot een werkstraf van 140 uur.
2.
Mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo, heeft cassatie ingesteld. Mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat verdachte niet mocht worden gehoord omdat hij stomdronken was. Verdachte was onvoldoende in staat om in vrijheid zijn wil te bepalen. Het hof had daarom het OM niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3.2.
Het hof heeft het verweer aldus samengevat en verworpen:
‘A.1.
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat er een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zo althans wordt het door de raadsvrouw gevoerde verweer verstaan.
A.2.
Van de zijde van de verdachte is immers — zakelijk weergegeven — aangevoerd, dat verdachte na zijn aanhouding, terwijl hij dronken was, door de politie is gehoord.
Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte dronken was, wijst de raadsvrouw op de zichtbare verschillen in de door verdachte onder de processen-verbaal van verhoor geplaatste handtekeningen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van het hof valt uit de verklaring van verdachte, zoals hij die op 7 juli 2007 te 9.49 uur heeft afgelegd, daarbij gelet op de inhoud van de verklaring en de mate van gedetailleerdheid daarvan, niet af te leiden dat hij in het geheel niet in staat zou zijn geweest om een verklaring af te leggen. Dat de onder dat proces-verbaal geplaatste handtekeningen verschillen van later geplaatste handtekeningen, doet daar niet aan af.’
3.3.
Aldus heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de kenmerken van de verklaring die verdachte op 7 juli 2007 om 9:49 heeft afgelegd geenszins doen vermoeden dat hij niet in staat zou zijn geweest om een verklaring af te leggen. De suggestie van de steller van het middel dat het netjes opmaken van een proces-verbaal de verdienste van verbalisanten is geweest neemt niet weg dat zo proces-verbaal alleen maar kan worden ontleend aan hetgeen verdachte zelf heeft verklaard. Ik acht de motivering van de verwerping van het verweer niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de door verdachte in stomdronken toestand afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
4.2.
In het oordeel van het hof over het niet-ontvankelijkheidsverweer ligt besloten dat naar het oordeel van het hof verdachte niet in stomdronken toestand heeft verkeerd. Daarmee is de grondslag onder het verweer, dat de verklaringen die verdachte in stomdronken toestand zou hebben afgelegd niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, weggeslagen. Maar het middel mist ook feitelijke grondslag. Het hof heeft immers als bewijsmiddel 5 een verklaring die verdachte op 8 juli 2007 heeft afgelegd voor het bewijs gebezigd en geen enkele verklaring die verdachte op 7 juli heeft afgelegd. In redelijkheid mag ervan worden uitgegaan dat verdachte op 8 juli 2007 gelet op het tijdsverloop, voldoende ontnuchterd was om te kunnen verklaren.
Het middel faalt.
5.1.
Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte voor het bewijs verklaringen heeft gebezigd die verdachte heeft afgelegd voordat hij door een advocaat is bezocht.
5.2.
Het middel mist feitelijke grondslag. Verdachte is op 7 juli 2007 door zijn advocaat bezocht en het hof heeft voor het bewijs een verklaring van verdachte gebruikt die op 8 juli 2007 is afgelegd.
6.
Het vijfde middel herhaalt de klachten dat het hof ten onrechte voor het bewijs verklaringen van verdachte heeft afgelegd die zijn afgenomen terwijl verdachte stomdronken was en voordat hij zijn advocaat heeft kunnen raadplegen, en faalt ook wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
7.1.
Het derde middel komt op tegen de bewijsvoering. Ten onrechte zou het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen hebben afgeleid dat het delict als voltooid moet worden aangemerkt omdat de fietsen buiten de heerschappij van de eigenaar zouden zijn gebracht. Maar vastgesteld is dat de fietsen zijn aangetroffen op de oprit van de garage. Zij bevonden zich nog op het perceel van aangever. De fietsen zijn hooguit enkele meters verplaatst.
7.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
‘hij op 7 juli 2007 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een op of aan de [a-straat] gelegen woning heeft weggenomen twee fietsen, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door een rooster (gelegen op het keldergat) te verwijderen, vervolgens een kelderraam te verbreken en vervolgens door de ontstane opening in de garage/kelder, welke tevens toegang gaf tot het woongedeelte, te klimmen.’
Het hof heeft over het bewijs nog overwogen:
‘Het hof acht, anders dan de eerste rechter, het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof is van oordeel dat de diefstal van de fietsen niet is blijven steken bij een poging, maar dat het delict als voltooid moet worden aangemerkt. Immers verdachte en zijn mededader hebben, door de fietsen vanuit de garage buiten de woning aan de [a-straat] te brengen, deze buiten de heerschappij van de eigenaar/eigenaren en binnen hun macht gebracht.’
7.3.
Uit de bewijsmiddelen 1 en 2 valt op te maken dat de fietsen door verdachte en zijn mededader op 7 juli 2007 omstreeks 5:00 uit een afgesloten garage zijn gehaald — nadat een raam was geforceerd — en naast de woning voor de oprit van de garage zijn gezet. De verklaring van een van de bewoners van het pand (bewijsmiddel 3) houdt in dat de fietsen op de oprit stonden.
7.4.
Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, onder meer gelet op de plaats waar de rechthebbenden de fietsen hadden geplaatst en op het tijdstip waarop het feit is begaan.2.
Het middel faalt.
8.
Alle voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2011
HR 22 maart 2011, LJN BP2627.