Ktg. Utrecht, 04-09-2002, nr. 248827-CV-02-203
ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348
- Instantie
Kantongerecht Utrecht
- Datum
04-09-2002
- Zaaknummer
248827-CV-02-203
- LJN
AE7348
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 04‑09‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 611 Burgerlijk Wetboek Boek 7; art. 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
Prg. 2002, 5942
JAR 2002/220
Uitspraak 04‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van
[eiser], [adres],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.R.J. van Assen, werkzaam bij Rechtpraktijk Drost B.V. te Hengelo,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS REIZIGERS B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verder ook te noemen NS,
gedaagde partij,
gemachtigde: F. Kruythof, deurwaarder te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
[eiser] heeft een vordering ingesteld.
NS heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en NS heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. Feiten
2.1. [eiser] is sinds 1970 bij de NS in dienst als treinmachinist. Nadat hij -voor de negende keer in zijn loopbaan- was geconfronteerd met een zelfdoding terwijl hij de trein bestuurde, heeft hij zich in juli 2000 met ernstige psychische klachten ziek gemeld. Hij is daarna niet meer aan het werk gegaan.
2.2. [eiser] lijdt schade door zijn ziekte. Vanaf 11 juli 2001 is hij volledig arbeidsongeschikt en ontvangt hij een WAO-uitkering.
2.3. NS heeft op 1 maart 1999 voor haar werknemers -onder wie [eiser]- een ongevallenverzekering afgesloten. Tot de uitkeringsgronden behoort de 'traumatiserende ervaring' bij ongeval of aanrijding.
2.4. Tot voor kort was bij de NS geen vorm van opvang of (psychische) begeleiding geregeld voor machinisten die met een zelfdoding waren geconfronteerd.
3. Standpunten van partijen
3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis voor recht zal verklaren dat de NS aansprakelijk is voor de door hem ten gevolge van de traumatische gebeurtenissen geleden en nog te lijden schade en NS dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] zal voldoen de door hem geleden en nog te lijden schade, zulks op te maken bij staat en volgens de wet te vereffenen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2. [eiser] wijt zijn klachten en zijn ziekte aan de voor hem traumatische zelfdodingen die hij in zijn werk moest meemaken. Hij meent dat de gevolgen aanzienlijk minder ernstig zouden zijn geweest als de NS tijdig adequate (psychologische) begeleiding beschikbaar had gesteld, en hij meent ook dat de NS daartoe gehouden was.
3.3. Hij stelt dat immers het beroep van treinmachinist een bijzonder, aan het vak inherent, risico meebrengt om geconfronteerd te worden met dergelijke mogelijk ernstig traumatiserende gebeurtenissen. Hij voert aan dat hij -behoudens na het laatste ongeval- nooit enige vorm van begeleiding heeft gehad. Het "beleid" van de NS ter zake kwam er op neer dat men zo snel mogelijk de draad weer moest oppakken. De laatste confrontatie met zelfdoding was voor hem de druppel die de emmer deed overlopen. Toen kwam de hulp echter te laat.
Volgens [eiser] had NS in een veel eerder stadium alert op moeten zijn op de mogelijk steeds ernstiger gevolgen van de zoveelste confrontatie met een zelfdoding. Hij stelt dat NS niet aan haar zorgverplichting ex artikel 7:658 BW heeft voldaan, en dat bewijs van het tegendeel op de NS rust.
3.4. Indien de hiervoor geschetste zorgverplichting niet onder de reikwijdte van artikel
7:658 BW valt dan is volgens [eiser] de NS subsidiair toch aansprakelijk voor de schade op grond van de redelijkheid en billijkheid. Hij verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2001(JAR'01,24).
3.5. NS heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat het zich voordoen van zelfdodingen niet op enigerlei wijze toerekenbaar en evenmin verwijtbaar is aan NS. Het ontstaan en het zich voordoen van deze gebeurtenissen brengt volgens haar geen aansprakelijkheid noch enige schadevergoedingsverplichting voor NS met zich.
Zij stelt dat [eiser] ook niet heeft aangegeven hoe de NS de gestelde schade in redelijkheid had kunnen voorkomen, noch welke concrete norm de NS zou hebben geschonden.
3.6. NS betwist voorts dat psychisch letsel onder het bereik van artikel 7:658 BW valt. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en bewezen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden: [eiser] heeft eerder psychische klachten gehad, die een andere oorzaak zouden hebben gehad.
3.7. Indien komt vast te staan dat NS niet aansprakelijk gehouden kan worden op grond van het bepaalde ex artikel 7:658 BW komt volgens NS aan [eiser] ook geen beroep toe op grond van artikel 7:611 BW en/of de redelijkheid en billijkheid.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het is juist, dat -zoals NS stelt- het vóórkomen van dergelijke zelfdodingen NS niet kan worden aangerekend, en dat de NS deze niet kan voorkómen. [eiser] richt zijn verwijten echter ook niet zozeer op (het voorkómen van) die gebeurtenissen, als op de arbeidsomstandigheden die in psychische zin onvoldoende 'schokdempend' zijn voor de machinisten. Het is juist dat [eiser] niet exact aangeeft wat NS had moeten doen in het belang van haar machinisten, noch sinds wanneer, maar -mede gelet op het feit dat NS inmiddels kennelijk wèl psychologische begeleiding geeft- het is voldoende duidelijk op welk type zorg [eiser] doelt, namelijk laagdrempelige psychologische opvang voor machinisten steeds nadat zij met suïcides zijn geconfronteerd.
4.2. Tussen partijen is niet in discussie dat dergelijke ongevallen traumatiserend kunnen zijn. Over het effect van de door [eiser] genoemde hulp en begeleiding geldt het volgende. Vooralsnog wordt aangenomen dat dergelijke hulp zinvol is om de gevolgen van dergelijke traumatische ervaringen te beperken, dat dit aannemelijk voorkomt. Onder punt 4.11. wordt hierop teruggekomen.
NS stelt dat artikel 7:658 BW, welk artikel de werkgever onder meer verplicht 'zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt', geen betrekking heeft op psychische schade, en verwijst daarbij naar het arrest HR 30 januari 1998, NJ´98,476 (Chubb Lips/[anonieme werknemer]). Onder psychische schade wordt daarin -evenals in casu- verstaan schade (inkomensverlies) door een psychische oorzaak.
4.3. Artikel 7A:1638x BW (voorganger van het huidige artikel 7:658 BW) was -gezien de parlementaire geschiedenis- niet beperkt tot arbeidsongevallen met lichamelijk letsel, ook al bevatte het de woorden 'gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed'. Bovendien: die (mogelijk als beperkend te lezen) woorden zijn in artikel 7:658 BW niet teruggekeerd. De M.v.T. zegt expliciet dat het schrappen van die woorden géén beperking inhoudt ten opzichte van de mogelijkheid de werkgever aansprakelijk te stellen.
Voorts is -zo blijkt uit de M.v.T.- de zorgverplichting van de werkgever thans rechtstreeks gericht op het voorkomen van schade, tegenover de bescherming van de werknemer onder het regime van artikel 7A:1638x BW.
De ratio van de -ten opzichte van de algemeen gangbare aansprakelijkheidsnormen- verhoogde aansprakelijkheid van de werkgever is niet zozeer gelegen in het fysieke van de aantasting van de werknemer maar is gelegen in de omstandigheid dat de werkgever degene is die bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken. Dit is niet anders wanneer de omstandigheden niet fysiek maar psychisch van aard zijn.
4.4. Het voorgaande pleit ervoor dat psychische schade niet om de enkele reden dat deze psychisch is buiten bereik van artikel 7:658 BW dient te blijven.
4.5. Heeft de Hoge Raad in het arrest Chubb-Lips/[anonieme werknemer] deze voorgaande op de wetsgeschiedenis gebaseerde, en door de P.G. in zijn conclusie genoemde redenering, ter zijde gelegd? De kantonrechter meent van niet.
4.6. Die zaak draait -voorzover thans van belang- om de verwerping van het incidenteel cassatieberoep (5.1 en 5.2 van genoemd arrest). Onderdeel 5.2 is te dezen niet van belang, omdat het daarin genoemde argument -van gebrek aan onderbouwing van het gestelde tekortschieten van de werkgever- door de cassatiemiddelen van de incidenteel appellant niet wordt bestreken. Onderdeel 5.1 behelst onder meer dat:
-'psychische schade als door [anonieme werknemer] gesteld -dat is psychische schade ten gevolge van bejegening door een chef en het ontbreken van afdoende begeleiding bij de invoering van automatisering- niet behoort tot schade waarvan op voet van artikel 7A:1638x BW vergoeding kan worden gevorderd'.
De door de kantonrechter gecursiveerde, bewoordingen van genoemd arrest hebben geenszins de strekking dat van psychische schade in het algemeen geen vergoeding kan worden gevorderd.
4.7. In hoeverre echter de schade van [anonieme werknemer] en [eiser] in concreto op een lijn kan worden gesteld, wordt hierna besproken.
4.8. De schadeveroorzakende arbeidsomstandigheden van [anonieme werknemer] enerzijds bestonden kennelijk uit -kort gezegd- wellicht een stugge chef, in ieder geval een 'incompabilité d'humeurs', en een wat rauwelijks doorgevoerde automatisering. Dergelijke, potentieel ziekmakende, omstandigheden zijn -naar de kantonrechter helaas moet aannemen- geenszins uitzonderlijk, en hebben bovendien geen specifiek verband met deze specifieke functie ([anonieme werknemer] was planner).
[eiser] anderzijds heeft als treinmachinist te maken gehad met suïcides op een wijze die uniek is, en volstrekt inherent aan zijn functie. Hij moest echter -om het standpunt van de NS te chargeren- zich met zijn psychische problemen maar -als ieder ander- in zijn vrije tijd tot een Riagg wenden. Het verband tussen de specifieke arbeid van de werknemer (treinen besturen) en de specifieke vorm van schade (traumata door suïcides) is naar het oordeel van de kantonrechter te dezen doorslaggevend.
De schades van [anonieme werknemer] en [eiser] kunnen dan ook -in het kader van artikel 7:658 BW- niet op één lijn gesteld worden.
4.9. Voorts behelst onderdeel 5.1 van genoemd arrest:
'Niet is gebleken dat Chubb-Lips een concreet, op het voorkomen van deze schade gericht voorschrift niet is nagekomen'.
Welke concrete norm zou in de onderhavige zaak door NS geschonden zijn? [eiser] verwijt de NS dat zij ter zake de bescherming van haar treinbestuurders geen beleid heeft ontwikkeld dat (door psychologische hulp en opvang) de ernstige gevolgen van te verwachten psychische traumata bij ongevallen door zelfdoding beperkt of teniet doet.
[eiser] beroept zich op goed werkgeverschap (6:11 BW) en op het algemeen levend maatschappelijk inzicht dat wie schokkende dingen, zoals confrontatie met zelfdoding, meemaakt, dat alléén niet goed kan verwerken, maar begeleiding nodig heeft.
4.10. Artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet behelst onder meer de norm dat de werkgever, gelet op de stand van de wetenschap, doeltreffende maatregelen treft, teneinde gevaren en risico´s voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. De stand van de wetenschap j.o. art 3 Arbeidsomstandighedenwet kan een concrete norm opleveren in het kader van artikel 7:658 BW. [eiser] heeft zich daarop niet expliciet beroepen. NS zal daarom in de gelegenheid gesteld worden nader in te gaan op de relevantie van dit artikel. Vooralsnog daarover het volgende.
4.11. Zoals de stand van de medische wetenschap omtrent het verband tussen bepaalde stoffen (zoals asbest) en ernstige ziekten op de werkgever de verplichting kan leggen tot het nemen van preventieve of beschermende maatregelen (HR 25 juni 1993,NJ '93, 686), zo kan ook de stand van de wetenschap omtrent de effecten van -psychologische en vroegtijdige- hulp en begeleiding van mensen die, zoals treinbestuurders na een ongeval, indringend geconfronteerd worden met potentieel traumatiserende gebeurtenissen, de NS verplichten tot het nemen van maatregelen.
4.12. Daarom ligt benoeming van een deskundige, die zal rapporteren over de stand van de wetenschap ter zake de in deze gevallen te verwachten traumata, en de invloed die een beleid van -vroegtijdige- beschikbaarheid van psychologische hulp en bijstand daarop kan hebben, in de rede.
4.13. Daarna dient beoordeeld te worden of NS gelet op de stand van de wetenschap had moeten besluiten daaraan consequenties te verbinden in die zin dat de NS een begeleidingsprotocol voor deze gevallen had dienen op te stellen en in casu had dienen te volgen.
4.14. Voorts kan voor de beoordeling van de vraag wat van de NS verwacht mocht worden de concrete feitelijke kennis bij de NS over deze soort werknemersschade van belang zijn.
De kantonrechter wenst van de NS inlichtingen te krijgen over hetgeen haar bekend was op dit punt.
4.15. Van belang is verder wannéér [eiser] de negen ongevallen heeft meegemaakt, gelet op het verband tussen die tijdstippen en de toenmalige stand van de wetenschap.
4.16. Gelet op het voorgaande gaat het beroep van NS op het arrest Chubb-Lips/[anonieme werknemer] tot dusver niet op.
4.17. NS heeft betwist dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, en voegt daar nog aan toe dat bij de psychische ontregeling van [eiser] andere omstandigheden dan de suïcides een rol gespeeld zouden hebben, zoals ervaringen uit zijn jeugd, en de gezondheidstoestand van zijn echtgenote.
4.18. Nu echter als onbetwist vaststaat dat de ziekmelding heeft plaatsgehad naar aanleiding van (de schok van) de negende suïcide, is voor de toepassing van artikel
7:658 BW voldoende komen vast te staan dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Gesteld noch gebleken is immers dat andere omstandigheden de werkelijke oorzaak van de ziekte zijn geweest, en/of dat de zelfdoding een te verwaarlozen rol heeft gespeeld. Een andere opvatting zou de strekking van dit artikel geen recht doen.
4.19. NS kan zich dan ook ingevolge lid 2 van genoemd artikel -voorzover te dezen van belang- slechts disculperen door te bewijzen dat zij haar zorgverplichting is nagekomen of dat ook indien zij had voldaan aan de op haar rustende zorgplicht zij de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet had voorkomen, welk bewijs door haar is aangeboden. [eiser] is gehouden aan NS daarvoor de nodige feitelijke gegevens te verstrekken.
4.20. De stelling van NS, dat uit het feit dat [eiser] bij eerdere zelfdodingen wel weer gewoon aan het werk was gegaan, en zij dus niet op traumata bedacht hoefde te zijn, snijdt geen hout. Immers [eiser] verwijt NS dat zij geen begeleiding heeft geboden aan machinisten die met -altijd potentieel traumatiserende- zelfdodingen werden geconfronteerd, zonder dat zij daarbij onderscheid maakt tussen de gevallen dat het vervolgens al dan niet tot een ziekmelding kwam. Niet de ziekmelding, maar de traumatiserende gebeurtenis noopt tot begeleiding volgens de stellingen van [eiser].
4.21. De kantonrechter zal gelet op de voorgaande overwegingen:
- NS in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de impact van artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet in deze zaak;
- van partijen inlichtingen vragen als bedoeld in 4.14. (NS) en 4.15. ([eiser]), zie ook
hierna (4.22. NS en 4.23. [eiser]);
- partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en de na(a)m(en) van de te benoemen deskundige(n), alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vraagstelling. De kantonrechter geeft er de voorkeur aan dat partijen alleen een naam of namen noemen van deskundig(en) indien zij het daar samen over eens zijn, zie hierna.
4.22. Tot de door de NS te verschaffen inlichtingen behoort in ieder geval beantwoording van de volgende vragen:
1. Hoe vaak per jaar doen zich sedert 1980 zelfdodinggevallen voor;
2. Wat is de kans dat een treinmachinist in een jaar geconfronteerd wordt met een dergelijke gebeurtenis;
3. Hoe vaak is het in de afgelopen jaren voorgekomen dat een machinist zich daarna en/of in verband daarmee ziek meldt en voor hoelang;
4. Welke gegevens met betrekking tot het risico van een dergelijk ongeval heeft NS aan de aansprakelijkheidsverzekeraar verstrekt;
5. Welke voorwaarden heeft de verzekeraar gesteld op het vlak van maatregelen in relatie met traumatische ervaringen;
6. Wat doet de NS inmiddels aan begeleiding van machinisten, die met een dergelijk ongeval worden geconfronteerd, en sedert wanneer;
7. Wat wordt aan vergelijkbare begeleiding aan andere werknemers geboden.
4.23. [eiser] dient inlichtingen te verschaffen over de tijdstippen (jaren) waarop hij met zelfdodingen is geconfronteerd.
4.24. Aan de deskundige kunnen in ieder geval de volgende vragen te worden gesteld:
1. Welk verband bestaat, in de (medische, psychologische) wetenschap tussen de
blootstelling aan zelfdodingongelukken als in casu, en psychische traumata;
2. In hoeverre leiden dergelijke traumata tot gehele of gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid?
3. Welke is de invloed van het herhalingseffect, te weten het meer dan eens meemaken
van een dergelijk ongeluk?
4. Welke invloed is te verwachten van (bijvoorbeeld psychosociale/psychologische) hulp en begeleiding, en in hoeverre is van belang op welk moment (vroegtijdig/later) deze hulp wordt gegeven?
5. Welk effect valt te verwachten van een laagdrempelig hulpaanbod, in vergelijking met een hulp ter verkrijging waarvan eigen inspanning is vereist?
6. Is er in de loop van de jaren 1970 tot heden een ontwikkeling in de wetenschappelijke opvattingen over de methode en effecten van hulp te zien geweest, en zo ja wanneer begonnen welke inzichten algemeen bekend te worden?
7. Zijn er verder opmerkingen die de deskundige van belang acht?
4.25. De kantonrechter zal de zaak naar de rol worden verwijzen voor het gelijktijdig nemen van een akte door [eiser] en door NS.
4.26. Teneinde NS in staat stellen tot bewijslevering als bedoeld onder 4.19. dient [eiser] aan NS opgave te doen van de namen van zijn behandelaars, en de medisch adviseur van NS te machtigen bij die behandelaars inlichtingen in te winnen. [eiser] is daartoe echter niet eerder gehouden dan nadat in eerste instantie komt vast te staan dat NS in haar zorgverplichting is tekortgeschoten.
4.27. Gezien de aard en het belang van de zaak zal worden bepaald dat hoger beroep van dit tussenvonnis mogelijk is.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1. gelast een deskundigenbericht als hiervoor bedoeld in 4.12.;
5.2. verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 oktober 2002 te 9.30 uur voor het nemen van een akte als bedoeld in 4.21. aan de zijde van beide partijen;
5.3. bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis mogelijk is;
5.4. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. Breedveld-van Beeck Calkoen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 4 september 2002.