NJB 2020/823
Motivering van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een vrijheidsbeperkende maatregel art. 38v lid 4 Sr (contactverbod): onjuist is de opvatting dat de rechter voor die motivering alleen rekening mag houden met niet‑tenlastegelegde feiten indien is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het betrekken van ad informandum gevoegde feiten bij de strafoplegging
HR 17-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:445
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 maart 2020
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage
- Zaaknummer
18/01253
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:445, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑07‑2019
- Wetingang
Essentie
Motivering van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een vrijheidsbeperkende maatregel art. 38v lid 4 Sr (contactverbod): onjuist is de opvatting dat de rechter voor die motivering alleen rekening mag houden met niet‑tenlastegelegde feiten indien is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het betrekken van ad informandum gevoegde feiten bij de strafoplegging
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld wegens – kort gezegd – 1. belaging en 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, omdat hij (feit 1) ‘wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], met het oogmerk die [benadeelde partij] ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.