Hof Arnhem-Leeuwarden, 31-10-2017, nr. 200.218.308/01
ECLI:NL:GHARL:2017:9479
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
200.218.308/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:9479, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 31‑10‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Revendicatie van een auto door voormalige echtgenoot. Bezit en houderschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.308/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/16/435591 / KL ZA 17-115)
arrest in kort geding van 31 oktober 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. F.S. Cuperus, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg, kantoorhoudend te Leidschendam.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
29 mei 2017 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 juni 2017 (met grieven en producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep kort gezegd dat het bestreden vonnis wordt vernietigd, onder afwijzing van de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] en toewijzing van de reconventionele vorderingen van [appellant] zelf. Deze vorderingen van [appellant] strekken ertoe dat [geïntimeerde] onder verbeurte van dwangsommen ertoe wordt veroordeeld een Peugeot 107 met het kenteken [00-YYY-0] (hierna: de auto) met alle zich daarin bevindende zaken aan hem af te geven, 'inclusief gebruiksvergoeding, welke [geïntimeerde] vanaf indiening van de onderhavige dagvaarding dient te reserveren'. Ook vordert hij afgifte van de autosleutels en delen van het kentekenbewijs. Daarnaast vordert [appellant] dat [geïntimeerde] ertoe wordt veroordeeld 'zich gedurende deze onderhavige gerechtelijke procedure niet gerechtigd te zijn op enigerlei wijze de auto te verkopen, de vrouw de auto verzekerd dient te houden, de wegenbelasting dient te voldoen en de auto op goede en reguliere wijze heeft te onderhouden'. Het hof ziet – anders dan door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord is aangevoerd - geen grond om deze aanvulling van eis wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 van het bestreden vonnis van 29 mei 2017. Daarmee, en met wat verder in hoger beroep is komen vast te staan, staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.3
Ten tijde van het huwelijk, op 30 juni 2011, is de auto op naam van [geïntimeerde] gesteld. De verkoopfactuur was gericht aan BC Retailproperty B.V (de BV).
3.4
In 2012 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan. De echtscheidingsbeschikking is op
11 maart 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Op of rond 28 januari 2017 heeft [appellant] met gebruikmaking van reservesleutels de auto meegenomen, terwijl deze sinds de aanschaf door [geïntimeerde] werd gebruikt.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
Overeenkomstig de conventionele vordering van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld om de auto met alle zich daarin bevindende zaken en de autosleutel aan [geïntimeerde] af te geven, onder verbeurte van een (gematigde en gemaximeerde) dwangsom. De reconventionele vordering van [appellant] tot afgifte van de autosleutels, delen van het kentekenbewijs en roerende zaken die zich in de auto bevinden heeft de voorzieningenrechter afgewezen. De auto is inmiddels weer in bezit van [geïntimeerde] .
5. De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
5.2
De vraag die in dit geschil centraal staat, is of de auto eigendom is van [geïntimeerde] (zoals zij stelt) of van de BV (het standpunt van [appellant] ).
5.3
Nu [appellant] geen eigen persoonlijk of zakelijk recht aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, heeft hij bij die vorderingen geen rechtens te respecteren belang. Het enkele feit dat hij enig aandeelhouder van de BV is aan wie de auto volgens hem in eigendom toebehoort, en het feit dat die BV inmiddels is opgeheven, maakt dat niet anders.
5.4
Voor toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] is noodzakelijk dat zij aannemelijk maakt dat zij - en niet de BV - eigenaar van de auto is. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
5.5
Het antwoord op de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, dient op grond van artikel 3:108 BW naar verkeersopvatting te worden beantwoord, op grond van uiterlijke feiten. Het gaat daarbij om waarneembare feiten waaraan het verkeer een erkenning van bezit vastknoopt (PG Boek3, blz. 428).
Op grond artikel 3:109 BW wordt wie een goed houdt vermoed dit voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn. Op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt de bezitter van een goed vermoed rechthebbende daarvan te zijn.
5.6
Vast staat dat de auto in 2011 niet aan [geïntimeerde] , maar aan de BV is gefactureerd. Onbestreden is echter ook dat dit gebeurde tegen inruil van een auto van [geïntimeerde] (dagvaarding onder 7, slotzin) en dat de auto op de dag van aankoop op haar naam is gesteld. Zij heeft deze vervolgens jarenlang als enige voor zichzelf gebruikt, totdat [appellant] de auto wegnam. [geïntimeerde] heeft tot dat moment, en in ieder geval vanaf 2012, de motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremies betaald. Een aanmaning van de dealer die op de auto betrekking had en die naar de BV was gezonden, heeft [appellant] aan [geïntimeerde] doorgestuurd, waarna zij die rekening heeft voldaan. Voor zover uiterlijk waarneembaar, oefende [geïntimeerde] de afgelopen jaren hiermee de feitelijke macht uit over de auto en moet zij worden vermoed daarvan tevens bezitter in de zin van artikel 3:109 BW en rechthebbende in de zin van artikel 3:119 lid 1 BW te zijn. Deze vermoedens zijn door [appellant] niet ontzenuwd met het betoog dat hij (althans de BV) niet alleen over een reservesleutel maar ook van een deel van het kentekenbewijs beschikte. Daarmee blijft immers onverklaard waarom de auto meteen na aankoop op naam van [geïntimeerde] is gesteld en waarom niet de BV maar zijzelf - zelfs op aandringen van [appellant] - alle eigenaarslasten voor haar rekening heeft genomen. Op die constatering stranden de grieven, voor zover die tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] zijn gericht.
6. De slotsom
6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Omdat partijen voormalige echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 mei 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
31 oktober 2017.