Rb. Noord-Nederland, 02-06-2015, nr. 18/720069-15
ECLI:NL:RBNNE:2015:4468
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
18/720069-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:4468, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 02‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest voor een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer tegen zijn hoofd te slaan met een plastic tas met daarin twee volle flesjes bier. Vrijspraak van poging tot doodslag en (voltooide) zware mishandeling. Verwerping van het beroep op noodweer.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720069-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2015, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente De Friese Meren,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een tas, met daarin twee bierflesjes, in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd heeft geslagen en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat
hij op of omstreeks 8 februari 2015 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente De Friese Meren, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verwondingen in het gezicht en/of op het hoofd, waardoor blijvend en zichtbaar littekenweefsel is ontstaan, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een tas, met daarin twee bierflesjes, in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd te slaan en/of te treffen;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat
hij op of omstreeks 8 februari 2015, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente De Friese Meren,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een tas, met daarin twee bierflesjes, in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd heeft geslagen en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 08 februari 2015 te [pleegplaats] , gemeente De Friese Meren, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een tas, met daarin twee bierflesjes, in diens gezicht en/of op/tegen diens hoofd te slaan en/of te treffen.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt zij dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet bewijsbaar is dat verdachtes handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op het moment dat verdachte een slaande beweging maakte de bierflesjes die hij in de plastic tas droeg nog heel waren. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is met de verdediging en anders dan de officier van justitie van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde (voltooide) zware mishandeling evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer door de mishandeling meerdere littekens in zijn gezicht heeft opgelopen. Littekens in het gezicht kunnen onder omstandigheden worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor is echter (in ieder geval) vereist dat de littekens blijvend zijn. In dit geval kan op dit moment (ongeveer vier maanden na de mishandeling) op basis van de beschikbare bewijsmiddelen nog niet worden vastgesteld dat de littekens blijvend zullen zijn. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 8 februari 2015 te [pleegplaats] een man, van wie ik heb begrepen dat hij [slachtoffer] heet, geslagen. Ik had daarbij een tas om mijn pols met daarin twee bierflesjes.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015038642, gesloten op 12 februari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015038642-1 d.d. 8 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
Zaterdag 7 februari 2015 ben ik naar [pleegplaats] gegaan. Ik was daar rond 23.00 uur. De jongen kwam op mij af. Ik zag dat die jongen met zijn rechter arm een zwaaiende beweging maakte. Vervolgens voelde ik pijn aan mijn hoofd en werd het mij zwart voor de ogen. Het begon ook gelijk heftig te bloeden. Ik was geslagen aan de linkerkant van mijn hoofd. Mensen daar zeiden dat hij [verdachte] heet. Ik heb vanaf mijn linker wenkbrauw een snee naar boven toe. Tevens heb ik bij mijn linker slaap een snee. Ook heb ik een gat in mijn hoofd.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015038642-2 d.d. 8 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
Gisteren, 7 februari 2015, ben ik met [slachtoffer] naar [pleegplaats] gekomen. Na 02:00 uur liep de Marokkaanse man (man 3) naar buiten met een witte plastic tas met meerdere flesjes Heineken bier hierin. Op een gegeven moment zag ik dat man 3 met de tas heel hard sloeg op het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag namelijk dat man 3 deze witte plastic tas met bierflesjes in zijn rechter hand had en hiermee een slinger maakte en met de tas het hoofd van [slachtoffer] vol raakte. Ik zag dat [slachtoffer] op de linkerzijde van zijn hoofd werd geraakt. Ik zag dat de bierflesjes in de plastic tas kapot gingen. Ik zag dat [slachtoffer] hevig bloedde.
3. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats] is gelegen in de gemeente De Friese Meren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
Uit het dossier en het ter terechtzitting besprokene volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dat gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk met zijn rechterhand een slaande beweging in de richting van het hoofd van het slachtoffer heeft gemaakt, terwijl hij in die rechterhand en/of om zijn rechterpols een plastic tas met daarin twee volle bierflesjes droeg. Door deze slaande beweging heeft verdachte het slachtoffer met de plastic tas en de bierflesjes geraakt tegen de linkerkant van diens gezicht. Ten minste één van de bierflesjes is daarbij kapot gegaan, waardoor het slachtoffer meerdere sneeën in zijn gezicht heeft opgelopen.
De rechtbank zal in het midden laten of verdachte het slachtoffer al dan niet bewust met de plastic tas met daarin de bierflesjes heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich er in ieder geval van bewust zijn geweest dat hij deze plastic tas droeg in de hand (en/of om de pols van de hand) waarmee hij de slaande beweging maakte. Verdachte heeft dit ook niet betwist. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij het slachtoffer met de plastic tas en de bierflesjes met kracht in het gezicht zou raken.
Naar algemene ervaringsregels ontstaat indien een persoon met kracht met een hard voorwerp tegen het gezicht wordt geraakt de aanmerkelijke kans dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit geldt temeer indien het voorwerp waarmee die persoon wordt geraakt van glas en dus breekbaar is, aangezien dit de aanmerkelijke kans meebrengt dat het voorwerp door de klap breekt en die persoon snijwonden in zijn gezicht oploopt. De verdachte moet zich daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Doordat hij toch op deze manier een slaande beweging in de richting van het gezicht van het slachtoffer heeft gemaakt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Redengeving bewezenverklaring
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente De Friese Meren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een tas, met daarin twee bierflesjes, in diens gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe is aangevoerd dat het slachtoffer verdachte twee of drie klappen heeft gegeven en er op dat moment meerdere jongens om verdachte heen stonden, waardoor verdachte bang was dat hij nog meer klappen zou krijgen. Daarom heeft verdachte het slachtoffer uit zelfverdediging eenmaal geslagen. Hij sloeg niet bewust met de plastic tas met daarin de flesjes bier, maar deze hingen om zijn pols en gingen mee toen verdachte met zijn vuist sloeg. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat verdachte had kunnen en moeten weglopen, omdat er twee mensen tegenover hem stonden en het allemaal erg snel ging. Verdachte heeft verklaard dat tussen de klappen die hij kreeg van het slachtoffer en de klap die hij het slachtoffer gaf één of twee seconden zaten en dat hij niets anders kon doen dan terugslaan.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Van noodweer is sprake indien een feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht aannemelijk dat het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt tegen verdachte en dat hij verdachte daarbij ten minste eenmaal met de vuist in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer direct daarop uit zelfverdediging heeft teruggeslagen. De rechtbank hecht in dit kader vooral belang aan de verklaringen van getuige [getuige 2] . [getuige 2] is een bekende van verdachte en heeft geen enkele relatie met het slachtoffer. Bij de politie heeft [getuige 2] verklaard dat hij zag dat verdachte doorliep, nadat hij een klap had gekregen, dat hij verdachte hoorde vragen: "Wie heeft mij geslagen?" en dat verdachte vervolgens heeft teruggeslagen. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte, nadat hij een klap had gekregen, een klein stukje doorliep en zich daarna omdraaide en een klap gaf. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte niets anders kon doen dan terugslaan. Dit wordt ook niet bevestigd door de verklaringen van de overige getuigen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijk verdediging. Dit betekent dat het beroep op noodweer niet slaagt. Het verweer wordt dan ook verworpen
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een man tegen zijn hoofd geslagen met een plastic tas met daarin twee volle bierflesjes. Ten minste één van deze bierflesjes is daarbij kapot gegaan, waardoor het slachtoffer meerdere sneeën in zijn gezicht heeft opgelopen. Hij is daarvoor in het ziekenhuis behandeld en heeft daaraan een aantal littekens in het gezicht opgelopen, waarvan nog niet bekend is of deze blijvend zijn. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de nacht van zaterdag op zondag op straat in een uitgaansgebied, waardoor veel mensen tegen hun wil getuige zijn geweest van het geweld. Daardoor heeft verdachte met zijn handelen niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar heeft hij ook het gevoel van veiligheid van het uitgaanspubliek ernstig aangetast. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer als eerste geweld heeft toegepast en verdachte één- of tweemaal met de vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte op zaterdagavonden (te)veel drinkt en er aanwijzingen zijn dat verdachte zijn zelfbeheersing verliest als hij onder invloed is van alcohol en/of drugs. Volgens de reclassering zijn er geen aanwijzingen voor psychische problematiek. De reclassering duidt verdachte aan als veelpleger en schat het recidiverisico in als hoog gemiddeld. Hoewel de reclassering een klinische behandeling gericht op gedragsverandering en reclasseringscontact wenselijk acht, heeft zij dit niet geadviseerd omdat verdachte daar niet voor openstaat. Daarom heeft de reclassering geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting geldt als uitgangspunt dat voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden wordt opgelegd. Ook indien rekening wordt gehouden met de omstandigheden dat het in dit geval bij een poging is gebleven en dat aannemelijk is dat het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats. Gelet op de omstandigheden dat sprake is van meervoudige recidive en de mishandeling in het openbaar op straat heeft plaatsgevonden tijdens het uitgaan, ziet de rechtbank zelfs aanleiding om gevangenisstraf op te leggen die een maand langer is dan het hiervoor vermelde uitgangspunt. Deze straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf omdat de rechtbank - anders dan de officier van justitie - niet bewezen acht dat sprake is van een voltooide zware mishandeling. Mede gelet op het advies van de reclassering, zal de rechtbank geen voorwaardelijk deel en geen bijzondere voorwaarden opleggen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade van € 750,00 (mede gelet op de ter onderbouwing daarvan aangedragen uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een jas (€ 749,99) en een paar schoenen (€ 129,95). Hij heeft gesteld dat daar ten gevolge van de mishandeling bloed op is gekomen en dat het niet mogelijk is dit te verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om (de hoogte van) deze materiële schade te kunnen beoordelen. Daartoe overweegt zij dat uit de verklaringen die de benadeelde partij bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet blijkt dat er bloed op zijn jas en schoenen terecht is gekomen. De benadeelde partij heeft geen bewijsmiddelen (zoals bijvoorbeeld foto's) overgelegd, waaruit blijkt dat er bloed op zijn jas en schoenen terecht is gekomen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens de geneeskundige verklaring sprake was van gering bloedverlies. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij tevens vergoeding wenst van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van gemaakte ziektekosten en gederfde inkomsten. Deze schade heeft de benadeelde partij nog niet geconcretiseerd en onderbouwd. Hij heeft de rechtbank verzocht hem in de gelegenheid te stellen dit alsnog te doen. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijftien dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2015.
w.g. | Lootsma-Oude Nijeweme | VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT |
Dölle | de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, | |
De Wit | locatie Leeuwarden, | |
Van Emst |