Vgl. voor wat betreft de kwalificatie met ‘en/of’ HR 18 november 2003, LJN: AJ0517.
HR, 06-07-2010, nr. 09/01478
ECLI:NL:HR:2010:BL6761, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
09/01478
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BL6761
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL6761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8069, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6761
ECLI:NL:PHR:2010:BL6761, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6761
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8069
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Cumulatieve kwalificatie. Nu in de laatste zin van de bewezenverklaring sprake is van ‘de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf’, terwijl het Hof voorts niet art. 55 Sr heeft aangehaald, is t.a.v. het gebruik van de woorden ‘en/of’ in de bewezenverklaring tussen -kort gezegd- de poging tot afpersing en die tot diefstal met geweldpleging sprake van een kennelijke misslag. De HR leest in plaats daarvan ‘of’. Voorts verbetert de HR naar aanleiding daarvan de kwalificatie. Voor aanhaling van art. 55 Sr bestaat dan geen grond.
6 juli 2010
Strafkamer
nr. 09/01478
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 december 2008, nummer 20/000017-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust niet art. 55 Sr is vermeld, alsmede wat betreft de strafoplegging, tot vermelding door de Hoge Raad van art. 55 Sr als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat "het Hof ten aanzien van feit 1 de bewezenverklaarde feiten zowel alternatief als cumulatief heeft gekwalificeerd, terwijl het een keuze had dienen te maken dan wel ten aanzien van de cumulatieve kwalificatie art. 55 Sr had moeten toepassen".
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 mei 2005 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, hebben gehandeld als volgt:
- verdachte en zijn mededader hebben zich naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begeven en vervolgens
- aan de voordeur gebeld en vervolgens
- een hond, - die zich binnen de omheining van het terrein bevond en ter plaatse waar [slachtoffer 1] zich ook bevond - neergeschoten met een vuurwapen en vervolgens
- dat vuurwapen gericht op [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Nu in de laatste zin van de bewezenverklaring sprake is van "de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf", terwijl het Hof voorts niet art. 55 Sr heeft aangehaald, is ten aanzien van het gebruik van de woorden "en/of" in de bewezenverklaring tussen - kort gezegd - de poging tot afpersing en die tot diefstal met geweldpleging sprake van een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest in plaats daarvan: "of".
3.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van poging tot afpersing en/of diefstal met geweldpleging". Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is deze kwalificatie niet juist. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre de kwalificatie verbeteren. Daarmee komt aan de subsidiaire klacht van het middel omtrent het niet aanhalen van art. 55 Sr, de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
kwalificeert het bewezenverklaarde als "medeplegen van poging tot afpersing of diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk de diefstal voor te bereiden".
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 juli 2010.
Conclusie 02‑03‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘Medeplegen van poging tot afpersing en/of diefstal met geweldpleging’ en 2. ‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven’ veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf met aftrek. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen en een daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's‑Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
4.
Het middel is terecht voorgesteld. Namens verdachte is op 9 december 2008 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 19 september 2009 bij de Hoge Raad ingekomen, ruim negen maanden later. De inzendtermijn is derhalve met ruim drie maanden overschreden.
5.
Deze overschrijding kan niet met een voortvarende afdoening worden gecompenseerd. De Hoge Raad kan zelf de straf verlagen in de mate die hem goeddunkt.
6.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaringen van de feiten 1 en 2 berusten op de verklaringen van één getuige.
7.
Het Hof heeft onder 1 en 2 het volgende bewezenverklaard:
‘1.
hij op 10 mei 2005 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, hebben gehandeld als volgt:
- —
verdachte en zijn mededader hebben zich naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begeven en vervolgens
- —
aan de voordeur gebeld en vervolgens
- —
een hond, — die zich binnen de omheining van het terrein bevond en ter plaatse waar [slachtoffer 1] zich ook bevond — neergeschoten met een vuurwapen en vervolgens
- —
dat vuurwapen gericht op [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 mei 2005 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, en/of te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door tezamen en in vereniging met die ander toen en daar voornoemde [slachtoffer 3] opzettelijk en wederrechtelijk
- —
met kracht uit een auto te trekken en vervolgens
- —
een pistool ter hand te nemen en vervolgens
- —
dat pistool tegen het hoofd van [slachtoffer 3] te zetten/drukken en vervolgens
- —
[slachtoffer 3] vast te pakken en in de kofferbak van die auto te duwen en vervolgens
- —
die kofferbak te sluiten en vervolgens
- —
te gaan rijden met die auto en vervolgens
- —
die kofferbak te openen en de polsen en enkels van [slachtoffer 3] met zogenaamde tie-rips vast te binden en vervolgens
- —
[slachtoffer 3] uit de auto te tillen en — terwijl [slachtoffer 3] aan polsen en enkels vastgebonden was — achter te laten.’
8.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Het door [verbalisant 1], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 76 tot en met 81 van het doorgenummerde proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, dossiernummer 27-009122 [hierna te noemen: PV Politie]), voor zover inhoudende als de op 10 mei 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Pleegdatum/-tijd: tussen 10 mei 2005 20:45 uur en 10 mei 2005 21:05 uur.
Ik woon met mijn vriend [slachtoffer 1] [het hof begrijpt: [slachtoffer 1]] op [a-straat 1] te Mill. Ik kwam vanavond omstreeks 20:45 uur thuis. Toen ik op de bank zat ging de voordeurbel. Ik liep naar de voordeur. Ik keek via het spionnetje naar buiten. Ik zag een man staan en zag dat hij zenuwachtig van het ene been op het andere been stapte. Ik zag dat het een buitenlandse man was. De man had een Turks of Marokkaans uiterlijk. Ik besloot de deur niet open te maken. Met de sleutels in de hand ben ik naar [slachtoffer 1] in de schuur gegaan. Ik schat dat er wel een keer of zes aangebeld werd. Ik ben de schuur ingelopen en op dat moment kwam [slachtoffer 1] vanachter de schuur naar me toe. De hond, die bij [slachtoffer 1] in de schuur was, kwam meteen naar mij toegelopen. Ik zei tegen [slachtoffer 1]: ‘Loop even naar voren, want er staat een buitenlander aan de voordeur’. [Slachtoffer 1] en ik liepen alle twee naar de garagedeur [het hof begrijpt: schuurdeur] om naar de poort te lopen naast ons huis. [Slachtoffer 1] en ik liepen gelijk en de hond rende voor ons uit naar de poort. Op het moment dat [slachtoffer 1] en ik in de deuropening stonden van de garage [het hof begrijpt: schuur], hoorde ik twee keer een knal. Meteen daarop hoorde ik de hond joekelen. Met joekelen bedoel ik gejank van de hond. [Slachtoffer 1] liep naar buiten de oprit op. Hij riep naar mij: ‘Ze hebben op de hond geschoten’. Ik kon via een kier aan de zijkant van de schuurdeur naar de poort kijken en zag twee mannen staan aan de poort. De mannen stonden voor de poort aan de straatzijde.
Ik stond op dat moment in de deuropening en [slachtoffer 1] stond net een paar meter op de inrit. [Slachtoffer 1] schreeuwde iets van: ‘Moet je proberen’, of woorden van gelijke strekking. [Slachtoffer 1] kwam meteen daarop de schuur weer binnen. Ik hoorde hem zeggen toen hij bij mij in de schuur kwam: ‘Ze richten op mij’. Ik heb via de kier van de schuurdeur gezien dat de twee mannen die voor de poort stonden een geweer [het hof begrijpt: vuurwapen] hadden. Er zat iets op dat vuurwapen. Het vuurwapen was ongeveer 30 centimeter lang.
2.
Het door [verbalisant 2], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2005, nummer PL2150/ 05-166749 (pagina 82 tot en met 85 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik heb een eenmanszaak. Dit is een bedrijf van in- en verkoop van auto's. Ik heb dit bedrijf nu vier en een halfjaar. Het bedrijf ligt achter de tuin van mijn woning die gelegen is aan het [a-straat 1] te Mill. Op 10 mei 2005 omstreeks 20:45 uur kwam mijn vriendin [het hof begrijpt: [slachtoffer 2]] mij gedag zeggen in de schuur. Ze kwam net terug van haar werk. Mijn vriendin is toen ons huis binnen gegaan. Kort hierna kwam mijn vriendin terug in de schuur en zei dat er aangebeld werd bij de voordeur. Ik zei tegen haar dat ik wel ging kijken. Onze hond liep voorop. Buiten zag ik achter de poort twee personen staan die allebei een grijze bivakmuts droegen. Verder zag ik dat één van de personen een wapen in zijn hand had. Ik zag meteen een demper. Ik liep naar de poort en zag dat de persoon met het wapen in zijn hand, zijn wapen richtte op onze hond. Hierna hoorde ik meteen een knal, dit was een dof dempend geluid. Ik weet in ieder geval dat ik zeker één keer dit geluid heb gehoord. Ik wilde naar mijn hond lopen. Ik keek weer naar de poort en zag toen dat die persoon zijn wapen op mij had gericht. Ik keek recht in de loop. Ik ben toen vlug naar de schuur gelopen.
De demper was ongeveer 10 à 15 centimeter lang. Het viel mij meteen op, want het had een lichtere kleur dan het wapen.
3.
Het door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2005, nummer PL081 R/05-060518 (pagina 86 tot en met 90 PV Politie), voor zover inhoudende al verklaring van [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1981, zakelijk weergegeven:
Ik werk als beveiligingsbeambte voor het bedrijf [A]. Op 10 mei 2005 was ik aan het surveilleren in Mill. Ik reed in een auto van het bedrijf [A]. Ik reed het terrein van het bedrijf dat op de hoek van de [b-straat] en [a-straat] ligt, op. Ik zag twee mannen ter hoogte van de woningen aan [a-straat] rennen. Ik had het idee dat ze erg gehaast waren. Ik stond op dat moment op het terrein van dat bedrijf dat op de hoek van de [b-straat] en [a-straat] ligt. Ik zag dat de mannen naar mij toe kwamen. De man die voorop liep trok de deur open en trok mij uit de auto. De tweede man liep naar het bijrijderportier en trok deze open. Ik zag dat de tweede man achter de auto om liep en naar mij toe kwam. Ik merkte dat de tweede man mij vastpakte. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen had en dat hij het vuurwapen tegen mijn rechterslaap drukte. Het vuurwapen was ongeveer 35 centimeter lang en er zat een demper op. De mannen spraken in elkaar tegen een taal die ik niet kon verstaan. De mannen haalden een bak uit de kofferbak van de auto en duwden mij vervolgens in de kofferbak. Toen ik in de kofferbak lag heb ik op mijn horloge gekeken en zag ik dat het 21:10 uur was. Ik hoorde twee portieren en we zijn gaan rijden. De twee mannen spraken de hele tijd met elkaar in een vreemde taal en ze werden gebeld. Na enige tijd stopte de auto en ging de kofferbak open. Ik kreeg tie-rips om mijn polsen en om mijn enkels. De eerste man had nu het vuurwapen in zijn hand. De tweede man heeft die tie-rips bij mij omgedaan. Samen hebben ze mij uit de auto getild en op de grond gelegd. Ik zag dat de twee mannen in mijn auto van [A] wegreden. Ik heb om hulp geroepen. De man die mij hielp zei dat ik in Nijmegen was.
4.
Het door [verbalisant 4], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, en [verbalisant 5], adspirant van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2005, nummer PL2150/ 05-166749 (pagina 72 tot en met 75 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2005 omstreeks 21:18 uur kregen wij van de regionale meldkamer te 's‑Hertogenbosch telefonisch een melding door. De medewerker van de meldkamer deelde mede dat zojuist de hond van [slachtoffer 1] was aangeschoten op de [a-straat] [het hof begrijpt: [a-straat]] te Mill. [Slachtoffer 1] woont op huisnummer [1]. De medewerker deelde mij vervolgens mede dat hij nog een melding binnen kreeg in Mill. De medewerker deelde mij mede dat de man van meldster [betrokkene 1] zojuist gezien had dat een medewerker van een beveiligingsbedrijf in de kofferbak van zijn auto werd gestopt op het terrein van [B] aan de [b-straat] te Mill en dat de auto met de beveiligingsmedewerker in de kofferbak is weggereden. Wij zijn ter plaatse naar de [b-straat] gegaan. Er kwam een man, genaamd [betrokkene 1], op ons aflopen. Deze man deelde ons mede dat hij naast het pand van [B] woont en dat hij had gezien dat er een auto van een beveiligingsbedrijf op het terrein van [B] stond. [Betrokkene 1] deelde ons verder mede dat hij had gezien dat twee donkere mannen de man van de beveiligingsauto in de kofferbak van de beveiligingsauto stopten en dat er door de donkere mannen spullen uit de kofferbak van die auto werden gegooid. [Betrokkene 1] deelde ons verder mede dat hij zag dat de beveiligingsauto vervolgens wegreed en dat er niemand meer op het terrein van [B] was achtergebleven. Wij hebben vervolgens een onderzoek ingesteld bij de achtergebleven goederen op het terrein van [B]. Wij zagen ondermeer papieren liggen waarop het logo van beveiligingsbedrijf [A] stond.
Door mij, [verbalisant 5], is [getuige 1] gehoord als getuige. [Getuige 1] verklaarde dat hij die avond omstreeks 20:47 uur een auto met een Belgisch kenteken zag staan op de hoek van de Vorleweg en de Antillenweg te Mill. [Getuige 1] verklaarde verder dat hij zag dat er een man in deze auto zat, dat er twee mannen buiten de auto stonden en dat alle drie de mannen een Marokkaans uiterlijk hadden.
Vervolgens werd ik, [verbalisant 5], aangesproken door de getuige [getuige 2]. Hij deelde mij mede dat hij omstreeks 22:20 uur een jongen met een Marokkaans uiterlijk had zien lopen in de buurt van de Domeinenstraat, Vloetsestraat te Mill en dat deze jongen hem was opgevallen door zijn rare gedrag. Omstreeks 22:55 uur deelde de getuige [getuige 2] mede dat hij de jongen waarover hij eerder verklaarde, zojuist had zien lopen bij de rotonde aan de Karstraat te Mill. De jongen droeg een donker T-shirt met een print op de borst en witte sportschoenen. Omstreeks 23:00 uur zagen wij een jongen staan die aan het opgegeven signalement voldeed. Wij spraken de jongen aan en vroegen wie hij was. Deze jongen overhandigde ons hierop zijn verblijfsdocument. Wij zagen dat de personalia van deze jongen waren: [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], wonende in [woonplaats]. Op onze vraag hoe [betrokkene 2] in Mill was gekomen, zei hij dat hij met twee vrienden mee was gegaan.
[Betrokkene 2] vertelde dat de auto waar ze mee waren een Belgisch kenteken had. [Betrokkene 2] vertelde dat zijn vrienden in de richting van Nijmegen waren gereden.
5.
Het door [verbalisant 6], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 12 mei 2005, nummer PL2150/ 05-166749 (pagina 104 en 105 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2005 omstreeks 19:40 uur fietste ik vanaf de Borneoweg linksaf de Hertsweg in Mill op. Vlak voor de splitsing met de Berentsweg kwam ik een donkerblauwe Fiat Punto tegen. De auto had een buitenlands kenteken. Die dag omstreeks 20:40 uur reed ik in mijn auto op de Antillenweg in de richting van de Hertsweg in Mill. Net voor de splitsing Antillenweg/Hertsweg zag ik weer diezelfde Fiat Punto. Ik zag dat die Fiat Punto door drie man werd geduwd. Het waren Turkse of Marokkaanse mannen.
6.
Het door [verbalisant 7], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, en voornoemde verbalisant [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 13 augustus 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 516 tot en met 526 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven:
Ik heb een relatie met [betrokkene 5] [het hof: hierna te noemen [betrokkene 5]]. De neef van [betrokkene 5] heet [betrokkene 2] [het hof begrijpt: [betrokkene 2]] en woont in Nederland. [Betrokkene 5] heeft een vriend die ook [verdachte] heet. De bijnaam van die [verdachte] luidt: ‘[verdachte]’ [zijnde verdachte, zo begrijpt het hof].
Op 9 mei 2005 heb ik een auto gehuurd. Die auto moest de volgende dag om 15:00 uur terug zijn. De man van de garage had gezegd dat de auto de volgende dag [het hof begrijpt: 10 mei 2005] om 18:00 uur zou stoppen. Ik heb de auto die ik op 9 mei 2005 heb gehuurd aan [betrokkene 5] uitgeleend. De dag dat ik de auto had uitgeleend, heeft [betrokkene 5] mij afgezet en zijn ze — [betrokkene 5], die vriend [verdachte] en neef [betrokkene 2] — met de auto naar Nederland gereden. Op woensdag [het hof begrijpt: 11 mei 2005] sprak ik [betrokkene 5] via de telefoon. Hij zei me dat hij met de trein naar huis was gekomen.
7.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 7] en voornoemde verbalisant [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 13 augustus 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 527 tot en met 536 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven:
De auto die ik op 9 mei 2005 in België heb gehuurd, heb ik op verzoek van [betrokkene 5] gehuurd. Hij ging met nog iemand zijn neef [betrokkene 2] naar Nederland brengen. In de auto die ik heb gehuurd lag geen rommel. Er lagen ook geen peuken in. Ik heb in de auto gerookt. Ook [betrokkene 5], die vriend [verdachte] en neef [betrokkene 2] hebben in de auto gerookt. Ik ben op 9 mei 2005 omstreeks 15:00 uur afgezet.
8.
Het door [verbalisant 8], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 11 mei 2005, nummer PL2150/ 05-166749 (pagina 146 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van een gepleegde vrijheidsbeneming bevond ik mij op 10 mei 2005 op de [b-straat] te Mill. Op de Antillenweg, vlak voor de kruising met de Vorleweg, in de berm, rechts van de rijbaan, zag ik een personenauto, merk Fiat Punto, voorzien van een Belgisch kenteken, kleur blauw, staan. Bij deze auto bevonden zich geen personen.
9.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 6] en [verbalisant 9], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 147 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 12 mei 2005 hebben wij met de bij [betrokkene 2] aangetroffen autosleutel gecontroleerd of met deze sleutel de personenauto, Fiat Punto, voorzien van het Belgisch kenteken [AA-00-BB] [het hof: in de bewijsoverweging ten gevolge van een typefout aangeduid als [AA-00-BB]], geopend en gestart kon worden. Het linkerportier kon met de sleutel geopend worden. Het rechterportier was beschadigd. De sleutel paste op het contactslot. De personenauto kon echter niet worden gestart.
10.
Een, in verband met de overige bewijsmiddelen, gebezigd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een proces-verbaal van de Federale politie te Luik (België) d.d. 13 mei 2005 (pagina 508 en 509 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6], wonende te [woonplaats], zakelijk weergegeven:
Ik ben beheerder van het bedrijf ‘[C]’ te [plaats]. De Fiat Punto, met kenteken [AA-00-BB], is op 9 mei 2005 gehuurd. De Fiat werd gehuurd voor één dag. Al onze voertuigen zijn voorzien van een programmeerbare startonderbreker. Dit is een veiligheidsmaatregel om ervoor te kunnen zorgen dat de klanten de in het verhuurcontract overeengekomen gebruiksduur van het voertuig respecteren. De programmeerunit, bestaande uit een in de sleutelhouder van de contactsleutel ingebouwde chip, werd [het hof begrijpt: in de Fiat Punto met kenteken [AA-00-BB]] geprogrammeerd om het starten van het voertuig op 10 mei 2005 na 18:00 uur te verhinderen. De klanten worden op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van deze voorziening.
11.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 6] en voornoemde verbalisant [verbalisant 9] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 31 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 501 tot en met 507 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 8] [het hof: [betrokkene 8]] heeft mij en [betrokkene 2] gevraagd of wij mee wilden doen met het inbreken in garagebedrijven. [Betrokkene 2] zei tegen [betrokkene 8] dat hij wel mensen kende die [betrokkene 8] misschien konden helpen. Op 9 mei 2005 werd ik gebeld door [betrokkene 8]. Hij vroeg mij of ik hem op kwam halen en dat hij een afspraak had met [betrokkene 2] en twee Belgen. Ik heb [betrokkene 8] thuis opgehaald en ben met hem naar het station in Den Bosch gereden. [Betrokkene 8] en ik hebben bij het station staan wachten. Rond een uur of negen kwamen [betrokkene 2] en die twee Belgen aanrijden. Ze reden in een blauwe auto met een Belgisch kenteken. [Betrokkene 8] sprak het meeste met die Belgen. We gingen naar een café. Ik heb gezien dat [betrokkene 8] met [betrokkene 2] en die twee Belgen in een auto is gestapt. Op 10 mei 2005 ben ik een beetje laat in de avond gebeld door [betrokkene 2]. Hij vroeg mij of ik hem wilde komen ophalen in Mill. Ik ben naar [betrokkene 8] gereden. Hij zag er helemaal gestrest uit. [Betrokkene 8] zei dat die twee Belgen iets hadden geflikt en dat ze er vandoor waren.
12.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 10], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 329 tot en met 334 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987, zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn neef [betrokkene 5] [het hof begrijpt: [betrokkene 5]] verteld dat [betrokkene 8] en [betrokkene 7] een plan hadden om mensen te beroven. [Betrokkene 5] zei mij dat hij dat wilde doen en dat ik met hem naar [betrokkene 8] moest gaan. Ik ben [het hof begrijpt: op 9 mei 2005] met [betrokkene 5] en zijn vriend uit België, [verdachte] genaamd [het hof begrijpt: verdachte], vanuit België naar het station in Den Bosch gereden. In Den Bosch gingen we naar een café. [Betrokkene 8] en [betrokkene 7] [het hof: [betrokkene 7]] waren daar ook.
13.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 1] en voornoemde verbalisant [verbalisant 10] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 18 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 295 tot en met 299 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2005 werd ik door [betrokkene 5] gebeld. Hij zei mij dat ik naar het station in Tilburg moest komen. Ik moest naar de parkeerplaats lopen. Ik zag daar de Fiat staan. Ik ben in de auto gestapt. Die vriend van [betrokkene 5], [verdachte], zat ook in de auto. Rond 17:15 uur zijn we vanaf het station vertrokken.
14.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 1] en voornoemde verbalisant [verbalisant 10] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 314 tot en met 319 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 9 mei 2005 vroegen [betrokkene 5] en zijn vriend [verdachte] aan [betrokkene 8] of hij werk voor hen had. [Betrokkene 8] vertelde dat hij veel plannen had. [betrokkene 8] zei: ‘We kunnen morgen beginnen’. [Betrokkene 8] vertelde dat hij thuis een pistool had liggen. Op 10 mei 2005 trof ik [betrokkene 5] en zijn vriend [verdachte] op het station in Tilburg. Ik ben bij hen in de auto, een Fiat Punto, gestapt. Ze vertelden dat we naar [betrokkene 8] gingen. We zijn om ongeveer 17:17 uur van Tilburg naar Den Bosch gereden. Om ongeveer 18:00 uur waren we in Den Bosch. We hebben [betrokkene 8] opgepikt bij het café waar we die dag daarvoor waren geweest. [Betrokkene 8] zei: ‘Kom we gaan ergens naar iets kijken’. We zouden alleen ergens langs gaan en in de auto blijven. We zijn toen met ons vieren naar Mill gegaan. [Betrokkene 8] wees de weg. Vanuit Den Bosch heeft [betrokkene 8] verteld hoe we moesten rijden. Op een gegeven moment stopte de auto. De auto wilde niet meer starten.
[Betrokkene 8] wilde niet bij ons blijven staan en zei dat hij naar een cafeetje zou gaan. [Betrokkene 5] heeft zijn vriendin gebeld. Hij vertelde haar dat de auto gestopt was. [Betrokkene 5] zei dat ze een auto gingen stelen. Ik zag dat die vriend een pistool mee nam. [Betrokkene 5] zei dat ik alleen maar achter moest blijven en dat ik zelf moest weten hoe ik naar huis zou gaan. Na ongeveer 10 minuten hoorde ik het scheuren van een auto. Ik zag een witte auto met daarin [betrokkene 5] en die vriend voorbij komen. Ik heb toen [betrokkene 7] gebeld. Ik zei tegen hem dat ik alleen was en vroeg hem of hij mij op wilde halen.
15.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 1] en voornoemde verbalisant [verbalisant 10] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 320 tot en met 326 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Toen we [het hof begrijpt: verdachte, [betrokkene 5], [betrokkene 8] en [betrokkene 2]] naar Mill reden [het hof begrijpt: op 10 mei 2005] vertelde [betrokkene 8] in de auto dat hij een vriend had in Mill die veel geld thuis had liggen. Hij zei dat hij die dag wilde laten zien waar die man die veel geld thuis heeft woonde. Later zou die vriend dan beroofd worden. [Betrokkene 8] had een plattegrond bij zich van de woning van die vriend. Die plattegrond was getekend door hem en liet zien hoe die woning van die vriend eruit zag. [Betrokkene 8] wilde laten zien hoe die woning van de vriend die veel geld had liggen eruit zag. We zijn toen langs dat huis van die vriend gereden. Daarna zijn we gestopt en wilde de auto niet starten.
16.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 1] en voornoemde verbalisant [verbalisant 10] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 320 tot en met 326 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
In Mill [het hof begrijpt: op 10 mei 2005] was de auto gestopt. We hebben de auto geparkeerd. Die vriend [verdachte] en ik hebben de auto geduwd. [Betrokkene 5] en die vriend [verdachte] wilden een auto gaan stelen. Die vriend had een pistool bij zich. Ik zag dat die vriend uit de kofferbak van de auto dat pistool pakte. Het was een pistool waarop iets langs geschroefd was. Dat lange ding zat voor op het pistool. Ik zag dat hij het pistool onder zijn jas stopte. [Betrokkene 5] zag dat die vriend [verdachte] een pistool pakte. [Betrokkene 5] en die vriend [verdachte] stonden stiekem te praten. Ik kon hem niet verstaan, want ze spraken Frans met elkaar. [Betrokkene 5] zei dat ze een auto gingen stelen. [Betrokkene 5] en die vriend [verdachte] liepen weg. [Betrokkene 5] gaf de sleutels van de auto aan mij. Ongeveer 10 minuten daarna kwam opeens een witte auto langs scheuren. Ik hoorde een hard geluid van een motor van een auto die hard rijdt. Ik keek naar die auto en ik zag dat [betrokkene 5] achter het stuur zat van die auto. Ik zag die vriend naast hem zitten. Die vriend van [betrokkene 5] keek naar mij. Het was een witte auto met een teken of letters van een bedrijf. De auto reed hard door. Ik zag dat het een bedrijfsauto was.
17.
Het door [verbalisant 11], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, en [verbalisant 12], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2007, nummer 27-010283, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 28 februari 2007, aanvangende te 12:30 uur, hebben wij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985, verhoord. Tijdens dit verhoor is de verdachte [verdachte] in persoon geconfronteerd met [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987.
18.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 11] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 28 februari 2007, nummer PL2156/05-166749, voor zover inhoudende als de op 28 februari 2007 omstreeks 13:10 uur afgelegde verklaring van [betrokkene 2] en als relaas van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vraag: Wie is de persoon met wie ik jou zojuist heb geconfronteerd.
Antwoord: Dat is de vriend van mijn neef [verdachte]. Zijn naam is ook [verdachte]. Dit is de jongen waarover ik in mijn verklaringen heb gesproken.
19.
Het door [verbalisant 13], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, en [verbalisant 14], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek voertuig d.d. 18 mei 2005, nummer PL2100/05-166749 (pagina 580 tot en met 588 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 11 mei 2005 werd door ons technisch sporenonderzoek ingesteld aan een aangetroffen voertuig in verband met een vermoedelijke poging tot diefstal met geweld, een vernieling (doodschieten van een hond) en een wederrechtelijke vrijheidsbeneming, gepleegd te Mill op [a-straat] en [b-straat] op 10 mei 2005. Het voertuig werd aangetroffen op de Antillenweg te Mill, nabij de kruising met de Vorleweg.
Het voertuig voldeed aan de volgende beschrijving:
Soort voertuig : personenauto
Merk : Fiat
Type : Punto
Kleur : blauw
Kenteken : [AA-00-BB]
Bij [betrokkene 2] werd een autosleutel aangetroffen. De auto was afgesloten en met de voornoemde autosleutel kon de auto worden ontsloten. De sleutel paste ook in het contactslot van de auto en bij het omdraaien van de sleutel trad de startmotor in werking. De motor van de auto sloeg echter niet aan.
In het portiervak van het linkerportier werd een flesje Coca Cola aangetroffen. Het flesje Coca Cola werd voor nader onderzoek veiliggesteld en genummerd: HW-13a.
Achter de passagiersstoel werd een plastic draagtas aangetroffen die door ons voor nader onderzoek werd veiliggesteld en genummerd: HW-27.
De volgende sporen of monsters [het hof begrijpt: uit voornoemd voertuig] werden door mij in het belang van de bewijsvoering c.q. nader onderzoek veiliggesteld en gewaarmerkt:
HW-14b Identiteitszegel: AHD881 Betreft: Peuk asbak
HW-40a Identiteitszegel: AHD889 Betreft: Koffiemok
HW-14d Identiteitszegel: AHD883 Betreft: Peuk asbak
HW-23 Identiteitszegel: AHD887 Betreft: Fles cola
20.
Het door [verbalisant 15], inspecteur van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal identificatie dactyloscopische sporen d.d. 21 juni 2006, nummer PL2100/05-166749 (pagina 649 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 11 mei 2005 werd door de technisch rechercheurs van regiopolitie Brabant-Noord [verbalisant 13] en [verbalisant 14] een technisch sporenonderzoek ingesteld in een personenauto van het merk Fiat en voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Op 21 mei 2005 werden door mij twee dactyloscopische sporen zichtbaar gemaakt op een colafles gemerkt HW13a en een witte draagtas gemerkt HW27. De sporen HW13a en HW27 waren bij bovengenoemd onderzoek uit de auto veiliggesteld. Het dactyloscopisch spoor op de colafles werd door mij gemerkt HW13a-1 en de witte draagtas werd door mij gemerkt HW27-1.
Op 21 juni 2006 ontving ik van het onderzoeksteam een dactyloscopisch signalement van:
[betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1981. Op 21 juni 2006 vergeleek ik de afdrukken van bovengenoemde [betrokkene 5] met de dactyloscopische sporen gemerkt HW13A-1 en HW27-1. Bij dat onderzoek bleek mij dat:
- —
het spoor gemerkt HW13a-1 identiek was aan de afdruk van de linkerduim
- —
het spoor gemerkt HW27-1 identiek was aan de afdruk van de rechterduim,
beiden voorkomende op het vingerafdrukkenblad van [betrokkene 5].
21.
Een, in verband met de overige bewijsmiddelen, gebezigd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten het door ir. H.J.T. Janssen opgemaakte deskundigenrapport d.d. 2 april 2007, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Van het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD881]#1 en in de bemonstering [AHD889]#1 van het koffieglas zijn DNA-mengprofielen verkregen, met daarin de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man.
Het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD881]#1 en in de bemonstering [AHD889]#1 van het koffieglas bestaat uit een mengsel van celmateriaal dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte].
De kans dat de DNA-kenmerken van een willekeurig gekozen man binnen het DNA-mengprofiel van het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD881]#1 passen, is ongeveer één op 690 duizend.
De kans dat de DNA-kenmerken van een willekeurig gekozen man binnen het DNA-mengprofiel van het onderzochte celmateriaal in de bemonstering [AHD889]#1 van het koffieglas passen, is ongeveer één op 870 duizend.
Van het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD883]#1 is een DNA-mengprofiel verkregen met daarin de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man.
Uit dit DNA-mengprofiel zijn een DNA-hoofdprofiel en een DNA-nevenprofiel afgeleid. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 2]. De DNA-kenmerken in het DNA-nevenprofiel zijn gelijk aan de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van de verdachte [verdachte].
Dit betekent dat het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [ADH883]#1 bestaat uit een mengsel van celmateriaal dat afkomstig kan zijn van verdachte [betrokkene 2] [en dus niet van medeverdachte [betrokkene 5], zoals het hof abusievelijk onder ‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ onder het achtste gedachtestreepje heeft overwogen] en celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte].
De kans dat de DNA-kenmerken in het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man gelijk is aan het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD883]#1 is kleiner dan één op één miljard.
De kans dat de DNA-kenmerken in het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon gelijk zijn aan de DNA-kenmerken in het DNA-nevenprofiel van het onderzochte celmateriaal op de sigarettenpeuk [AHD883]#1 is kleiner dan één op één miljard.
Van het onderzochte celmateriaal in de bemonstering [AHD887]#1 van een colafles is een DNA-mengprofiel verkregen met daarin de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarin minimaal één persoon.
Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van de verdachte [verdachte]. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering [AHD887]#1 van een colafles uit een mengsel van celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte].
De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man gelijk is aan het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het onderzochte celmateriaal in de bemonstering [AHD887]#1 is kleiner dan één op één miljard.
22.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 5] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 96 PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2005 omstreeks 20:30 / 20:45 uur ging ik mijn auto in de garage zetten. Ik woon op [b-straat 1] te Mill. Ik zag vanaf de inrit de auto van het beveiligingsbedrijf op het terrein van [B] te Mill. Ik zag twee personen. Ik zag alleen dat de kofferbak open ging. Ik hoorde de mannen in een buitenlandse taal schreeuwen. Ik zag dat de mannen donkergetint waren. Ik hoorde dat ze iets uit de auto gooiden. Ik hoorde dat de portieren van de auto dichtsloegen en dat de auto in volle vaart richting de Antillenweg reed.
23.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 7] en voornoemde verbalisant [verbalisant 12], [verbalisant 16], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, en voornoemde verbalisant [verbalisant 11] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2005, nummer PL2150/05-166749 (pagina 205 en 2067 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2005 waren wij in de woning van [betrokkene 8]. In berging zagen wij een plastic tas. In die plastic tas zaten tie-rips. In de tweede slaapkamer lag op een tafeltje een met pen getekende plattegrond van een pand.
24.
Het door [verbalisant 17], hoofdagent van regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2005, nummer PL2150/ 05-166749 (pagina 209 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de inbeslagname van een plattegrond heb ik een bezoek gebracht aan het autobedrijf en de woning van [slachtoffer 1], gevestigd [a-straat 1] te Mill. Ik heb ter plaatse geconstateerd dat de vorm van de bedrijfsruimte zoals is getekend op de inbeslaggenomen plattegrond, overeenkomt met de werkelijkheid.
25.
Het door [verbalisant 18], brigadier van regiopolitie Brabant-Noord, en [verbalisant 19], inspecteur van politie, beiden technisch rechercheur en behorende tot de Technische Recherche van de politie Gelderland-Zuid, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek technische recherche d.d. 17 mei 2005, nummer PL084T/05-060518 (pagina 613 tot en met 615 PV Politie), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2005 werd door ons een onderzoek ingesteld in verband met het aantreffen van een beveiligingsbeambte die slachtoffer was geworden van een vrijheidsberoving. Hiervan werd aangifte gedaan door [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1981.
Op 11 mei 2005 stelden wij nader sporenonderzoek in en aan de surveillanceauto van het slachtoffer, een Seat Ibiza met kenteken [CC-00-DD], aangetroffen op een parkeerplaats nabij het centraal station in Nijmegen. De binnen- en buitenzijde van de personenauto werd door ons op dactyloscopische sporen onderzocht. Daarbij werd door ons op de buitenzijde links op de achterklep van deze auto een handpalmspoor aangetroffen. Dit spoor werden door ons veiliggesteld op zwarte dactyloscopische folie, SVO-310.
26.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 15] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal identificatie dactyspoor d.d. 8 maart 2007, nummer PL216A/05-166749, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 11 mei 2005 werd door [verbalisant 18] en [verbalisant 17] een sporenonderzoek ingesteld aan een personenauto, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Dit naar aanleiding van een ontvoering op 10 mei 2005 van een beveiligingsbeambte vanuit Mill. Op de buitenzijde van de auto, links op de achterklep, werd door hen een handpalmspoor aangetroffen en veiliggesteld onder spoornummer SVO-310. Op 6 maart 2007 ontving ik via de technisch rechercheur van de regiopolitie Brabant-Noord [verbalisant 13] het bovengenoemd dactyloscopisch spoor gemerkt SVO-310. Mij werd verzocht dat spoor te vergelijken met de dactyloscopische afdrukken van [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1981. Bij dat onderzoek bleek mij dat het spoor gemerkt SVO-310 identiek was aan de afdruk van de linkerhandpalm voorkomende op het handpalmafdrukkenblad van [betrokkene 5] voornoemd.
27.
Het door voornoemde verbalisant [verbalisant 11] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 27 december 2006, zaak dossier, delict 1, voor zover inhoudende als onderzoek telecommunicatie (pagina 39 tot en met 45 PV Politie), zakelijk weergegeven:
In het kader van het onderzoek zijn de historische verkeersgegevens verstrekt van de navolgende telefoonnummers:
06-[001], in gebruik bij [betrokkene 2];
[002] (Belgisch mobiel nummer) in gebruik bij [betrokkene 5];
[003] (Belgisch mobiel nummer) in gebruik bij [betrokkene 4].
In het telefoongeheugen van de telefoon, aangetroffen bij de verdachte [betrokkene 2], werd het nummer: [002] aangetroffen, met daarbij de aantekening ‘[verdachte]’. Door [betrokkene 2] werd verklaard dat dit nummer in gebruik is bij zijn neef [betrokkene 5]. In het geheugen van de telefoon, aangetroffen bij de verdachte [betrokkene 4], werd het nummer: [002] aangetroffen. Door [betrokkene 4] werd verklaard dat dit nummer in gebruik is bij [betrokkene 5].
De navolgende gegevens zijn aangetroffen:
10 mei 2005
20.20 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Mill;
20.22 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Mill;
20.23 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Mill;
20.25 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Mill;
20.36 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Mill;
20.30 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Mill;
21.02 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Mill;
21.02 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Mill;
21.03 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Mill;
21.18 uur contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Haps;
21.40 uur contact tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 2] zich bevindt te Mill en [betrokkene 5] te Nijmegen;
21.43 uur contact tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 5] zich bevindt te Nijmegen;
21.44 uur contact tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 5], waarbij [betrokkene 2] zich bevindt te Mill;
21.45 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Nijmegen;
21.49 uur communiceert [betrokkene 5] via een communicatiemast te Nijmegen’
9.
Het Hof heeft voorts in het arrest nog enkele bijzondere overwegingen omtrent het bewijs opgenomen. Die uitvoerige overwegingen hebben naast de bewijsmiddelen nauwelijks toegevoegde betekenis in strafvorderlijke zin, maar beogen kennelijk geïnspireerd door het zogenaamde Promismodel in een lopend verhaal de gang van zaken te schetsen. Omdat de cassatiemiddelen zich niet tegen die bijzondere overwegingen richten zijn ze hier niet opgenomen.
10.
Anders dan het tweede middel stelt blijkt uit de bovenstaande bewijsmiddelen dat het Hof het bewijs ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde niet enkel heeft gebaseerd op de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 2], maar tevens op de verklaringen van getuige [betrokkene 4] (bewijsmiddel 6 en 7), de verklaringen rond de Fiat Punto en waar deze is gesignaleerd (bewijsmiddelen 5, 8, 9 en 10), de verklaring van [betrokkene 7] (bewijsmiddel 11, met name ook waar [betrokkene 7] verklaart dat [betrokkene 8] zei dat ‘die twee Belgen iets hadden geflikt en dat ze er vandoor waren’), en de bevindingen inzake het aangetroffen DNA-materiaal (bewijsmiddelen 19 en 21).
11.
Het komt mij voor dat de door mij genoemde bewijsmiddelen voldoende steun geven aan de verklaringen van [betrokkene 2].
12.
Het middel faalt derhalve.
13.
Het derde middel klaagt dat het Hof het verweer van de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] onvoldoende begrijpelijk heeft weerlegd.
14.
Het Hof heeft ten aanzien van bedoeld verweer het volgende in zijn arrest overwogen en beslist:
‘Van de zijde van de verdediging is — kort samengevat — aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 2] [betrokkene 2] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd nu deze verklaringen tegenstrijdigheden bevatten en derhalve als onbetrouwbaar en als kennelijk leugenachtig van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
[Betrokkene 2] heeft op 2 oktober 2008 bij zijn verhoor tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's‑Hertogenbosch, op de vraag waarom hij niet ‘meteen de waarheid heeft verteld’, verklaard dat de reden hiervan is dat hij bang was voor medeverdachte [betrokkene 5] en verdachte en dat hij, na enkele leugenachtige verklaringen te hebben afgelegd, de waarheid is gaan vertellen, omdat de politie tegen hem had gezegd dat hij niet bang hoefde te zijn, omdat zijn ouders, toen deze bij hem op bezoek kwamen, tegen hem hadden gezegd dat hij de waarheid moest vertellen en omdat hij had gehoord dat medeverdachte [betrokkene 5] en verdachte waren opgepakt. Het hof acht deze verklaring van [betrokkene 2] redengevend en invoelbaar en acht de door [betrokkene 2] afgelegde verklaringen waarmee hij openheid van zaken heeft gegeven, welke verklaringen steun vinden in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen voor zover tot het bewijs gebezigd, betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Het hof verwerpt derhalve het verweer.’
15.
In de toelichting op het middel wordt, na een omschrijving van het in hoger beroep gevoerde verweer en een weergave van 's Hofs verwerping van het verweer, ten aanzien van de onbegrijpelijkheid van 's Hofs verwerping in de eerste plaats aangevoerd dat anders dan het Hof stelt de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen geen, althans onvoldoende steun geven voor de vaststelling dat verdachte in Mill is geweest.
16.
Deze grief faalt, zoals ik bij de bespreking van het tweede middel al heb aangegeven. Daaraan doet hetgeen wordt aangevoerd ten aanzien van bewijsmiddel 4 niet af. De verklaring van [betrokkene 2] tegen de verbalisanten dat hij met twee vrienden was meegegaan, kan gezien worden —zoals het Hof kennelijk gedaan heeft— in het licht dat op het moment dat de Fiat niet meer startte [betrokkene 2] nog maar met twee anderen samen was (zie bv. bewijsmiddel 5).
17.
De tweede grief houdt in dat 's Hofs overweging omtrent de redengevendheid en invoelbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris over waarom hij de waarheid is gaan vertellen onbegrijpelijk is, omdat een van de door [betrokkene 2] genoemde redenen is dat verdachte was opgepakt, terwijl het Hof ook verklaringen van [betrokkene 2] heeft gebruikt die zijn afgelegd voordat verdachte was opgepakt.
18.
De steller van het middel gaat er aan voorbij dat [betrokkene 2] als redenen om de waarheid te gaan verklaren tevens heeft aangevoerd dat de politie hem had gezegd dat hij niet bang hoefde te zijn en zijn ouders hadden gezegd dat hij de waarheid moest vertellen. Voorts wil de omstandigheid dat [betrokkene 2] niet meteen de waarheid heeft verteld nog niet zeggen dat hij in eerdere verklaringen niet deels de waarheid heeft verteld. Zoals het Hof omschrijft in zijn hierboven weergegeven overwegingen: ‘de door [betrokkene 2] afgelegde verklaringen waarmee hij openheid van zaken heeft gegeven, welke verklaringen steun vinden in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen voor zover tot het bewijs gebezigd’.
19.
De in de toelichting op het middel genoemde verklaringen van [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 14, 15 en 16) afgelegd voordat verdachte was opgepakt vinden steun in onder andere de verklaringen van [betrokkene 4] (bewijsmiddelen 6 en 7) ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en de Belgische Fiat, de verklaring van [betrokkene 7] (bewijsmiddel 11) ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [betrokkene 5] zonder [betrokkene 2] en [betrokkene 8] met achterlating van de Fiat zijn weggereden, en het deskundigenrapport van ir. H.J.T. Janssen (bewijsmiddel 21) omtrent het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte op een koffieglas, een sigarettenpeuk en een colafles, welke zijn aangetroffen in de Belgische Fiat. Overigens vinden de in het middel genoemde verklaringen van [betrokkene 2] ook steun in zijn als bewijsmiddelen 12 en 13 tot het bewijs gebezigde verklaringen.
20.
Het middel faalt derhalve in alle onderdelen.
21.
Het vierde middel klaagt dat de onder 1 bewezenverklaarde gedragingen geen strafbare poging tot afpersing en/of diefstal met geweldpleging opleveren.
22.
Het middel wordt uitvoerig toegelicht door te betogen dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake was van een voornemen om geld en/of enig goed toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] weg te nemen dan wel hen tot afgifte hiervan te dwingen.
23.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat:
- —
[Slachtoffer 1] een garagebedrijf heeft voor in- en verkoop van auto's;
- —
[Betrokkene 8] aan [betrokkene 7] en [betrokkene 2] heeft gevraagd of zij mee wilden doen met het inbreken in garagebedrijven, waarop [betrokkene 2] zei dat hij wel mensen kende die konden helpen (bewijsmiddel 11);
- —
[Betrokkene 2] het plan heeft verteld aan medeverdachte [betrokkene 5], en [betrokkene 5] en verdachte met [betrokkene 2] daartoe met [betrokkene 2] naar Den bosch naar [betrokkene 8] en [betrokkene 7] zijn gereden (bewijsmiddel 14);
- —
[Betrokkene 8] inderdaad een afspraak had in Den Bosch met [betrokkene 2] en verdachte en medeverdachte [betrokkene 5] (bewijsmiddel 11);
- —
Verdachte met [betrokkene 8], [betrokkene 2] en [betrokkene 5] op aanwijzingen van [betrokkene 8] naar Mill is gereden (bewijsmiddel 14);
- —
[Betrokkene 8] in de auto vertelde dat hij in Mill iemand kende die veel geld in huis had liggen en dat die persoon later beroofd zou worden (bewijsmiddel 15);
- —
[Betrokkene 8] een plattegrond had van de woning van die persoon (bewijsmiddel 15);
- —
de vorm van de bedrijfsruimte zoals getekend op die plattegrond overeen kwam met het autobedrijf en de woning van [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 24);
- —
verdachte in de auto een pistool bij zich had, waarop iets langs geschroefd was (bewijsmiddel 16);
- —
die avond een man met een Turks of Marokkaans aanbelde bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (bewijsmiddelen 1 en 2);
- —
zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] bij de poort twee mannen zagen staan (bewijsmiddelen 1 en 2);
- —
en dat één van die mannen een vuurwapen had met een demper erop (bewijsmiddelen 1 en 2).
24.
Mijns inziens heeft het Hof hieruit zonder meer kunnen afleiden dat er sprake was van een voornemen om geld en/of enig goed toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] weg te nemen dan wel hen tot afgifte hiervan te dwingen.
25.
In de toelichting op het middel wordt nog gewezen op de verklaring van [betrokkene 2] dat verdachte en [betrokkene 5] ‘een auto wilden gaan stelen’. Het komt mij echter voor dat die verklaring niet ziet op feit 1, doch op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van feit 2.
26.
De toelichting op het middel dat, zoals gezegd geheel is toegespitst op het ontbreken van een voornemen, eindigt met een conclusie die niet op die toelichting aansluit. Ik citeer: ‘Hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt is kortom dermate vaag dat de hieruit blijkende handelingen kunnen niet (lees: niet kunnen; PV) worden aangemerkt als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op de voltooiing van een voorgenomen afpersing en/of voorgenomen diefstal met geweldpleging.’ Deze conclusie dat er —kort gezegd— geen begin van uitvoering is geweest sluit dus niet goed aan op het voorgaande in de toelichting en wordt —voor zover ik kan overzien— niet zelfstandig onderbouwd. Ik meen daarom te kunnen volstaan met de opmerking dat wanneer personen met een bivakmuts op een keer of zes bij een woning aanbellen, terwijl een van hen die is gewapend met een vuurwapen twee maal schiet en daarbij de hond doodt en het vuurwapen op een van de bewoners richt dat gezien kan worden als een begin van uitvoering van diefstal met geweld en/of afpersing. Zie voor deze invulling de bewijsmiddelen 1 en 2.
27.
Het middel faalt.
28.
Het vijfde middel klaagt dat het Hof ten aanzien van feit 1 de bewezenverklaarde feiten zowel alternatief als cumulatief heeft gekwalificeerd, terwijl het een keuze had dienen te maken, dan wel ten aanzien van de cumulatieve kwalificatie art. 55 Sr had moeten toepassen.
29.
Het komt mij voor dat het Hof bedoeld heeft één poging bewezen te verklaren bestaande uit uitvoeringshandelingen die in diefstal met geweld dan wel afpersing kunnen uitmonden. Het gebruik van de woorden ‘en/of’ in de bewezenverklaring en de kwalificatie tussen de diefstal en de afpersing wijst er echter op dat het Hof kennelijk ook de mogelijkheid aanwezig acht dat de uitvoeringshandelingen kunnen uitmonden in een feitencomplex dat zowel als diefstal met geweld als tegelijkertijd als afpersing zou kunnen worden gekwalificeerd.1. Het bewezenverklaarde feit kan in die optiek als poging tot diefstal met geweld en als poging tot afpersing gekwalificeerd worden. Dan zou inderdaad art. 55 Sr aan de orde kunnen zijn. Het Hof had derhalve art. 55 Sr moeten opnemen onder de toepasselijke wettelijke voorschriften.
30.
Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. De Hoge Raad kan zelf art. 55 Sr vermelden bij de toepasselijke wettelijke voorschriften.
31.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
32.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust niet art. 55 Sr is vermeld alsmede wat betreft de strafoplegging, tot vermelding door de Hoge Raad van art. 55 Sr als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2010