Hof Leeuwarden, 24-08-2005, nr. Rekestnummer 0400401
ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1866
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
24-08-2005
- Zaaknummer
Rekestnummer 0400401
- LJN
AU1866
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1866, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 24‑08‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑08‑2005
Inhoudsindicatie
In artikel 2:298 lid 1 BW is onder a bepaald dat een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer door de rechtbank kan worden ontslagen. Deze bevoegdheid van de rechter ziet op een controle op de rechtmatigheid van het beleid van een bestuurder van een stichting, en niet op een algemene controle op dat beleid. Van wanbeleid is sprake ingeval van evident, falend beleid ten aanzien van het beheer over een vermogen of van de zorg voor geldmiddelen. Ter beoordeling van het hof is derhalve de vraag of het hiervoor geschetste optreden van [geïntimeerde] valt aan te merken als een doen of nalaten zoals hiervoor omschreven in de rechtsoverwegingen 9 en 10 en of dit voldoende grond oplevert om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurder van de stichting. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zie ook Hof Leeuwarden 24-08-2005, LJN AU1862.
Partij(en)
Beschikking d.d. 24 augustus 2005
Rekestnummer 0400401
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. de stichting Stichting Schaapstil,
zetelend te Leeuwarden,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant 6],
wonende te [woonplaats],
7. [appellant 7],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Stichting Schaapstil c.s. en/of de stichting,
procureur mr W.M. Sturms,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat mr A.S. Schiphuis.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 30 juli 2004 heeft de rechtbank te Leeuwarden afgewezen het verzoek van de Stichting Schaapstil c.s. om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurslid van de Stichting Schaapstil.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2004, hebben Stichting Schaapstil c.s. verzocht de beschikking van 30 juli 2004 te vernietigen en opnieuw beslissende [geïntimeerde] alsnog tegen de eerst daarvoor in aanmerking komende datum te ontstaan als bestuurder van de Stichting Schaapstil, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en in beroep.
Ter zitting van 10 februari 2005 is de zaak behandeld, tezamen met het hoger beroep van [geïntimeerde] tegen de beschikking van 8 juni 2004 van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, betreffende het verzoek ex artikel 23 handelsregisterwet, bij het hof geregistreerd onder rekestnummer 0400328.
[geïntimeerde] heeft ter zitting verweer gevoerd en het verzoek bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van appellanten
- 1.
Bij inleidend verzoekschrift van 6 mei 2004 heeft Stichting Schaapstil c.s. de rechtbank te Leeuwarden verzocht om schorsing en ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de stichting Schaapstil (artikel 2:298 BW). Bij de beschikking van 30 juli 2004, waarvan beroep, is dit verzoek afgewezen.
- 2.
Bij afzonderlijke beschikking van heden heeft het hof beslist op het hoger beroep van [geïntimeerde] tegen de beschikking van 8 juni 2004 van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, betreffende het verzoek van [geïntimeerde] ex artikel 23 Handelsregisterwet (rekestnummer 0400328).
- 3.
In deze beschikking komt het hof tot het oordeel dat het bestuur van de stichting sedert de oprichting van de stichting op 28 december 2000 tot eind april 2003 heeft bestaan uit de leden [geïntimeerde], [appellant sub 7] en [betrokkene] en dat het bestuur sedert eind april 2003 bestaat uit de leden [geïntimeerde] en [appellant sub 7].
- 4.
Uit het voorgaande blijkt dat appellanten 2 tot en met 6 geen deel uitmaken van het bestuur van de stichting.
- 5.
Nu appellanten 2 tot en met 6 geen bestuurslid van de stichting zijn en zij niet hebben aangetoond dat zij overigens als belanghebbende in de zin van art. 2:298 lid 1 BW moeten worden aangemerkt, kunnen appellanten 2 tot en met 6 niet worden ontvangen in hun verzoek om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurder van de stichting.
De standpunten van partijen
- 6.
[appellant sub 7] heeft aan het verzoek tot ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de stichting ten grondslag gelegd de stelling dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW.
- 7.
[appellant sub 7] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] zonder geldig besluit hem, [appellant sub 7], als bestuurslid heeft doen uitschrijven uit het handelsregister, dat hij nieuwe bestuursleden niet heeft doen inschrijven, dat hij de bankpas van de stichting heeft geblokkeerd, dat hij zonder overleg en eigenmachtig namens de stichting opdracht heeft gegeven tot bodemonderzoek en dat hij misbruik maakt van de bankpas door die te gebruiken voor privé-doeleinden. Voorts stelt [appellant sub 7] dat er geen vruchtbare samenwerking tussen [geïntimeerde] en hem mogelijk is.
- 8.
[geïntimeerde] heeft deze stellingen van [appellant sub 7] gemotiveerd weersproken. Hij heeft in dit verband onder meer naar voren gebracht dat het uitschrijven van [appellant sub 7] en het niet inschrijven van nieuwe leden was ingegeven door het feit dat hij door [appellant sub 7] werd geconfronteerd met een nieuw -en in de visie van [geïntimeerde] niet rechtmatig- bestuur van de stichting, en dat hij dit heeft gedaan op advies van een notaris en met de instemming van [betrokkene], die toen nog deel uitmaakte van het bestuur van de stichting. Voorts heeft [geïntimeerde] opgemerkt dat hij de bankpas heeft benut om, in het kader van zijn uitvoerende taken, uitgaven te doen en dat hierbij geen sprake is geweest van malversaties.
De beoordeling
- 9.
In artikel 2:298 lid 1 BW is onder a bepaald dat een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer door de rechtbank kan worden ontslagen.
- 10.
Deze bevoegdheid van de rechter ziet op een controle op de rechtmatigheid van het beleid van een bestuurder van een stichting, en niet op een algemene controle op dat beleid. Van wanbeleid is sprake ingeval van evident, falend beleid ten aanzien van het beheer over een vermogen of van de zorg voor geldmiddelen.
- 11.
Het vorenstaande brengt mee dat de stelling van [appellant sub 7] dat er geen vruchtbare samenwerking mogelijk is tussen [geïntimeerde] en het bestuur, ook indien deze stelling juist zou zijn, niet tot grondslag voor het ontslag van een bestuurslid van een stichting kan dienen. Derhalve zal het hof deze stelling passeren. Voorts zal het hof voorbij gaan aan de stelling van [appellant sub 7] dat [geïntimeerde] eigenmachtig opdrachten heeft gegeven aan derden en in dat verband kosten heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft deze stelling immers gemotiveerd weersproken, zodat de juistheid ervan niet vaststaat.
- 12.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [geïntimeerde] [appellant sub 7] begin april 2003 uit het handelsregister heeft laten uitschrijven als bestuurslid van de stichting. Ook is gebleken dat [appellant sub 7] kort daarna [geïntimeerde] als bestuurslid van de stichting heeft laten uitschrijven. Eveneens staat vast dat [geïntimeerde] met de bankpas van de stichting uitgaven heeft gedaan zonder dat hij daarvoor voorafgaand toestemming van het bestuur heeft gevraagd en dat deze uitgaven onder meer betreffen de kosten van de dierenarts en de reparatie van de bril van [geïntimeerde] die tijdens de uitvoering van het werk was beschadigd.
- 13.
Ter beoordeling van het hof is derhalve de vraag of het hiervoor geschetste optreden van [geïntimeerde] valt aan te merken als een doen of nalaten zoals hiervoor omschreven in de rechtsoverwegingen 9 en 10 en of dit voldoende grond oplevert om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurder van de stichting.
- 14.
Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Weliswaar is de hiervoor omschreven handelwijze van [geïntimeerde] niet prijzenswaardig maar zij dient mede te worden bezien in het licht van de omstandigheid dat er tussen [appellant sub 7] en [geïntimeerde] een principieel verschil van mening is ontstaan over de rechtmatigheid van het door [appellant sub 7] aangestelde bestuur van de stichting. Dat dit verschil van mening heeft geleid tot een bestuurlijke impasse is mogelijk niet alleen [geïntimeerde] maar (deels) ook [appellant sub 7] te verwijten, nu [appellant sub 7], zoals hiervoor is vermeld, op zijn beurt [geïntimeerde] als bestuurslid van de stichting heeft laten uitschrijven. Voorts acht het hof mede van belang dat deze impasse thans wellicht kan worden doorbroken, nu, zoals blijkt uit rechtsoverweging 3, inmiddels duidelijkheid is ontstaan over de rechtens juiste samenstelling van het bestuur van de stichting. In het licht van het vorenstaande acht het hof onvoldoende gronden aanwezig om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurder van de stichting.
- 15.
Gelet op het voorgaande is het verzoek van de stichting en [appellant sub 7] om [geïntimeerde] te ontslaan als bestuurder van de stichting niet toewijsbaar.
Slotsom
- 16.
Mede om redenen van doelmatigheid zal de beroepen beschikking geheel worden vernietigd. Appellanten 2 tot en met 6 dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoek tot ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de stichting. Ten aanzien van de appellanten 1 en 7 dient dit verzoek te worden afgewezen.
- 17.
Het hof acht termen aanwezig de kosten van het geding in beide instanties te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
verklaart appellanten 2 tot en met 6 ([appellant 2], [appellant 3], [appellant 4], [appellant 5] en [appellant 6]) niet ontvankelijk in hun verzoek tot ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de stichting Schaapstil;
wijst af het verzoek van appellanten 1 en 7 (de stichting en [appellant 7]) tot ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de stichting Schaapstil;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Postma, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 augustus 2005.