Rb. Den Haag, 02-07-2013, nr. AWB 13/7864 en AWB 13/7863
ECLI:NL:RBDHA:2013:7931, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
AWB 13/7864 en AWB 13/7863
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:7931, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑07‑2013; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:3385, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Vreemdelingenwet 2000
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Er is niet eerst sprake van behandeling van een asielverzoek in de zin van artikel 2, aanhef en onder e, van de Vo 343/2003 indien een inhoudelijk besluit is genomen. Een inhoudelijke beslissing op een asielaanvraag wordt altijd voorafgegaan door minimaal één inhoudelijk gehoor en een voorlopig inhoudelijk oordeel in de zin van een voornemen. De inhoudelijke behandeling van een asielverzoek behelst dus te allen tijde meer dan het enkele definitieve besluit. Met de intrekking van het eerdere voornemen is niet ook de - inhoudelijke - behandeling van het asielverzoek ongedaan gemaakt. Nu voorafgaande aan het bestreden besluit door verweerder een behandeling van het asielverzoek in de zin van artikel 2, aanhef en onder e, van de Vo 343/2003 heeft plaatsgevonden, bestond voor verweerder niet meer de mogelijkheid om de Belgische autoriteiten alsnog verantwoordelijk te stellen voor de behandeling van het asielverzoek. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/7864 (voorlopige voorziening)
AWB 13/7863 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2013
inzake
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1969 en van Guinese nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde mr. M.M.J. van Zantvoort),
tegen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde mr. W. Vrooman).
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2013, genomen in de verlengde asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 10 april 2012 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Tegen voornoemd besluit heeft verzoeker op 21 maart 2013 beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 juni 2013, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens uitspraak in de hoofdzaak.
2.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit de bepalingen van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003) voortvloeit dat Nederland, zodra de behandeling van het asielverzoek als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder e van de Vo 343/2003 (hierna: de behandeling van het asielverzoek) is aangevangen, die behandeling aan zich heeft getrokken en mitsdien verder voor die behandeling verantwoordelijk is.
3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de behandeling van het asielverzoek van verzoeker reeds een aanvang heeft genomen.
4.
Verzoeker stelt dat verweerder is begonnen met de behandeling van het asielverzoek door het afnemen van (aanvullende) gehoren waarin het asielrelaas van verzoeker aan bod is gekomen, alsmede door het uitbrengen van een inhoudelijk voornemen op 17 oktober 2012.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er eerst sprake is van behandeling van het asielverzoek, wanneer er een besluit is genomen over de asielaanvraag van de vreemdeling. Aangezien verweerder alvorens de aanvraag van verzoeker af te wijzen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, het voornemen van 17 oktober 2012 heeft ingetrokken en vervolgens een nieuw voornemen heeft uitgebracht, is er in het onderhavige geval geen sprake geweest van een behandeling van het asielverzoek.
6.
De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY8222, rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.5, als volgt.
7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit geval de behandeling van het asielverzoek aangevangen. Daartoe wordt overwogen dat verweerder verzoeker middels een nader gehoor en een aanvullend nader gehoor heeft bevraagd over zijn asielmotieven. Uit de inhoud en strekking van deze gehoren kan niet worden afgeleid dat deze gehoren moeten worden gezien als onderdeel van de procedure waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van Vo 343/2003 verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, nu uit de inhoud van de gehoren niet is gebleken dat er aan verzoeker vragen in dit kader gesteld zijn. Daarentegen is uitgebreid gesproken over de asielmotieven van verzoeker en de feiten die hij aan zijn asielverzoek ten grondslag heeft gelegd, welke feiten zich zouden hebben voorgedaan in zijn land van herkomst. Voorts heeft verweerder naar aanleiding van deze gehoren op 17 oktober 2012 een voornemen uitgebracht, waarbij verweerder een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het asielverzoek. Dat er, zoals verweerder stelt, eerst sprake is van behandeling van een asielverzoek indien er een inhoudelijk besluit is genomen, volgt de voorzieningenrechter niet. Hiertoe wordt redengevend geacht dat een inhoudelijke beslissing op een asielaanvraag altijd vooraf wordt gegaan door minimaal één inhoudelijk gehoor en een voorlopig inhoudelijk oordeel in de zin van een voornemen. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat de inhoudelijke behandeling van een asielverzoek te allen tijde meer behelst dan het enkele definitieve besluit. De omstandigheid dat in het onderhavige geval het voornemen van 17 oktober 2012 is ingetrokken leidt de voorzieningenrechter voorts niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter is, naar analogie van hetgeen in rechtsoverweging 2.4 van bovengenoemde uitspraak van de Afdeling is overwogen, van oordeel dat het voornemen van 17 oktober 2012 met de intrekking daarvan weliswaar geacht moet worden rechtens nimmer te hebben bestaan, maar dat daarmee niet ook de - inhoudelijke - behandeling van het asielverzoek ongedaan is gemaakt.
8.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling met zaaknummer: 201009037/1/V3 (niet gepubliceerd), kan verweerder niet baten, reeds nu de Afdeling zich in deze uitspraak heeft beperkt tot het oordeel dat de aangevoerde grieven in die zaak niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. Hieruit kan slechts worden afgeleid dat naar het oordeel van Afdeling het in die zaak aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De voorzieningenrechter verwijst dienaangaande naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4424.
9.
Gelet op het voorgaande moet dan ook worden aangenomen dat, nu voorafgaande aan het besluit van 20 maart 2013 een behandeling van het asielverzoek heeft plaatsgevonden, voor verweerder niet meer de mogelijkheid bestond de Belgische autoriteiten verantwoordelijk te stellen voor de behandeling van het asielverzoek.
10.
Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft gezien het vorenstaande geen nadere bespreking.
11.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder in het besluit van 20 maart 2013 ten onrechte het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan de vreemdeling heeft tegengeworpen. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker. De voorzieningenrechter zal verweerder daartoe een termijn stellen van acht weken, ingaande op de datum van verzending van deze uitspraak.
12.
De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
13.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 944,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 472,00;
wegingsfactor 1.
14.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker;
- -
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- -
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 944,00.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.