ABRvS, 30-01-2013, nr. 201201402/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:BY9918
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-01-2013
- Zaaknummer
201201402/1/A2
- LJN
BY9918
- Roepnaam
Saendelft
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BY9918, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑01‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 58 Woningwet
- Vindplaatsen
BR 2013/64 met annotatie van H.J. Breeman, R.J.G. Bäcker
JOM 2014/5
Uitspraak 30‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van schade afgewezen.
201201402/1/A2.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ceefbee 8 Beheer B.V., [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), alle gevestigd te Wormerveer,
2. het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 december 2011 in zaak nr. 11/3255 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college elk hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en het college hebben elk een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 april 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 10 november 2010 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant sub 1] heeft gronden van beroep tegen dit besluit ingediend.
[appellant sub 1] en het college hebben elk een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door Th.L. de Fouw, adviseur te Dronten, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Beijering-Beck, advocaat te Amsterdam, vergezeld door mr. M. Guimaraes en mr. S. Toxopeus-Hulsebos, beiden werkzaam bij de gemeente zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 4 maart 2008 heeft [appellant sub 1] het college verzocht om verlening van een reguliere bouwvergunning voor het bouwen van opslagruimten op het bedrijventerrein Saendelft te Assendelft. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een reguliere bouwvergunning verleend. Bij uitspraak van 21 april 2009 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 25 augustus 2008 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit waarin niet is onderkend dat er reeds van rechtswege een bouwvergunning was verleend. Daartoe is in deze uitspraak overwogen dat, gelet op artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, het college gehouden was binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag, derhalve uiterlijk op 27 mei 2008, op die aanvraag te beslissen, dat het college dat niet heeft gedaan en dat de bouwvergunning derhalve, gelet op artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, van rechtswege is verleend. Bij brief van 4 juni 2009 heeft het college hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Bij brief van 3 juli 2009 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
2. Bij brief van 16 juli 2010 heeft [appellant sub 1] het college verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de volgens haar onrechtmatige besluiten van 25 augustus 2008 en 30 oktober 2008. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat weergegeven, dat zij door die besluiten later de beschikking heeft gekregen over een onherroepelijke bouwvergunning, dat zij de bouw van de opslagruimten in de periode van 27 mei 2008 tot 5 juni 2009 heeft uitgesteld en dat zij door die vertraging in de aanvang van de bouw schade heeft geleden.
3. In het besluit van 10 november 2010 heeft het college het standpunt ingenomen dat [appellant sub 1] niet al het mogelijke heeft gedaan om de schade te voorkomen of te beperken. In het besluit van 26 mei 2011, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Zaanstad, heeft het college daaraan toegevoegd dat een oorzakelijk verband tussen het besluit van 30 oktober 2008 en de door [appellant sub 1] gestelde schade ontbreekt.
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat een oorzakelijk verband tussen het vernietigde besluit van 30 oktober 2008 en de door [appellant sub 1] gestelde schade ontbreekt. Indien het college tijdig had onderkend dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend en het college met toepassing van artikel 58 van de Woningwet, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, belanghebbenden binnen twee weken daarvan schriftelijk in kennis had gesteld, zou [appellant sub 1], naar het oordeel van de rechtbank, na ommekomst van de termijn voor het maken van bezwaar, derhalve uiterlijk op 23 juli 2008, de beschikking hebben gehad over een onherroepelijke bouwvergunning. Dat [appellant sub 1] niet reeds op die dag de beschikking heeft gehad over een onherroepelijke bouwvergunning, is een direct gevolg van de besluiten van 25 augustus 2008 en 30 oktober 2008, aldus de rechtbank.
5. Het college betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, buiten de grondslag van het verzoek om schadevergoeding is getreden, omdat [appellant sub 1] het uitblijven van een kennisgeving dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend niet aan dat verzoek ten grondslag heeft gelegd. Voorts betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat de door [appellant sub 1] gestelde schade niet een gevolg van de besluiten van 25 augustus 2008 en 30 oktober 2008 is.
5.1. [appellant sub 1] heeft in de bestuurlijke fase niet aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het uitblijven van een kennisgeving dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. In het verzoek om schadevergoeding van 16 juli 2010 heeft zij de besluiten van 25 augustus 2008 en 30 oktober 2008 als oorzaak van de door haar gestelde schade aangewezen. De door [appellant sub 1] gestelde vertraging in de bouw van de opslagruimten is echter niet het gevolg van die besluiten, maar van het uitblijven van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 58 van de Woningwet, dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Dat het besluit van 25 augustus 2008, waarbij de aanvraag om verlening van een reguliere bouwvergunning is afgewezen, de van rechtswege tot stand gekomen beslissing heeft verdrongen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de door [appellant sub 1] gestelde vertraging niet haar oorzaak vindt in dat besluit. Dat betekent dat het college het verzoek om schadevergoeding vanwege het ontbreken van een oorzakelijk verband terecht heeft afgewezen.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het betoog van het college behoeft voor het overige geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 26 mei 2011 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. In het in beroep aangevoerde is, gelet op bespreking van het betoog in hoger beroep, geen grond te vinden voor het oordeel dat het college het verzoek om schadevergoeding ten onrechte vanwege het ontbreken van een oorzakelijk verband heeft afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande kan bespreking van de door [appellant sub 1] aangevoerde gronden over de duur van de schadeperiode en de aard van de schade achterwege blijven.
Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
8. Bij besluit van 5 april 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 10 november 2010 gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals deze bepalingen ten tijde van belang luidden, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het daartegen van rechtswege gegenereerde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ceefbee 8 Beheer B.V., [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 december 2011 in zaak nr. 11/3255;
IV. verklaart het door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ceefbee 8 Beheer B.V., [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 5 april 2012 gegrond;
VI. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
452.