Rb. Rotterdam, 23-12-2015, nr. C/10/491157 / KG ZA 15-1357
ECLI:NL:RBROT:2015:9793
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
23-12-2015
- Zaaknummer
C/10/491157 / KG ZA 15-1357
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:9793, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑12‑2015; (Kort geding)
Uitspraak 23‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Kort geding. Geschil tussen huurders ex artikel 7:267 lid 7 BW. Man dient voorlopig woning te verlaten zodat vrouw en kind weer terug kunnen keren.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/491157 / KG ZA 15-1357
uitspraak: 23 december 2015
vonnis in kort geding ex artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. G.M.H. Vriesde,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. A.L. Kuit.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de overgelegde producties
- -
de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De vrouw woonde voorheen met haar dochter (thans 8 jaar oud) in Frankrijk. De vrouw is op enig moment samen met haar dochter naar Nederland gekomen om te gaan samenwonen met de man, op grond van een affectieve relatie. Op 19 september 2015 hebben partijen met een derde een huurovereenkomst gesloten ter zake van een woning op het adres [adres] . In deze overeenkomst worden de man en de vrouw gezamenlijk als huurder aangemerkt. Partijen wonen, samen met de dochter van de vrouw, in deze huurwoning sinds 1 oktober 2015. De vrouw heeft (op een ander adres) bedrijfsruimte gehuurd die zij exploiteert als kapsalon.
3. Het geschil
3.1.
De vrouw vordert, samengevat, te bepalen dat de man de huurwoning van partijen dient te verlaten in afwachting van een vonnis van de kantonrechter in een nog aanhangig te maken bodemprocedure over de vraag wie der partijen met uitsluiting van de andere partij de huurovereenkomst mag voortzetten, met machtiging aan de vrouw om de sterke arm van politie en justitie in te roepen, althans een beslissing in goede justitie, met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw stelt daartoe het volgende.
3.2.
De affectieve relatie tussen partijen is ten einde gekomen. De vrouw bemerkte bij thuiskomst op 7 december 2015 dat de man de sloten van de huurwoning had vervangen. Sindsdien hebben de vrouw en haar dochter geen toegang meer tot de woning en zijn zij genoodzaakt de nacht door te brengen in de kapsalon van de vrouw. Het is volgens de huurovereenkomst ter zake van de kapsalon niet toegestaan deze ruimte mede als woonruimte te benutten en deze ruimte is daartoe ook niet geschikt. De vrouw en haar dochter hebben ook geen toegang meer tot hun kleding, die in de huurwoning is achtergebleven. De vrouw is voornemens om op korte termijn een bodemprocedure aanhangig te maken bij de kantonrechter teneinde als enige het huurrecht toegewezen krijgen. De vrouw neemt aan dat dit verzoek zal worden toegewezen. Het belang van de vrouw en haar dochter weegt zwaarder dan dat van de man. Vanwege de vele ruzies tussen partijen heeft de dochter van de vrouw de nodige psychische en (andere) gezondheidsklachten ontwikkeld. De dochter staat inmiddels onder behandeling bij Lucertis.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De man heeft ter zitting aangevoerd dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Volgens de man bevat de kapsalon waar de vrouw thans de nacht doorbrengt ruimte die geschikt is voor bewoning. De voorzieningenrechter onderschrijft dit verweer niet. De man heeft ter zitting verklaard dat men zich in de kapsalon kan wassen met een teil water. De voorzieningenrechter acht dit niet een voldoende gelijkwaardig alternatief voor een normale badkamer. De man heeft voorts aangevoerd dat zich ook twee toiletten bevinden in de kapsalon. Deze toiletten blijken echter bestemd te zijn voor de clientèle van de kapsalon. Daarbij komt dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de verhuurder van de kapsalon contractueel niet toestaat om de kapsalon als woonruimte te benutten. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat de vrouw en haar dochter thans niet beschikken over adequate vervangende woonruimte. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Partijen zijn allebei contractueel huurder. Ingevolge artikel 7:267 lid 7 BW kan de kantonrechter, in geval van onenigheid tussen samenwonende contractuele medehuurders, bepalen wie van hen de huurwoning moet verlaten.
4.3.
De voorzieningenrechter acht het belang van de vrouw en haar dochter zwaarder wegen dan dat van de man en het is het meest aannemelijk dat in de aanhangig te maken bodemprocedure de vrouw in het gelijk gesteld zal worden. De vordering van de vrouw zal dan ook -grotendeels- worden toegewezen. In dit oordeel is meegewogen dat het hier mede gaat om een kind van acht jaar oud. Een kind van een dergelijke leeftijd heeft behoefte aan structuur en regelmaat, temeer nu deze dochter, zoals onweersproken is gesteld, onder behandeling staat wegens haar psychische klachten. Daarmee verhoudt zich niet (goed) dat de nacht moet worden doorgebracht in een niet als woonruimte geschikte kapsalon. Afgezien hiervan impliceert toewijzing van de vordering dat slechts één persoon van reguliere woonruimte is verstoken, in plaats van twee. De man heeft zich ook niet op enig specifiek belang te zijner gunste beroepen. Het verweer van de man houdt slechts in dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Voor zover de man daarnaast nog verweer heeft gevoerd, heeft dat verweer betrekking op de (gecompliceerde) financiële verhouding tussen partijen, maar dat staat los van de vraag wie geacht moet worden in de woning te mogen verblijven.
4.4.
Niet zal worden toegewezen de vordering dat de onderhavige beslissing heeft te gelden totdat de uitspraak in de bodemprocedure onherroepelijk is geworden. Onherroepelijk betekent dat geen gewoon rechtsmiddel meer open staat. Een dergelijke beslissing zou strijdig kunnen zijn met het vonnis in de bodemprocedure, indien dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Alsdan is het vonnis in de bodemprocedure executoriaal ook als dat vonnis nog niet onherroepelijk is geworden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft bovendien in beginsel te wijken voor dat van de bodemrechter. Volstaan zal worden te bepalen dat de onderhavige beslissing heeft te gelden totdat in de bodemprocedure hierover is beslist.
4.5.
De vrouw komt van rechtswege het recht toe om de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen. Dit zal op de na te melden wijze in de beslissing tot uitdrukking worden gebracht.
4.6.
De vrouw heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om een verlovingsring met een aanschafprijs van € 1.500,- aan de man te retourneren. De voorzieningenrechter neemt aan dat de vrouw deze toezegging gestand zal doen.
4.7.
De proceskosten tussen partijen (levensgezellen in de zin van artikel art. 237 lid 1 Rv.) zullen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
bepaalt dat de man de woning aan de [adres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten, met de verplichting van de man om alle sleutels van de woning aan de vrouw te overhandigen, totdat de kantonrechter in een nog aanhangig te maken bodemprocedure hieromtrent een beslissing heeft genomen,
5.2.
verstaat dat de vrouw het recht heeft om dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen,
5.3.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
2517/1980