De schriftuur rept van NASr. Ik ga er vanuit dat dit een misslag is.
HR, 13-06-2023, nr. 22/02254
ECLI:NL:HR:2023:856
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2023
- Zaaknummer
22/02254
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:856, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:415
ECLI:NL:PHR:2023:415, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:856
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. OM-cassatie. Medeplegen afpersing door in Curaçao onder dreiging van vuurwapen geld (NAf 15.000) en telefoons van haar (ex-)vriend afhandig te maken, omdat hij intieme videobeelden van hen beiden in openbaarheid heeft gebracht, art. 1:123 jo. 2:294 SrC. Strafoplegging (voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden en taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis). Is geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden toelaatbaar? Art. 1:19 SrC. Strafoplegging is, v.zv. het de voorwaardelijke gevangenisstraf betreft, in strijd met art. 1:19 SrC, omdat o.g.v. die bepaling bij oplegging van geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de duur daarvan ten hoogste 2 jaren is. HR ziet in bijzonderheden van dit geval (waaronder omstandigheid dat uit strafmotivering naar voren komt dat hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf heeft willen opleggen en omstandigheid dat cassatieberoep is ingesteld door OM dat in schriftuur heeft voorgesteld opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te vervangen door straf die binnen wettelijk maximum blijft) aanleiding zaak zelf af te doen door duur van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te bepalen op 2 jaren, met proeftijd van 2 jaren. HR bepaalt dat opgelegde gevangenisstraf 2 jaren (met proeftijd van 2 jaren) beloopt.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02254 C
Datum 13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 28 september 2021, nummer H 59/21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, en tot een zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden geen wettelijke grondslag heeft.
2.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Het hof heeft daartoe in zijn strafmotivering onder meer het volgende overwogen:
“Namens de verdachte is in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Hierbij is gewezen op het laakbare gedrag van het latere slachtoffer, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij een alleenstaande moeder is die de verantwoordelijkheid heeft voor de verzorging en opvoeding van twee jonge kinderen. De raadsman heeft het Hof verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van de verdachte rekening te houden met al deze feiten en omstandigheden.
Het Hof rekent het de verdachte zwaar aan dat zij getracht heeft het haar aangedane leed te vergelden door middel van een beroving met een vuurwapen. Dat is een ernstig feit, waarvoor in de regel een gevangenisstraf van geruime duur wordt opgelegd.
Het Hof ziet echter ook onder ogen dat het de verdachte er blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet om te doen was een gewapende beroving te plegen voor financieel gewin. Zij heeft ook niet meegedeeld in de buit. Haar intentie was om wraak te nemen op haar vriend [betrokkene 1], omdat hij intieme videobeelden van hen beiden zonder haar instemming in de openbaarheid had gebracht. Dit handelen van het slachtoffer heeft diep ingegrepen in het persoonlijke leven van de verdachte, die als jonge moeder van twee kinderen geconfronteerd werd met de afkeuring en veroordeling door haar omgeving. De beroving kan dan ook in zoverre niet worden geduid als een standaard 'atrako' waar de oriëntatiepunten voor straftoemeting betrekking op hebben.
Voorts houdt het Hof er in strafmatigende zin rekening mee dat zij als jonge alleenstaande moeder de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding van twee kleine kinderen. Het Hof weegt tot slot mee dat de reclassering tot de conclusie komt dat de kans op recidive laag is.
Alles afwegend ziet het Hof in de achtergrond van de beroving, de intentie van de verdachte bij die beroving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in afwijking van het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een werkstraf en begeleiding van de reclassering zoals door de reclassering geadviseerd. De verdachte zal hiertoe worden veroordeeld.”
2.3
Artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (hierna: SrC) luidt, voor zover hier van belang:
“1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot werkstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden ten uitvoer gelegd.
2. In geval van een veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd.”
2.4
De strafoplegging is, voor zover het de voorwaardelijke gevangenisstraf betreft, in strijd met artikel 1:19 SrC omdat op grond van die bepaling bij oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de duur daarvan ten hoogste twee jaren is.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
2.6
De Hoge Raad ziet in de bijzonderheden van dit geval - waaronder de omstandigheid dat uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven strafmotivering naar voren komt dat het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf heeft willen opleggen en de omstandigheid dat het cassatieberoep is ingesteld door het openbaar ministerie dat in de schriftuur heeft voorgesteld de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te vervangen door een straf die binnen het wettelijke maximum blijft - aanleiding de zaak zelf af te doen door de duur van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te bepalen op twee jaren, met een proeftijd van twee jaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat deze twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2023.
Conclusie 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Gemeenschappelijk Hof heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opgelegd. Het wetboek van strafrecht van Curaçao laat een voorwaardelijke gevangenisstraf met die duur echter niet toe. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en een beslissing die de Hoge Raad o.g.v. art. 440 Sv gepast voorkomt.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02254 C
Zitting 18 april 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gemeenschappelijk Hof) heeft bij vonnis van 28 september 2021 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 31 maart 2021 bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf. Daarnaast heeft het Gemeenschappelijk Hof de gronden verbeterd en aangevuld met betrekking tot de bewijsoverweging, de motivering van de op te leggen straf en de motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Dat brengt mee dat de verdachte door het Gemeenschappelijk Hof wegens “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden (met een proeftijd van twee jaren) en een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis (met aftrek van voorarrest).
- 2.
Namens het openbaar ministerie heeft M.L.A. Angela, plaatsvervangend procureur-generaal bij het parket Curaçao, één cassatiemiddel voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat de door het Gemeenschappelijk Hof opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden (met een proeftijd van 2 jaren) wettelijke grondslag mist en daarom niet in stand kan blijven.
4. Het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Aanvulling strafmotivering
[…]
Het Hof rekent het de verdachte zwaar aan dat zij getracht heeft het haar aangedane leed te vergelden door middel van een beroving met een vuurwapen. Dat is een ernstig feit, waarvoor in de regel een gevangenisstraf van geruime duur wordt opgelegd.
Het Hof ziet echter ook onder ogen dat het de verdachte er blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet om te doen was een gewapende beroving te plegen voor financieel gewin. Zij heeft ook niet meegedeeld in de buit. Haar intentie was om wraak te nemen op haar vriend [betrokkene 1] , omdat hij intieme videobeelden van hen beiden zonder haar instemming in de openbaarheid had gebracht. Dit handelen van het slachtoffer heeft diep ingegrepen in het persoonlijke leven van de verdachte, die als jonge moeder van twee kinderen geconfronteerd werd met de afkeuring en veroordeling door haar omgeving. De beroving kan dan ook in zoverre niet worden geduid als een standaard 'atrako' waar de oriëntatiepunten voor straftoemeting betrekking op hebben.
Voorts houdt het Hof er in strafmatigende zin rekening mee dat zij als jonge alleenstaande moeder de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding twee kleine kinderen. Het Hof weegt tot slot mee dat de reclassering tot de conclusie komt dat de kans op recidive laag is.
Alles afwegend ziet het Hof in de achtergrond van de beroving, de intentie van de verdachte bij die beroving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in afwijking van het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een werkstraf en begeleiding van de reclassering zoals door de reclassering geadviseerd. De verdachte zal hiertoe worden veroordeeld.
[…]
BESLISSING
Het Hof:
- vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor wat betreft de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
- gelast dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
[…]”
5. Art. 1:19 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao1.bepaalt, voor zover hier relevant:
“1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot werkstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden ten uitvoer gelegd.
2. In geval van een veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd.”
6. Het Gemeenschappelijk Hof heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Dat is een straf die het Wetboek van Strafrecht van Curaçao niet toelaat; ingevolge voormeld art. 1:19 ligt de bovengrens immers bij twee jaren.2.Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven.
7. In de schriftuur lees ik het voorstel aan de Hoge Raad om het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof te vernietigen ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en deze te vervangen door een voorwaardelijke gevangenisstraf die de maximale duur daarvan niet te boven gaat. Ik meen dat in deze specifieke zaak daarvoor wel wat te zeggen valt en geef de Hoge Raad in overweging de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof in zoverre te vernietigen en te komen tot een zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. Mogelijk kan de strafoplegging daarbij verder ongewijzigd blijven.
8. Het middel slaagt.
III. Slotsom
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, en tot een zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2023
Uit de memorie van toelichting bij het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (opgenomen in H. de Doelder, e.a., Wetboek van Strafrecht Curaçao, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2017, i.h.b. p. 309) maak ik op dat eertijds bij de invoering van de Wet minimumstraffen (P.B. 2000, no. 28) de rechter de mogelijkheid was gegeven de vereiste minimumstraf (gevangenisstraffen tot en met zes jaren) geheel voorwaardelijk op te leggen. Met de invoering van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao verviel het systeem van minimumstraffen en werd de als te ruim ervaren zes jaar voorwaardelijke gevangenisstraf ingekort. Het onderhavige feit heeft blijkens de bewezenverklaring plaatsgevonden op 21 augustus 2020, dus ruim na de inwerkingtreding van het huidige Wetboek van Strafrecht van Curaçao.