Rb. Groningen, 03-07-2008, nr. 650245-08
ECLI:NL:RBGRO:2008:BD6244
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
03-07-2008
- Zaaknummer
650245-08
- LJN
BD6244
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2008:BD6244, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 03‑07‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 03‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Overtreding in het voetbal, die wordt gekwalificeerd als mishandeling. Verdachte is voor de overtreding reeds bestraft door de KNVB. In dit geval kon daarmee worden volstaan. Volgt schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Partij(en)
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/650245-08
datum uitspraak: 3 juli 2008
op tegenspraak
raadsman: mr. W.M. Bierens
Vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 juni 2008.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 22 september 2007, in de gemeente Zuidhorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer) heeft geschopt
en/of getrapt tengevolge genoemde [naam slachtoffer] ten val kwam, tengevolge waarvan
deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken elleboog), althans enig lichamelijk
letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 september 2007, in de gemeente Zuidhorn, grovelijk,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig met zijn,
verdachtes, be(e)n(en) tegen de benen van [naam slachtoffer] heeft getrapt en/of is
aangegleden tengevolge waarvan genoemde [naam slachtoffer] ten val kwam, waardoor het
aan zijn schuld te wijten is geweest dat [naam slachtoffer]zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken elleboog, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk
letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van
de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
Standpunt en vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voorts heeft de officier aangevoerd dat hij, naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat verdachte van dat onderdeel van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het verhoogde strafmaximum als bedoeld in het tweede lid van artikel 300 Sr, is dus niet van toepassing, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van mishandeling wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair tien dagen vervangende hechtenis, waarvan € 200,- subsidiair vier dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdacht geen opzet had om het slachtoffer, [naam slachtoffer], te mishandelen. Evenmin is sprake van schuld als bedoeld in artikel 308 Sr, aldus de raadsman. Daarnaast is de raadsman, subsidiair, van mening dat het bij het slachtoffer ontstane letsel niet is aan te merken als “zwaar lichamelijk letsel” als bedoeld in artikel 300, tweede lid, Sr en in artikel 308, eerste lid, Sr. Evenmin is het letsel aan te merken als “zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat” als bedoeld in artikel 308, eerste lid, Sr. Gelet op dit alles dient naar de mening van de raadsman verdachte volledig te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Beoordeling
Uitgegaan wordt van het volgende.
Op 22 september 2007 werd in Oldehove (gemeente Zuidhorn) de voetbalwedstrijd OKVC 2 – BSVV 2 gespeeld. Bij een stand van 1-0 voor OKVC 2, kwam de bal terecht bij een speler van OKVC 2 (= aangever [naam slachtoffer]). Deze is daarop met een (als sliding ingezette) tackle aangevallen door een speler van BSVV 2 (= verdachte).
De scheidsrechter heeft deze overtreding bestraft met een rode kaart. Tegen verdachte is tevens strafvervolging ingesteld.
Verdachte is voor deze overtreding door de KNVB voor één maand geschorst. Verdachte heeft de schorsing geaccepteerd.
Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2008 is verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
De politierechter overweegt als volgt.
De politierechter stelt vast dat evident is dat, als gevolg van de door verdachte gepleegde overtreding, bij aangever [naam slachtoffer] pijn en letsel is opgetreden. Dit wordt ook niet door verdachte betwist. Aangever [naam slachtoffer]heeft zelf bij de politie verklaard dat hij een gebroken elleboog had.
Gelet op de tenlastelegging zal de politierechter allereerst beoordelen of dit bij aangever [naam slachtoffer] opgetreden letsel al dan niet is aan te merken als “zwaar”.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, Sr wordt onder zwaar lichamelijk letsel mede begrepen
– voor zover hier van belang – ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en/of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden. Daarnaast geldt dat lichamelijk letsel als “zwaar” te beschouwen is, indien dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt.
In het strafdossier bevindt zich een medische verklaring, waarvan onduidelijk is wanneer deze is opgesteld, terwijl voorts niet blijkt door welke arts deze is opgesteld. In deze medische verklaring is het volgende vermeld:
- 1.
Welk letsel(s) heeft de behandelaar op 22/09/’07 bij betrokkene geconstateerd (aard, omvang en lokalisatie)?
breuk van de hals v het spaakbeen
- 2.
Waaruit bestond de behandeling?
gips immobilisatie
- 3.
Is deze inmiddels afgesloten en zo niet op welke termijn is dat dan de verwachting?
gips immobilisatie is voltooid, revalidatie [volgt onleesbaar woord] nog niet
- 4.
Is er kans op restverschijnselen nu of op langere termijn?
Ja beperking van buig en strekfunctie van de elleboog en draaiing pols
- 5.
Zo ja, waaruit bestaan deze dan?
zie 4
- 6.
Heeft u zelf nog op-/aanmerkingen die van belang kunnen zijn voor betrokkene?
[niet ingevuld]
De politierechter overweegt dat nu deze medische verklaring, naast de hierboven weergegeven antwoorden op de vragen 1 tot en met 6, verder niets inhoudt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van (verder) medisch ingrijpen (dan “gips immobilisatie”) en het uitzicht op volledig herstel, deze medische verklaring onvoldoende is voor het oordeel dat aangever [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Aangever [naam slachtoffer] heeft het bij hem opgetreden letsel zelf “een gebroken elleboog” genoemd. Voor zover daarvan mag worden uitgegaan, overweegt de politierechter dat naar haar oordeel een gebroken elleboog naar gewoon spraakgebruik onvoldoende ernstig is om zonder meer als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid.
Derhalve is de politierechter van oordeel dat er geen voldoende bewijs is dat sprake is van (veroorzaking van) zwaar lichamelijk letsel.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De politierechter heeft bij de waardering van het bewijs acht geslagen op de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552; LJN: AE9049), welke criteria de Hoge Raad in zijn latere arresten heeft herhaald. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat:
“voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (…) Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”
Verder heeft de politierechter acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2008 (RvdW 2008, 500; LJN: BB7087), in welk arrest de Hoge Raad heeft overwogen dat:
“voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo’n situatie is verricht.”
Gelet op al het vorenstaande, komt de politierechter tot het volgende oordeel.
De politierechter is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verdachte het vereiste opzet heeft gehad, gericht op het toebrengen van pijn of letsel. De politierechter baseert haar oordeel met name op de verklaringen van scheidsrechter [naam scheidsrechter], aangever [naam slachtoffer], getuige [naam getuige 1] (secretaris OKVC 2) en getuige [naam getuige 2] (keeper BSVV 2).
Scheidsrechter [naam scheidsrechter] heeft verklaard dat, nadat aangever [naam slachtoffer] verdachte op snelheid was voorbij gegaan, verdachte aangever [naam slachtoffer] bewust van achteren onderuit haalde door tegen zijn benen te trappen. De scheidsrechter heeft tevens verklaard dat hij meteen de rode kaart voor verdachte trok omdat het in zijn ogen een aanslag op de benen was, die niets met voetbal te maken had.
Aangever [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij de bal kreeg aangespeeld op de middellijn, waarna hij verdachte passeerde en vrij doorsprintte naar het doel van de tegenstander, BSVV 2.
Vervolgens is hij rond de zestienmeterlijn gelanceerd door een schop van achteren tegen zijn enkels, aldus aangever [naam slachtoffer] in zijn verklaring.
Getuige [naam getuige1] heeft verklaard dat aangever [naam slachtoffer] verdachte hard voorbij rende, waarop verdachte, die vlak achter aangever [naam slachtoffer] aan rende, plotseling met opzet en veel kracht met zijn rechterbeen tegen de beide benen van aangever [naam slachtoffer] aan schopte. Getuige [naam getuige 1] heeft tevens verklaard dat, in zijn ogen, verdachte zó hard tegen de benen van aangever [naam slachtoffer] schopte, dat hij direct dacht: “Het kan niet anders dan dat zijn benen zijn gebroken”.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat aangever [naam slachtoffer] verdachte met de bal voorbijspeelde en vervolgens, met de bal, langs de zijlijn naar de achterlijn sprintte, richting zijn (= getuige [naam getuige 2]’s) doel. Getuige [naam getuige 2] heeft voorts verklaard dat verdachte een sliding maakte waarbij hij aangever [naam slachtoffer] van achteren raakte.
Deze gedragingen van verdachte, zoals hiervoor samengevat als de kern van de waarnemingen van vier verschillende personen voor wat de wijze betreft waarop verdachte de benen of enkels van aangever [naam slachtoffer] heeft geraakt, kunnen naar het oordeel van de politierechter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van pijn of letsel bij aangever [naam slachtoffer], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Daarbij heeft de politierechter overwegende betekenis toegekend aan de verklaring van deze vier verschillende personen, dat verdachte aangever [naam slachtoffer] van achteren (met kracht) heeft getackeld, hetgeen een forse overtreding is van de regels van het voetbalspel. Deze tot bewijs gebezigde verklaringen komen op dit punt overeen en zijn niet alleen afgelegd door personen, gelieerd aan OKVC 2 (de ploeg van aangever), maar ook door een speler van BSVV 2 (de ploeg van verdachte) en door de scheidsrechter. Wat de verklaringen van de scheidsrechter betreft, neemt de politierechter voorts in aanmerking dat deze heeft verklaard dat de tackle van verdachte een aanslag op de benen van aangever [naam salchtoffer] was, die niets met voetbal te maken had. Uit al deze verklaringen volgt naar het oordeel van de politierechter dat verdachte de man speelde, en niet de bal. Aan de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, dat hij de intentie had om de bal te spelen en dat hij voor zijn gevoel aangever [naam slachtoffer] van de zijkant raakte en pertinent niet van achteren, kent de politierechter dan ook geen betekenis toe.
Bij al het vorenstaande heeft de politierechter mede in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij over vijftien jaar ervaring als voetballer beschikt. Verdachte was dus niet een ongeoefende speler, die de regels van het spel niet kende.
De enkele verklaring van verdachte dat het niet zijn bedoeling is geweest aan aangever [naam slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen en dat hij achteraf spijt heeft van zijn actie, kan daaraan niet afdoen.
Bewezenverklaring
De politierechter acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 september 2007, in de gemeente Zuidhorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]) heeft geschopt en/of getrapt tengevolge waarvan genoemde [naam slachtoffer] ten val kwam, tengevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De politierechter heeft een in de tenlastelegging voorkomende kennelijke omissie hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Kwalificatie
Hetgeen de politierechter als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
- (primair)
mishandeling.
Strafbaarheid
De politierechter acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Verdachte heeft tijdens een voetbalwedstrijd de grenzen van het spel overschreden door
een tegenstander van achteren met kracht op diens benen of enkels te raken en hem aldus onderuit te halen. Het slachtoffer heeft door deze ontoelaatbare actie van verdachte pijn en letsel bekomen.
Naar het oordeel van de politierechter is de strafeis, zoals de officier van justitie deze ter terechtzitting heeft gevorderd, op zich passend bij een (eerste) veroordeling wegens mishandeling.
Niettemin zal de politierechter, hoewel zij van oordeel is dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan en verdachte strafbaar is, aan verdachte geen straf opleggen.
De politierechter overweegt hiertoe dat het bij voetbalwedstrijden vaak voorkomt dat, in duels om de bal (en trouwens ook buiten die duels om), overtredingen worden begaan waarbij pijn of letsel ontstaat. Het is aan de scheidsrechter om voor zo’n overtreding te fluiten en, zo nodig, voor die overtreding een gele of rode kaart te geven.
De regels van het voetbalspel worden in beginsel – afhankelijk van de ernst van de overtreding – gehandhaafd binnen het sporttuchtrecht. De vraag doet zich dan ook voor in hoeverre er bij overtredingen in het voetbal, naast of in plaats van gebruik van het tuchtrecht, plaats is voor een strafrechtelijke afdoening.
Toegespitst op de zaak van verdachte betekent dit het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding in het voetbal die, bezien door een strafrechtelijke bril, is te kwalificeren als “mishandeling”. Mishandeling houdt in dat sprake is geweest van een minder ernstige vorm van letselveroorzaking. Naar het oordeel van de politierechter kan in zo’n geval in beginsel worden volstaan met gebruik van het tuchtrecht. Verdachte is terzake van de hier aan de orde zijnde overtreding reeds tuchtrechtelijk bestraft door de KNVB. Niet is gebleken dat er in de zaak van verdachte sprake is van zulke bijzondere feiten of omstandigheden, dat zou moeten worden geoordeeld dat in dit geval het tuchtrecht niet volstond.
Op grond van al het bovenstaande, acht de politierechter het dan ook raadzaam om te bepalen dat aan verdachte geen straf zal worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [naam slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de politierechter is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag, te weten € 367,48. De politierechter zal de vordering derhalve toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De politierechter zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemde geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. De politierechter heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De politierechter heeft gelet op de artikelen 9a, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De politierechter:
- -
verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
- -
verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- -
bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling van aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 367,48 (zegge driehonderdzevenenzestig euro en achtenveertig eurocent).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 367,48 ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeven dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 367,48 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R. Depping, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.A.B. de Jong als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2008.