Rb. Noord-Nederland, 31-10-2017, nr. C18/178731 / PR RK 17-315
ECLI:NL:RBNNE:2017:5101
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
C18/178731 / PR RK 17-315
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2017:5101, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 31‑10‑2017; (Wraking)
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Wraking wegens omdat de rechter weigert om aangifte te doen van een misdrijf waarop verzoeker de rechter wijst. Verzoek afgewezen
Partij(en)
beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: 178731 / PR RK 17-315
Datum beslissing: 31 oktober 2017
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
in persoon procederende.
1. Het procesverloop
1.1
Op 5 september 2017 heeft [verzoeker] , tijdens een mondelinge behandeling van zijn zaak (met zaaknummer C/18-174226 / FT RK 17/279), mr. H.J. Idzenga als rechter in deze rechtbank gewraakt. Er is proces-verbaal van wraking opgemaakt.
1.2
Bij brief van 14 september 2017 heeft mr. Idzenga kenbaar gemaakt dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. Bij e-mailbericht van 2 oktober 2017 heeft mr. Idzenga een nadere toelichting gegeven.
1.3
Op 3 oktober 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer (hierna: de 1e wrakingskamer) behandeld door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. P.H.M. Tapper-Wessels en M. Sanna, leden.
1.4
[verzoeker] is ter zitting verschenen waar hij een nadere toelichting op het wrakingsverzoek heeft gegeven. Mr. Idzenga is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.5
Bij brief van 3 oktober 2017 heeft [verzoeker] de leden van de wrakingskamer voorwaardelijk gewraakt, voor het geval de door hem bij die brief gevoegde stukken niet worden geaccepteerd.
1.6
De leden van de wrakingskamer hebben geweigerd de door [verzoeker] nagezonden stukken bij de beoordeling te betrekken waarmee aan de voorwaarde van het wrakingsverzoek is voldaan. Daarop is opnieuw een wrakingskamer (hierna: de 2e wrakingskamer) geformeerd.
1.7
De leden van de wrakingskamer hebben bij brief, ontvangen door de griffier op 9 oktober 2017, kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
1.8
Bij beslissing van 13 oktober 2017 heeft de 2e wrakingskamer [verzoeker] in zijn wrakingsverzoek van 3 oktober 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en daarbij onder meer bepaald dat de procedure in het kader van het wrakingsverzoek van 5 september 2017 wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer.
2. Het standpunt van [verzoeker]
2.1
legt - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag dat mr. Idzenga weigert om aangifte te doen van een misdrijf waarop [verzoeker] hem heeft gewezen. Mr. Idzenga heeft de stukken die [verzoeker] ter onderbouwing wenste te overleggen, in eerste instantie ook niet willen aannemen. Uit het feit dat mr. Idzenga niet aan het verzoek van [verzoeker] tot het doen van aangifte van meineed wilde voldoen, blijkt dat hij partijdig is.
3. Het standpunt van mr. Idzenga
3.1
Mr. Idzenga voert aan - samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang - dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten de twijfel aan zijn onpartijdigheid niet rechtvaardigen. Mr. Idzenga stelt dat uit hetgeen [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren bracht, niet bleek - behalve dat het kennelijk om dezelfde partijen ging - dat er een link was tussen zijn verzoek tot het doen van aangifte en het faillissementsverzoek. De plicht van een behandelend rechter om aangifte te doen als uit een zaak een gepleegd misdrijf naar voren komt, gaat niet zover dat een rechter aangifte moet doen van een willekeurig voorgelegd misdrijf. Om die reden heeft mr. Idzenga de stukken van [verzoeker] geweigerd.
4. De beoordeling
4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3
Anders dan [verzoeker] meent, behoeft een rechter geen aangifte te doen van elk feit dat hem wordt voorgehouden. Voor zover [verzoeker] doelt op de verplichte aangifte ex artikel 162 Sv, overweegt de rechtbank dat de door [verzoeker] aangegeven verdenking niet valt onder de reikwijdte van de daarin genoemde categorieën van misdrijven. Dat er ingevolge artikel 161 Sv voor een ieder een bevoegdheid bestaat om aangifte te doen en mr. Idzenga hiervan geen gebruik heeft willen maken, staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan enige onpartijdigheid in de weg.
4.4
Uit het proces-verbaal van de zitting op 5 september 2017 kan de rechtbank overigens niet opmaken dat mr. Idzenga, zoals hij wel in zijn e-mail van 2 oktober 2017 heeft gedaan, heeft uitgelegd waarom hij geen aangifte wilde doen en de stukken niet in ontvangst wilde nemen. Hoewel een dergelijke uitleg voor [verzoeker] wellicht ter zitting reeds duidelijkheid had kunnen verschaffen, is de rechtbank niet gebleken dat het achterwege blijven hiervan tot een aantasting van de partijdigheid heeft geleid.
4.5
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. Idzenga af;
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer C/18-174226 / FT RK 17/279) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] , mr. Idzenga, en aan mr. S.G. Rissik, advocaat van de heren [naam] en [naam] .
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. P.H.M. Tapper-Wessels en M. Sanna, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
c402