ABRvS, 08-09-2010, nr. 201000080/1/M2
ECLI:NL:RVS:2010:BN6169
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-09-2010
- Zaaknummer
201000080/1/M2
- LJN
BN6169
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN6169, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑09‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
M en R 2011/41 met annotatie van Jesse
JM 2010/125 met annotatie van Poortinga
Uitspraak 08‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een revisievergunning voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten.
201000080/1/M2.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een revisievergunning voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 25 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door C.H. Overweel en L. Knöps, beiden werkzaam bij het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee en H. van den Boomen-Van Lierop, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit buiten behandeling gelaten aanvraag heeft betrekking op het houden van in totaal 6.444 vleesvarkens. Ten opzichte van de vergunde situatie gaat het om een toename van 1.978 vleesvarkens. Voor 1.548 vleesvarkens wordt een nieuwe stal gebouwd. De bestaande stallen 2 en 3 worden uitgebreid met in totaal 430 vleesvarkens.
2.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij worden ondernomen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, laat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
In categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieu-effectrapportage verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van mestvarkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.
Op grond van onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit mer wordt, voor zover hier van belang, mede verstaan onder:
wijziging: een reconstructie of verandering anderszins van bestaande inrichtingen;
uitbreiding: het opnieuw in gebruik nemen van bestaande inrichtingen;
oprichting van een inrichting: een uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie.
2.3. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten wegens het ontbreken van een milieueffectrapport (hierna: mer). Volgens het college dient bij de aanvraag een mer te worden overgelegd, omdat de drempelwaarde voor het opstellen van een mer wordt overschreden. Het college stelt in dit verband dat uit de aanvraag blijkt dat de bestaande stallen 1, 2 en 3 worden gewijzigd. Dit betekent volgens het college dat bij de vaststelling of de drempelwaarde wordt overschreden alle 4.466 vleesvarkens die in de bestaande stallen worden gehouden moeten worden meegerekend.
2.4. De Afdeling stelt vast dat bij de bestaande stallen weliswaar een omschakeling plaatsvindt van stalsysteem D 3.4.1 naar stalsysteem D 3.2.9.1, maar dat dit slechts tot beperkte aanpassingen leidt. Die stallen zullen worden aangesloten op een luchtwasser. Verder wijzigt de hokindeling ten opzichte van de vergunde situatie. Deze aanpassingen zijn naar het oordeel van de Afdeling echter niet zodanig dat deze moeten worden aangemerkt als de oprichting van een nieuwe installatie als bedoeld in onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit mer. Nu met de aangevraagde uitbreiding het aantal te houden vleesvarkens toeneemt met in totaal 1.978, wordt de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens, zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, niet overschreden. Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu het college de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, buiten behandeling heeft gelaten, kan de beslissing van het college op het bezwaarschrift van [appellant] tegen het primaire besluit slechts strekken tot het herroepen van dit besluit. De Afdeling zal daarom op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis van 25 november 2009, kenmerk DV0902-0532LKNbesluit;
III. herroept het besluit van 6 januari 2009, kenmerk VE0801-0532LKNBesluit;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
492.