Het vonnis is in promis-vorm gewezen, inclusief hier niet geciteerde verwijzingen in voetnoten.
HR (A-G), 12-04-2011, nr. 10/00943
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3744
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
10/00943
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BQ3744
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3744, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3744
Conclusie 12‑04‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 8 februari 2010 het vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 3 juni 2009 bevestigd, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking en waarbij de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is gelast.
2
Mr. J.M. van Dam, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om [medeverdachte 1] als getuige te (doen) horen.
3.2
Ter terechtzitting van het hof op 25 januari 2010 heeft de raadsman van verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotities. Die houden — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘De rechtbank stelt in haar vonnis dat cliënt de beschikking zou hebben gehad over de goederen en dat hij hier ook over onderhandelt. Voorts stelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat [medeverdachte 1] zo maar een naam heeft genoemd toen hij een pistool op zijn hoofd kreeg.
Naar mijn mening zijn deze overwegingen niet voldoende om tot een veroordeling te kunnen komen. Elke verklaring onder dwang dient met de nodige argwaan te worden bezien, zo ook de verklaring van [medeverdachte 1].
[Medeverdachte 1] heeft de naam van cliënt genoemd omdat hij immers een sleutel en de code had. In die zin is het logisch dat [medeverdachte 1] de naam van cliënt noemt. Maar het betreft geen daderkennis, althans dat valt uit het dossier niet af te leiden.
Indien uw Hof dit anders ziet dient [medeverdachte 1] als getuige te worden gehoord. (een voorwaardelijk verzoek derhalve)’
3.3
Het hof heeft in het bestreden arrest als volgt op dit verzoek beslist:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot het doen horen van [medeverdachte 1] als getuige.
Het hof stelt vast dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate op de verklaring van [medeverdachte 1] is gegrond. Het hof acht het horen van die [medeverdachte 1] als getuige dan ook niet noodzakelijk; het hof wijst het verzoek daartoe af.’
3.4
Het vonnis van de rechtbank, dat het hof heeft bevestigd, bevat de volgende bewijsconstructie:1.
‘De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 december 2008 tezamen met anderen, uit meerdere opslagboxen in de Shurgardvestiging, door de sloten van die boxen te forceren, goederen, waaronder een aantal dozen met onder meer geneesmiddelen en pepperspray heeft gestolen. (…)
3.2. Het standpunt van de verdediging
Weliswaar heeft [medeverdachte 1] blijkens de verklaring van verdachte en een verklaring van ene [medeverdachte 2], hem aangewezen als dader van de onderhavige inbraak, maar voornoemde [medeverdachte 1] zou dit verklaard hebben onder bedreiging van een pistool waardoor deze verklaring niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt. (…)
3.3. De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1. huren box Shurgardvestiging
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in aanwezigheid van verdachte tien dagen vóór de tenlastegelegde inbraak, op 15 december 2008, een box met het nummer [001] in de Shurgardvestiging aan de [a-straat 1] te [plaats] gehuurd. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij toen aan verdachte de code en twee sleutels van de box heeft gegeven, hetgeen ter terechtzitting door verdachte is bevestigd. Verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 1] hebben in de daarop volgende periode gebruik gemaakt van de box, behoudens eenmaal voor het stallen van scooteronderdelen voor een andere vriend, aldus verdachte ter terechtzitting.
Inzake dit huren van de box heeft getuige [getuige 1], werkzaam bij Shurgard, verklaard dat drie of vier personen bij het aangaan van het huurcontract op voornoemde 15e december aanwezig waren en specifiek om een box op de tweede etage hadden verzocht, alsmede om een 24-uurs-toegang tot de Shurgardvestiging. Omdat deze getuige dit laatste vreemd vond, is hen dit geweigerd en is de standaardtoegang van 6.00 uur tot 23.00 uur gegeven. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat in de 10 dagen na het huren van de onderhavige box driemaal toegang tot de Shurgardvestiging is verkregen met de code van box [001]. Dit was steeds rond de klok van 23.00 uur en derhalve rond het tijdstip van de inbraak een aantal dagen later. (…)
Tijdens zijn verhoord op 21 januari 2009 heeft verdachte verklaard dat hij zo'n drie keer met een vriend in de Shurgard is geweest.
Van het bezoek op 21 december 2008, zijn beelden beschikbaar. Van deze beelden foto's aan het dossier toegevoegd. Verbalisanten herkennen op deze beelden verdachte. Voorts hebben verbalisanten op deze beelden gezien dat verdachte bij box [005] rommelt met het slot terwijl hij tegelijkertijd aan de onderkant van de roldeur trekt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad degene is op de betreffende foto. Verdachte heeft hierbij overigens ontkend aan sloten te hebben gerommeld.
3.3.2. Inbraak in Shurgardvestiging
Op 26 december 2008 is door een huurder van een opslagbox bij de Shurgardvestiging aan de [a-straat 1] te [plaats], [betrokkene 1], melding bij de politie gedaan dat een aantal opslagboxen in voornoemde Shurgardvestiging was opengebroken. Twee verbalisanten hebben vervolgens onderzoek verricht in deze Shurgardvestiging en daarbij in de ruimte waar de lift was gevestigd twee bruine dozen aangetroffen met daarin doosjes van het medicijn Kamagra Oral Jelly. De verbalisanten hebben voorts bemerkt dat in totaal 57 boxen waren opengebroken. Op 26 december 2008 heeft [betrokkene 2], werkneemster bij Shurgard Self Storage in de regio Haaglanden en Rotterdam, namens Shurgard aangifte gedaan van diefstal op 25 december 2008 door middel van braak en vernieling. Van 52 opslagboxen was het slot geforceerd en van vijf opslagboxen was de roldeur vernield en opengebroken.
Een uitdraai die de aangeefster van de log-in-gegevens van 25 december 2008 van de Shurgardvestiging aan de [a-straat 1] heeft gemaakt, blijkt dat met de code van de huurder van box [001], zijnde medeverdachte [medeverdachte 1], op 25 december 2008 om 22.30 uur toegang tot het pand is verkregen, vervolgens lift nummer twee is gebruikt, en dat om 23.15 uur diezelfde avond het pand is verlaten.
In de Shurgardvestiging aan [a-straat] te [plaats] hangen acht beveiligingscamera's. Van deze beelden zijn foto's in het dossier gevoegd. Twee verbalisanten hebben deze beelden van 25 december 2008 bekeken. De verbalisanten nemen hierop waar dat na 23.00 uur vier mannen met een (bivak)muts of capuchon op in lift nummer twee stonden en dat met deze lift meerdere dozen en tassen werden verplaatst. Deze dozen en tassen werden neergezet in de buitenruimte, gelegen aan de achterzijde voor de deur van de achteringang. Uit nader onderzoek is gebleken dat de tijdstippen van deze beveiligingscamerabeelden een half uur later aangeven dan de werkelijke tijd.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Rome’ naar de in dat onderzoek als verdachte aangemerkt [medeverdachte 3] waren in deze Shurgardvestiging tevens twee observatiecamera's door de politie Haaglanden geplaatst bij box [002] en box [003]. Van deze beelden die op 25 december 2008 zijn gemaakt, zijn foto's aan het dossier toegevoegd. Op deze foto's zijn vier mannen te zien die alleen een (bivak)muts/capuchon dragen. Uit de tijdstippen zoals door de camera's zijn vastgelegd, blijkt dat de betreffende vier mannen op 25 december 2008 om 22.32 uur uit de lift op de tweede etage komen lopen. De foto's tonen tevens dat deze mannen twee boxen openbreken en goederen hieruit wegnemen. Uit de beschrijving van de beelden blijkt dat de betreffende vier personen 64 bruine dozen, twee boodschappentassen, drie zwarte tassen en een pak vuurpijlen hebben weggenomen uit een aantal boxen en dat zij om 23.03 uur uit beeld zijn gelopen.
3.3.3. Bedreiging en schietincident
Twee dagen na de overval, op 28 december 2008, heeft een schietincident plaatsgevonden op de [b-straat], de straat waar de ouderlijke woning van verdachte is gelegen. Naar aanleiding hiervan heeft verdachte op 29 december 2008 een telefoongesprek gevoerd met een verbalisant. In dit gesprek geeft verdachte, verkort weergegeven, aan dat van jongens verdovende middelen zijn gestolen en dat zij [medeverdachte 1] hiervoor aansprakelijk stelden. Om die reden hadden zij [medeverdachte 1] meegenomen in een BMW en hem een pistool op zijn hoofd gezet. [Medeverdachte 1] moest vertellen waar hij de verdovende middelen had gelaten. [Medeverdachte 1] heeft vervolgens gezegd dat niet hij maar verdachte deze had. Verdachte is vervolgens naar de [b-straat] gegaan alwaar [medeverdachte 3] drie tot viermaal op hem zou hebben geschoten met een vuurwapen. Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij het was die voornoemd telefoongesprek heeft gevoerd.
Verder heeft een andere verdachte uit het strafrechtelijke onderzoek ‘Rome’, [medeverdachte 2], de inhoud van voornoemd gesprek bevestigd. Ook hij verklaart dat ene ‘[verdachte]’ de spullen had weggenomen. Een jonge Marokkaan, was volgens [medeverdachte 2] bij hem in de BMW gestapt, waarna [medeverdachte 2] hem had bedreigd. Daarop heeft de jonge Marokkaan verdachte aangewezen als degene die het gedaan had.
3.3.4. Tapverslagen
Mede in het kader van het strafrechtelijke onderzoek ‘Rome’, is een groot aantal telefoongesprekken, door de politie opgenomen en in tapverslagen neergelegd. Op 27 december 2008 wordt in een gesprek tussen vermoedelijk [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gesproken over het feit dat iets weg zou zijn en dat ene [medeverdachte 1] hiermee in verband zou zijn te brengen.
Op 28 december 2008 is met de telefoon van [medeverdachte 3] naar het telefoonnummer [004] gebeld. Door de broer van verdachte is aangegeven dat verdachte gebruik maakt van dit nummer. In voornoemd gesprek wordt het volgende besproken: ‘[b-straat] daar wouden ze gaan, ze zijn ook bij die kleine ze huis gegaan die heeft gezegd hoe het is gegaan (…), ik zei dat ik met jullie ging prate voor ze naar jullie huis heen gaan voor niks snap je maar ik kan niet meer doen als jij niet wil begrijpen hoe of wat, namen hebben ze adressen hebben ze die jongen heeft bekend dus voor hun staat vast dat jullie het zijn, meer ga ik niet mee bemoeien, ik zelf wolla wil jou vijfduizend geven voor die spullen zodat geen verdere problemen ga komen, denk rustig na, bel mij straks kom ik naar je toe.’
Op een bij [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon is een aantal opnamen aangetroffen van gesprekken door een persoon met ene ‘[verdachte]’. In gesprek 1 deelt de persoon aan deze [verdachte] het volgende mee: ‘zeg gewoon, zeg waar die dingen is gewoon klaar… Mijn neef breng 20.000,- dan krijg ik die spullen.’ In gesprek 2 deelt de persoon mee: ‘Ja [verdachte] alsjeblieft zeg die ding waar die is, ik ga daar nu naartoe, dan bel ik diegene en zeg ik die ding ophalen, dan is het minder problemen.’ In gesprek 4, bij welk gesprek op de achtergrond ook de gesprekspartner te horen is, deelt de persoon het volgende mee: ‘ze weten waar mijn ouders wonen ze weten waar mijn oom woont ze zijn daar gegaan… Jij hebt niks te verliezen, ik heb heel wat te verliezen, ik heb familie te verliezen. … Waarom doe jij zo moeilijk, (onverstaanbaar) weet waar die dingen zijn. Ik ga alles op mij schuiven, dan pak ik die dingen en geef ik die dingen terug, heb jij geen problemen heb ik geen problemen.’ De persoon met de naam [verdachte] zegt vervolgens: ‘wie gaat mij geld geven dan? … Hoeveel ga jij mij geven?’ Dan antwoordt de onbekende persoon: ‘ik geef jou drieduizend’. Vervolgens zegt voornoemde [verdachte]: ‘vijfduizend’. De onbekende persoon antwoordt hierop: ‘kijk luister ik geef jou drieduizend euro, ik krijg van jou toch geld nog.’
In het dossier bevindt zich voorts een tapverslag van een gesprek tussen [betrokkene 3] met verdachte op 28 december 2008.4 Verdachte deelt het volgende aan [betrokkene 3] mee: ‘Ze zeggen tegen hem: ‘Ga de spullen regelen/halen’. Ze weten dat wij ze de spullen niet teruggeven. Ze zien dat hij een jongetje is en ze maken hem bang en ze denken dat hij ze terug kan brengen, begrijp je?’ [betrokkene 3] probeert vervolgens verdachte over te halen de spullen terug te geven waarna verdachte het volgende aangeeft: ‘Dat kan niet begrijp je? … Als er twee tegen mij zeggen ‘nee’ dan ga ik het niet doen begrijp je? Drie zeggen tegen mij ‘nee’ dan ga ik niet zeggen ‘ja’.’
3.3.4. Overwegingen van de rechtbank
Gelet op het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
In aanwezigheid van verdachte is korte tijd vóór de onderhavige inbraak een box in de Shurgardvestiging op De [a-straat 1] gehuurd, bij welke gelegenheid verdachte door middel van een inlogcode en een sleutel toegang kreeg tot deze vestiging. Een tiental dagen later is in deze Shurgardvestiging vervolgens door vier gemaskerde mannen ingebroken. Hierbij is gebruik gemaakt van de inlogcode die hoorde bij voornoemde box.
Met deze code is tevens enkele dagen vóór de inbraak een aantal maal de Shurgardvestiging bezocht. Gelet op het tijdstip en de duur van deze bezoeken acht de rechtbank geenszins onaannemelijk dat deze vier bezoeken in verband kunnen worden gebracht met de onderhavige inbraak, in dier voege dat onderzocht is wat mogelijk is inzake het betreden en verlaten van de onderhavige Shurgardvestiging. Nu verdachte bij de politie heeft verklaard zo'n drie keer Shurgard te hebben bezocht en hij aan de hand van een foto van één van deze bezoeken wordt herkend, kan verdachte niet alleen worden gerelateerd aan de overige twee bezoeken maar blijkt evenzeer dat hij daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de onderhavige code.
Uit het telefoongesprek dat verdachte met de politie heeft gevoerd blijkt dat verdachte wordt bedreigd en aansprakelijk wordt gehouden voor weggenomen spullen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] niet wist wie zijn kaartje met code voor toegang tot de Shurgard had gepakt en uit angst —vanwege de bedreiging met een pistool— de naam van verdachte heeft genoemd. Mede gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat verdachte bedreigd is vanwege spullen die zijn weggenomen uit Shurgard.
Uit de tapgesprekken en een aantal opnamen, zoals hierboven weergegeven, leidt de rechtbank af dat verdachte ook daadwerkelijk kennis heeft van de weggenomen spullen. (…)
De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] uit angst een willekeurige naam heeft genoemd toen hij verdachte noemde als degene de spullen had weggenomen nu naar het oordeel van de rechtbank uit het telefoongesprek van verdachte met [betrokkene 3] genoegzaam blijkt dat verdachte indertijd daadwerkelijk beschikte over de spullen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden rondom het huren en onderzoek voorafgaande aan de inbraak enerzijds, gevoegd bij het feit dat de onderhavige inbraak is begaan met een code die bij verdachte bekend was en ook door hem is gebruikt, alsmede het gegeven dat na de onderhavige inbraak verdachte in beeld komt als de persoon die over (een deel van) de weggenomen spullen beschikt, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig bewezen en heeft zij tevens de overtuiging bekomen dat verdachte het feit als ten laste gelegd heeft begaan. (…)’
3.5
Het voorwaardelijk verzoek om [medeverdachte 1] als getuige te (doen) horen is een verzoek in de zin van art. 328 jo 315 Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv ook van toepassing zijn in hoger beroep. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. Door te overwegen dat het hof het horen van [medeverdachte 1] niet noodzakelijk acht, heeft het hof dus de juiste maatstaf gehanteerd.
Gezien de bewijsconstructie van de rechtbank, is 's hofs overweging dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate op de verklaring van [medeverdachte 1] steunt geenszins onbegrijpelijk en behoeft de beslissing van het hof, mede gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter onderbouwing van het getuigenverzoek, evenmin een nadere motivering. De rechtbank heeft klaarblijkelijk de verklaring van [medeverdachte 1] alleen in de bewijsvoering opgenomen om aan te kunnen geven hoe de personen die waren bestolen bij verdachte zijn uitgekomen. Vervolgens hebben de gebeurtenissen zich ontrold zonder dat de aanwijzing van verdachte door deze [medeverdachte 1] nog enigerlei betekenis of invloed heeft gehad. Uit de vervolgens afgeluisterde gesprekken heeft de rechtbank immers kunnen afleiden dat het inderdaad verdachte, samen met anderen, is geweest die de andere boxen in de opslagplaats heeft opengebroken. Of [medeverdachte 1] onder bedreiging met een wapen zomaar een naam heeft genoemd is dus voor het verdere verloop van de gebeurtenissen irrelevant. Tegen deze achtergrond moet de afwijzing van de getuige aldus worden verstaan dat de verklaring van de getuige niet ter zake dienend is geweest voor enige ter zake van het tenlastegelegde te nemen beslissing.2.
Het middel faalt.
4
Het voorgestelde middel treft geen doel. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2011
HR 23 maart 1993, NJB 1993, nr. 139, p. 311.