HR, 22-12-2015, nr. 14/05988
ECLI:NL:HR:2015:3687
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/05988
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3687, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2445, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3687, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05988
DAZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2014, nummer 21/000732-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. K. Canatan en mr. F.P. Slewe, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/05988 Zitting: 3 november 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 4 november 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “schuldwitwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tachtig dagen, waarvan veertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis. Tevens heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van de op een bijlage bij het arrest vermelde inbeslaggenomen voorwerpen.
Mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen bevatten alle één of meer bewijsklachten. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik hieronder eerst kort aan waar het in deze zaak om gaat en zal ik vervolgens de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof weergeven.
Verdachte, die een eenmansbedrijf heeft genaamd [A] , krijgt via [betrokkene 1] , iemand die van hem een pand in Amsterdam huurt, het verzoek te bemiddelen bij de aankoop van een huis door een kennis van [betrokkene 1] . In dat verband wordt, volgens verdachte, plotseling een bedrag van $ 180.000,- (omgerekend € 136.154,44) op de rekening van [A] overgeboekt afkomstig van een bedrijf [B] , nog voordat er sprake is van de aankoop van een bepaald huis. Later hoorde verdachte van [betrokkene 1] dat de aankoop van het huis niet doorgaat en vraagt [betrokkene 1] hem het gestorte bedrag contant aan hem terug te geven omdat de eigenaar van dat geld in Europa is en hij hem dat geld moet teruggeven. Daartoe toonde [betrokkene 1] verdachte een bankafschrift van de storting van het geld op de rekening van [A] . Naar zijn zeggen heeft verdachte op verzoek van [betrokkene 1] , nadat hij eerst het ontvangen geld gespreid op diverse rekeningen heeft overgemaakt, deze bedragen via geldautomaten en de RABO bank contant opgenomen en aan [betrokkene 1] gegeven. Daarvoor heeft verdachte een vergoeding van ongeveer € 1500,- ingehouden. [betrokkene 1] bleek later met de noorderzon te zijn vertrokken. Verdachte stelt niets te hebben geweten van de werkelijke achtergronden van deze geldtransactie.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 december 2006 tot en met 28 december 2006, in Nederland, telkens van een voorwerp, te weten een of meer bankbiljetten (valuta), (totaal (ongeveer) 180.000,- US Dollars omgerekend 136.154,44 euro), de herkomst, heeft verhuld, althans heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was of dat voorwerp, voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat dat voorwerp telkens - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf en telkens een of meer voorwerp(en), te weten een of meer bankbiljetten/geld heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat het/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit een/enig misdrijf.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank te Amsterdam van 28 september 2010, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
[A] is mijn eenmanszaak. Op het rekeningnummer van deze zaak, te weten Rabobank rekeningnummer [001] heb ik 180.000 USA Dollar gestort gekregen. Ik ken [betrokkene 1] . Dat is de achternaam van de man die mijn perceel aan het adres: [a-straat] te Amsterdam huurt. Hij wilde een huis kopen. Hij zou voor een ander een huis zoeken en later vond hij er ook een aan de [b-straat] in Zuidoost. Het huis zou op naam van die oom komen. Om zekerheid te krijgen zou hij 10% betalen. Het huis zou € 250.000,-- kosten. Ik ging niet naar een notaris en wilde eerst zekerheid hebben. Hij betaalde toen dat bedrag niet maar € 136.000. Ik heb het bedrag in diverse keren opgenomen en overgemaakt naar verschillende rekeningen. Ik heb hem het gehele bedrag minus € 1.500.- of € 1.600.- gegeven.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 17 juli 2012, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Rond 22 december 2006 heb ik op de rekening van mijn bedrijf [A] US $ 180.000 ontvangen van het bedrijf [B] . Dit geld is kort daarna overgeboekt naar verschillende rekeningen die ik beheerde. In de periode van 22 december tot en met 28 december 2006 heb ik een deel van het geld in kleine coupures opgenomen bij geldautomaten. Een ander deel van het geld heb ik bij de Rabobank besteld en opgenomen. Het geld heb ik vervolgens aan [betrokkene 1] gegeven.
[betrokkene 1] was een huurder van een van mijn huizen. Hij benaderde mij namens een kennis die een huis wilde kopen. Hij heeft de naam van die kennis wel genoemd, maar die weet ik mij niet meer te herinneren. Ik heb hem de gang van zaken uitgelegd en aangegeven dat hij met een identificatiedocument (hierna: ID) van die kennis moest komen.
[betrokkene 1] heeft mij bevestigd dat het geld van zijn kennis afkomstig was en bestemd was voor de aankoop van een woning. Nadat het geld gestort was, vertelde [betrokkene 1] mij dat de koop niet doorging. De betreffende persoon was nu in Europa en wilde het geld graag cash ontvangen. Ten bewijze daarvan toonde [betrokkene 1] mij een bankoverzicht van de storting van het geld op mijn rekening. Ik heb een deel van het geld gereserveerd bij de bank en een deel van het geld gepind. Ik wilde het zo snel mogelijk doen. [betrokkene 1] huurde een woning van mij, ik had verder geen speciale binding met hem.
(…)
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 10 januari 2007, dossierpagina 21-24, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Ik heb 450 kilogram goudstof gekocht. Ik wilde het laten vervoeren naar Hong Kong. Ik kwam in contact met [betrokkene 3] van SNS Securities. Via hem werd het goud naar Hongkong getransporteerd, met als tussenstop Nederland. Voor het transport en de bijbehorende documenten moest ik een bedrag van 180.000 USA dollar betalen. Ik moest dit geld overmaken naar een Rabobank rekeningnummer [001] t.n.v. [A] . Ik maakte het geld over op 21-12-2006. Vervolgens werd door [betrokkene 4] onder het nummer 06- [002] contact met mij opgenomen. Hij deelde mij mee dat er meer betaald moest worden voor transport en documenten. Ik kreeg maandag 18 december 2006 een nota met de extra kosten met een totaal bedrag van 319.050 USA dollar. Ik vond dit te veel en begon argwaan te krijgen. Vervolgens ben ik naar Amsterdam gekomen en heb een onderzoek ingesteld bij de SNS Securities. Bij navraag bleek daar helemaal geen [betrokkene 3] te werken en bleek het document valselijk opgemaakt te zijn. Vervolgens heb ik met [betrokkene 4] telefonisch een afspraak gemaakt om het goud te bekijken. In een loods in Rotterdam stonden 2 zakken met stofgoud. Ik woelde met beide armen door het stofgoud en nam een monster. Het monster is door mezelf getest en het bleek inderdaad stofgoud te zijn. De test was goed. Maandag 8 januari 2007 heb ik weer telefonisch contact gehad met [betrokkene 4] . Hij had geen tijd maar maakte een afspraak voor woensdag 10 januari 2007. We zouden dan verder onderhandelen over de betaling van 319.050 USA dollar. Gezien de valselijk opgemaakte documenten en de niet bestaande [betrokkene 3] ben ik bang dat ik opgelicht word. Ik wil dus mijn goudstof terug.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 10 januari 2007, dossierpagina 32-33, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant en verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 januari 2007, omstreeks 21.00 uur hoorde ik wederom de aangever [betrokkene 2] , dit naar aanleiding van de aanhouding van de drie personen, die wij vandaag in en voor het Ibis hotel op het stationsplein te Amsterdam hebben aangehouden.
[betrokkene 2] verklaarde hierover:
Ik haalde hedenmiddag, 10 januari 2007 twee mannen op van het Centraal Station Amsterdam. Ik nam ze mee naar het Ibis hotel naast het centraal station. De beide mannen boekten in het hotel in op kamer 218 en 222. De beide mannen herken ik voor 100%. Ik heb deze mannen eerder ontmoet, maar dat was in Togo (Afrika). Nadat ik het stofgoud had gekocht van [betrokkene 5] , stelde hij mij voor aan deze mannen. Deze mannen zouden voor het transport van het goudstof zorgen vanuit Afrika via Parijs naar Hongkong. De ene man is [betrokkene 3] van SNS Security en de andere man is de Chief of airport customer van Togo. U toont mij nu twee foto’s uit de paspoorten van de mannen die ik vanmiddag heb afgehaald op het Centraal Station te Amsterdam. De man volgens het paspoort genaamd [betrokkene 6] , is voor 100% zeker [betrokkene 3] de man van SNS security, die ik in Togo heb ontmoet en die het transport heeft geregeld van het goudstof waarvoor ik inmiddels 180.000 USA dollar heb betaald via Rabobank rekeningnummer [001] t.n.v. [A] . De man volgens paspoort genaamd [betrokkene 7] is voor 100% zeker de man die ik in Togo heb ontmoet via [betrokkene 5] en die zich voorstelde als chief of airport customers. Hij zou samen met [betrokkene 3] het transport regelen. Ik heb hem in Togo een bedrag van 110.000 USA dollar betaald voor zijn diensten.
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd 2007008013-29, gesloten en getekend op 11 januari 2007, dossierpagina 44-47, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6] , zakelijk weergegeven:
Een week voor de kerst heb ik [betrokkene 2] leren kennen via een man, die ik ken als [betrokkene 7] . [betrokkene 7] is gisteren ook aangehouden. U toont mij een paspoortfoto van [betrokkene 7] . Deze man ken ik als [betrokkene 7] . [betrokkene 7] ken ik als eigenaar van een transportbedrijf. Op verzoek van [betrokkene 7] moest ik een man genaamd [betrokkene 2] naar Amsterdam begeleiden en wel zo snel mogelijk. We vlogen samen per vliegtuig naar Parijs en gingen vervolgens met de trein naar Amsterdam. Ik wist niet waarover het ging. Ik hoorde [betrokkene 2] dat het ging om transport van goud, dat aangekomen was in Nederland. Toen [betrokkene 7] een paar dagen later aankwam zijn we in het Ibis hotel gaan zitten. [betrokkene 2] betaalde alles. [betrokkene 4] bevestigde [betrokkene 2] dat het goud was aangekomen in Nederland. [betrokkene 4] heeft vervolgens [betrokkene 2] aangeboden hem naar het goud te brengen, zodat hij het kon controleren. In Rotterdam ontmoetten wij [betrokkene 4] . [betrokkene 4] zijn chauffeur bracht ons naar een loods. Daar toonde [betrokkene 4] een zwarte koffer en een metalen kist. Daarin zat het goudstof. [betrokkene 2] verzocht mij een monster van het goudstof te nemen. [betrokkene 2] haalde uit zijn zak een plastic zakje en ik deed daar het goudstof in. [betrokkene 2] maakte het zakje dicht en stopte het weg. Na het goudstof gecontroleerd te hebben heeft [betrokkene 2] de transportkosten betaald aan [betrokkene 4] door het geld te storten op een bankrekening. De overdacht duurde ongeveer 3 dagen. [betrokkene 2] moest 180.000 USA dollar voor het transport betalen. U toont mij een bankafschrift met Raborekeningnummer [001] . Dit is het afschrift dat [betrokkene 2] mij na de overdracht van het geld heeft getoond.
(…)
6. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 24 februari 2007, dossierpagina 95-97, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 19 januari 2007 heeft de politie Rotterdam Rijnmond een onderzoek ingesteld in de loods en trof daar onder andere een koffer aan vol met keurig opgestapelde bankbiljetten en een tweetal koffers inhoudende een drietal zakken met goudkleurige korrels. De zakken met goudkleurige korrels zijn in eerste instantie aan een kort onderzoek onderworpen en blijken vermoedelijk zandkorrels te zijn welke vermoedelijk gemengd zijn met cement en een goudkleurige verf. Kennelijk was het de bedoeling dat deze zakken met inhoud eruit moesten zien als zakken met goud. Het is in ieder geval absoluut geen goud wat er in de zakken zit. Ik heb een aantal foto’s met de aanrij-route, loods en van een zak met goudkleurige zandkorrels middels de mail getoond aan aangever [betrokkene 2] . [betrokkene 2] stuurde een mail waarin hij aangaf de loods aan de buitenzijde te herkennen evenals de inhoud van de loods en de zak met stofgoud. [betrokkene 2] is er van overtuigd dat dit de loods is waar hij naartoe is gebracht door [betrokkene 4] en [betrokkene 3] .
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 2 maart 2007, dossierpagina 113-116a, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de op vrijdag 02-02-2007 en maandag 05-02-2007 door de Rabobank verstrekte gegevens bleek het volgende:
De verdachte [verdachte] pleegde op 22, 27, 28 en 29 december 2006 vele contante opnames, 33 totaal bij diverse Rabobanken. Bij de opnames van de Rabobank aan de Zeemanstraat 20 te Badboevedorp bleken video-opnames aanwezig te zijn.
Tijdens het 2e verhoor van de verdachte [verdachte] nam ik naar aanleiding van zijn verklaring omtrent [betrokkene 1] telefonisch contact op met zijn vrouw genaamd [betrokkene 8] .
[betrokkene 8] deelde mij mede, dat ze niet op zoek was gegaan naar “ [betrokkene 1] ”, maar dat zij daar slechts de huur had opgehaald en voor de zekerheid aan de ‘man’ in de door haar verhuurde woning op [a-straat] te Amsterdam-Zuidoost, zijn naam op een papiertje had laten schrijven, zij wilde dit als bewijs bewaren. Zij verklaarde dus, dat nadat haar man [verdachte] uit de beperking was gekomen hij haar had gevraagd de huur op te halen op Kikkenstein. Ze was vermoedelijk vrijdag 02-02-2007 omstreeks 10.00 uur naar Kikkenstein geweest en had “ [betrokkene 1] ” daar gesproken. [betrokkene 8] kon verder geen info geven omtrent [betrokkene 1] .
8. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , respectievelijk hoofdagent en hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd 2007008013-43, gesloten en getekend op 14 februari 2007, dossierpagina 125-129, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik wil graag omschrijven wie [betrokkene 1] is. Hij is de naam van de man die ik het geld, wat op 22 december 2006 door het bedrag “ [B] ” van [betrokkene 2] op mijn bankrekeningnummer [001] is gestort, contant heb uitbetaald. Dit was het bedrag van bijna 135.000 euro. [betrokkene 1] is de achternaam van de man die tevens mijn perceel [a-straat] te Amsterdam huurt. U vraagt mij waarom ik in negen maanden tijd 415.500.00 euro heb opgenomen en waar dat geld gebleven is. Een deel is van die [betrokkene 2] waar deze zaak over gaat. Ik krijg van verschillende klanten opdrachten zoals onder andere huizen zoeken o.i.d. U vraagt mij hoe het zit met bijvoorbeeld het bedrag van bijna 70.000 euro die ik van een [betrokkene 9] gestort krijg. [betrokkene 9] is een zakelijke kennis van mijn. Hij en zijn vrouw [betrokkene 10] verkopen kleding, schoenen, zij hebben een internetcafé etc. Op het moment dat zij in het buitenland zijn en iets gevonden hebben wat zij willen kopen in Nederland, dan storten zij geld op mijn rekening en ik zorg ervoor dat de goederen goed zijn en verscheept worden. Ik betaal de verkopers dan contant van het geld wat [betrokkene 9] of [betrokkene 10] op mijn rekening hadden gestort. Dit zijn eigenlijk zaken zoals ik ze doe. Ik krijg bijvoorbeeld op mijn rekening een groot bedrag van een bedrijf genaamd [C] . Ik zie dat dan en neem contact op met [betrokkene 9] om te vragen wat dit precies voor bedrijf is en wat ik moet doen. [betrokkene 9] zegt dat hij [C] heeft gevraagd iets te betalen en dit op mijn rekening te storten. Ik krijg vervolgens de opdracht iets te kopen en te betalen.
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 21 januari 2007, dossierpagina 6-11, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft op verzoek van ene [betrokkene 4] 180.000 dollar ( 126.154,44 euro) overgemaakt op rabo-rekening 37.31.01.031 ten name van [A] . Dit rekeningnummer staat volgens onderzoek Rabobank op naam van [verdachte] . Dit geld is weer overgemaakt naar andere bankrekeningnummers, daarvan tenminste € 100.000,- op de naam [verdachte] . Verdachte is mogelijk [betrokkene 4] . tel 06- [002] . [betrokkene 4] heeft regelmatig gebeld met [betrokkene 7] en [betrokkene 6] .
10. Een geschrift, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een bankafschrift van rekeningnummer [001] op naam van [A] , gedateerd 4 januari 2007 gevoegd bij het stamproces-verbaal en als bijlage I gevoegd bij deze aanvulling.
11. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2007008013-1, gesloten en getekend op 21 januari 2007, dossierpagina 12-13, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zond een pasfoto van [verdachte] naar [betrokkene 2] met het verzoek of hij deze man herkende, ik kreeg een email terug van [betrokkene 2] . Hij verklaarde daarin: “De foto heb ik ook getoond aan mijn 3 partners. Allen hebben het gevoel dat deze foto lijkt op [betrokkene 4] , maar dat het een ‘jongere’ foto van hem is. Hij ziet er nu wat ouder uit. Mijn 3 partners hebben hem gezien in het hotel in Amsterdam.”
12. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , respectievelijk hoofdagent en hoofdagent-rechercheur van politie Amsterdam- Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd 2007008013-37, gesloten en getekend op 24 februari 2007, dossierpagina 24-27, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Mijn bedrijf heet [A] .
Mijn zakelijke pasje welke u mij nu toont op naam van [A] [verdachte] . Nu u mij zegt dat op deze rekening een bedrag van ongeveer € 136.154,44 is gestort begrijp ik waarom ik hier ben bij de politie. Ik was in de laatste week van november of de eerste week van december benaderd door een man die mijn telefoonnummer van een kennis had gehad. Deze man zijn naam was [betrokkene 1] of [betrokkene 1] of iets dergelijks, ik weet het niet meer precies. Deze man wilde voor een kennis van hem een huis kopen. Ik zei tegen de man dat ik een geldige identiteitskaart en een vast adres van de koper nodig had. Ik kreeg later van de man een kopie van het paspoort van de zogenaamde koper (noot verbalisanten: wij toonden de verdachte een kopie van een paspoort van [betrokkene 11] geboren op [geboortedatum] 1965 te Jamaica). Deze herken ik als het kopie welke ik had gekregen van de tussenpersoon. Ik vroeg 1,5 procent commissiegeld en maakte duidelijk dat hij tevens tien procent koopsomgeld aan mij of de notaris moest betalen als een soort bankgarantie, zodat er meer zekerheid is voordat wij bij elkaar komen om te tekenen bij de notaris.
U vraagt mij rechtstreeks van wie het geldbedrag 136.154,44 euro is welke ik op mijn rekening gestort had gekregen. Ik vond de zaak te ingewikkeld. Ik kreeg namelijk niet tien procent commissie maar het geldbedrag van 136.154,44 euro. Ik vond dit raar, want wij hadden ook nog geen huis gevonden en ik had dus ook nog geen prijs. Uiteindelijk begreep ik middels de tussenpersoon dat de man geen huis wilde kopen. De tussenpersoon verzocht mij het geld cash terug te betalen. Ik zei dat ik wel recht had op 1 procent. Ik heb ook gezegd dat ik het grote bedrag niet in een keer van mijn rekening kon halen en heb dat dus in delen gedaan en in delen terug betaald aan de tussenpersoon. Ik heb daarvoor wel aan de tussenpersoon een bewijs gevraagd waar het geld vandaan kwam. Ik kreeg van de tussenpersoon een kopie van een bank overschrijving waarop het bewuste bedrag stond, van de bank of overseas Chinese (noot verbalisant bankafschrift van [betrokkene 2] ). Het bedrag stond hierop in dollars maar was hetzelfde bedrag omgerekend. Daarom dacht ik dat het goed zat en gaf de tussenpersoon in delen het geld cash terug. Ik heb geen telefoonnummer, adres of andere gegevens van deze tussenpersoon.
U toont mij nu een aantal bankafschriften van mijn Rabobankrekeningnummer [001] t.n.v. van [A] , met daarop het bedrag van 136.154,44 Euro.
Ik zie dat op 22, 27 en 28 december 2006, dat geld is overgemaakt naar mijn privénummers en het vervolgens contant opgenomen is. Ik zal het kort daarna hebben overgedragen aan de onbekende tussenpersoon. Ik heb daar absoluut geen bewijs van.
Resume:
Een onbekende man (mister X) komt naar mij toe en zegt tegen mij ik heb je telefoonnummer gekregen van een kennis van jouw. Ik vraag mr X niet wie die kennis van mij is. Ik weet van mister X niet zijn naam en heb ook geen, adres, telefoon, fax, emailadres of visitekaartje van hem. Ik weet nauwelijks hoe hij eruit ziet, maar ik geef hem wel 135.000 euro contant mee, terwijl het geld van iemand anders is. Ik doe dit zonder getuigen en zonder enige vorm van bewijs.
Ik vind persoonlijk, dat dit wat te zwart wit overkomt, maar kort weergegeven, komt het hier wel op neer.”
7. In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is niet op grond van wettige bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van gelden. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van al het hem tenlastegelegde. Zij heeft hiertoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. De verklaringen van [betrokkene 2] moeten, gelet op alle onduidelijkheden, met enige voorzichtigheid worden bekeken. Haar cliënt is erin geluisd en voor het karretje gespannen van goed georganiseerde oplichters. De belangen van haar cliënt zijn ernstig geschaad nu een van de hoofdfiguren uit het strafdossier niet is gehoord. Er is in casu slechts sprake van een eenmalige storting van één persoon. Er is geen sprake van meerdere, afzonderlijk van elkaar bestaande overboekingen. Gelet op de frequentie en de periode is er dus geen sprake van gewoontewitwassen. Voorts heeft haar cliënt nooit de opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de verweten gedraging. De zaken van haar cliënt betroffen giraal, dus controleerbaar geld. Hij heeft aangetoond dat hij samenwerkte met verschillende notarissen. Tot aan deze strafzaak heeft hij nooit problemen gehad met de fiscus. Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het geld dat zijn contact op zijn rekening stortte om daar een woning mee te kopen afkomstig was van enig misdrijf. Het was niet zijn idee om het bedrag contant te retourneren. Hij heeft enkel gedaan wat [betrokkene 1] van hem heeft gevraagd in het kader van zijn gewoonlijke dienstverlening.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen komt een ernstig en gerechtvaardigd vermoeden naar voren dat het op de rekening van verdachte gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is en dat sprake zou zijn van schuldwitwassen. Het geld is immers aangetroffen onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën: algemene objectieve kenmerken van witwassen die zijn verkregen door de jarenlange internationale opsporing en bestrijding van witwassen. Dergelijke typologieën vormen een aanwijzing dat het om opbrengsten uit criminele activiteiten gaat.
De volgende concrete omstandigheden, zoals genoemd door de advocaat-generaal, kunnen ook naar het oordeel in het licht van deze typologieën van het hof als bezwarend worden aangemerkt:
• het saldo van verdachte bedroeg € 38,42 toen USD 180.000,- op zijn rekening werd gestort;
• het geld werd meteen daarna in zes transacties op drie verschillende dagen opgenomen;
• een bedrag van € 105.000,- is in acht transacties overgeboekt naar vier verschillende rekeningen op naam van [verdachte] of zijn bedrijf en verdachte heeft het vervolgens in 22 keer contant opgenomen;
• verdachte heeft een beloning gekregen voor zijn wisseltransacties, namelijk een bedrag van €1.154,44 (typologie: beloning voor wisseltransacties);
• er is geen legale economische verklaring voor het wisselen van grote contante bedragen;
• verdachte heeft tussenpersoon [betrokkene 1] contant terugbetaald (typologie: geen gebruik maken van normaal financieel verkeer);
• [betrokkene 1] zou het nummer van verdachte via een kennis hebben gekregen (terwijl hij een huis van hem huurt), [betrokkene 1] wilde een huis voor een kennis kopen, hij overhandigt een paspoort op naam van ene [betrokkene 11] als potentiële koper (- [betrokkene 11] is eerder slachtoffer geworden van oplichting-); nadat er geld is gestort op de rekening van verdachte wordt toch ineens geen huis gekocht en er wordt een kopie overhandigd van de bankoverschrijving van [betrokkene 2] (typologie: geen legale herkomst geld);
• verdachte heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de herkomst van het geld en onvoldoende stukken verzameld ten aanzien van het geld en de reden dat hij dat onder zich kreeg;
• bij zijn eerste verhoor zegt verdachte iets vaags over [betrokkene 1] . Hij laat daarna als hij uit de beperkingen is zijn vrouw contact met [betrokkene 1] zoeken. [betrokkene 1] is vervolgens gevlogen als de politie hem zoekt. Hij is niet meer gevonden. Verdachte heeft (typologie): geweigerd de identiteit van zijn klant bekend te maken en geweigerd een verklaring te geven over de herkomst en doorgifte van het geld;
• verdachte heeft tot slot grote risico’s genomen met het geld door het op zijn kantoor te bewaren en het geld op straat over te dragen (eigen verklaring, typologieën).
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het bovenstaande, buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen. Hij had immers redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geldbedrag dat op zijn rekening werd gestort -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
8. Het eerste middel bevat twee klachten, die gezamenlijk kunnen worden besproken. Met de genoemde klachten wordt - naar de kern genomen - gesteld dat het hof in de bewezenverklaring tot twee keer toe heeft bewezenverklaard dat de verdachte witwasgedragingen heeft verricht met betrekking tot één of meer bankbiljetten, terwijl de gebezigde bewijsmiddelen (enkel) zouden inhouden dat de verdachte betrokken is geweest bij verschillende giraal uitgevoerde transacties.
9. De klachten berusten mijns inziens op een verkeerde lezing van de bewezenverklaring. Wanneer de bewezenverklaring wordt gelezen in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen en de (nadere) bewijsoverwegingen, blijkt dat het bewezenverklaarde schuldwitwassen volgens het hof betrekking heeft op het gehele feitencomplex waarbij de verdachte eerst een geldbedrag van ongeveer $ 180.000,- (omgerekend € 136.154,44) op de bankrekening van zijn bedrijf heeft ontvangen en dit geldbedrag vervolgens door hem naar verschillende eigen bankrekeningen is overgeboekt, in grotere en kleinere coupures contant is opgenomen en aan [betrokkene 1] is gegeven. De bewezenverklaring betreft dus niet, zoals de steller van het middel meent, een cumulatieve bewezenverklaring waarbij de in het eerste gedeelte daarvan genoemde witwasgedragingen (het verhullen van de herkomst, het verhullen van de rechthebbende en het voorhanden hebben) en de in het tweede gedeelte daarvan genoemde witwasgedragingen (het overdragen en het omzetten) betrekking hebben op verschillende (hoeveelheden) bankbiljetten.
10. Met het door het hof bewezenverklaarde witwasvoorwerp (“één of meer bankbiljetten (valuta)” c.q. “één of meer bankbiljetten/geld”) wordt dus gedoeld op het geldbedrag dat de verdachte contant (in de vorm van bankbiljetten) van zijn eigen bankrekeningen heeft opgenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte dit geld door de in de bewezenverklaring feitelijk omschreven gedragingen - het doen van girale overboekingen en contante opnames - heeft witgewassen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
11. Het eerste middel faalt in zijn geheel.
12. In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof ten aanzien van één van de in zijn (nadere) bewijsoverwegingen genoemde feiten en omstandigheid heeft nagelaten met voldoende mate van nauwkeurigheid het (onderliggende) wettige bewijsmiddel aan te duiden.
13. In zijn hierboven onder nr. 6 weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof voor zijn oordeel dat de verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat het op zijn bankrekening gestorte geldbedrag van ongeveer $ 180.000,- uit misdrijf afkomstig was betekenis toegekend aan het zich voordoen in de onderhavige zaak van verschillende feiten en omstandigheden die verwijzen naar bepaalde zogeheten witwastypologieën. Eén van deze feiten en omstandigheden heeft het hof omschreven met zijn overweging dat “verdachte […] tot slot grote risico’s [heeft] genomen met het geld door het op zijn kantoor te bewaren en het geld op straat over te dragen”. Wat betreft deze overweging wordt er in het middel op gewezen dat het bestreden arrest niet meer inhoudt dan dat zij door het hof is ontleend aan een “eigen verklaring” van de verdachte.
14. Hoewel de woorden ‘eigen verklaring’ alleen voor een nauwkeurige aanduiding van een wettig bewijsmiddel in zijn algemeenheid (inderdaad) niet toereikend zijn, ontbreekt het de verdachte in dit verband aan een rechtens te respecteren belang. Gelet op de volgende - achter de papieren muur aan te treffen - verklaring van de verdachte bij zijn politieverhoor op 14 februari 2007 (zie blz. 3 van het proces-verbaal met nr. 2007008013-43), is immers voldoende duidelijk waar het hof de zojuist aangehaalde overweging vandaan heeft gehaald:
“ [betrokkene 1] is op 29 december 2006 ook nog bij mij op kantoor geweest, omdat ik toen nog ongeveer 21.000 euro zou betalen. Ik had 20.000 euro besteld bij de Rabobank en ik had dit bedrag op kantoor klaarliggen.
(…)
Ik wilde van hem af en ben uiteindelijk bij de Koninginneweg gestopt om die duizend euro te pinnen en aan [betrokkene 1] te geven.”
Voor zover uit de inhoud van de hier aangehaalde verklaring niet kan blijken dat de verdachte het gehele geldbedrag van $ 180.000,- op zijn kantoor heeft bewaard en op straat heeft overgedragen, wordt nog opgemerkt dat deze omstandigheid slechts één van de vele door het hof relevant geachte omstandigheden vormt. Aangezien de genoemde omstandigheid bovendien grotendeels in het verlengde van de overige relevant geachte omstandigheden ligt, heeft de verdachte ook in dit opzicht geen belang bij het middel.
15. Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden.
16. Het derde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het hof innerlijk tegenstrijdig is, aangezien het hof, enerzijds, heeft bewezenverklaard dat de verdachte “redelijkerwijs kon vermoeden” dat het op de bankrekening van zijn bedrijf ontvangen geldbedrag uit misdrijf afkomstig was en, anderzijds, gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen waaruit zou blijken dat de verdachte zelf door het hof wordt gezien als pleger van een aan het witwassen voorafgaand oplichtingsdelict. Voor zover het hof er inderdaad vanuit is gegaan dat de verdachte pleger van een dergelijk oplichtingsdelict is, is volgens de steller van het middel niet begrijpelijk dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte de criminele herkomst van het genoemde geldbedrag (enkel) redelijkerwijs kon vermoeden.
17. Ten aanzien van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan de volgende tweedeling worden gemaakt. Het eerste gedeelte van de bewijsmiddelen heeft betrekking op het contact en de afspraken tussen de verdachte en [betrokkene 1] , de overboekingen door de verdachte van het op de bankrekening van zijn bedrijf ontvangen geldbedrag van ongeveer $ 180.000,- (omgerekend € 136.154,44) en het in contanten opnemen en afgeven van dit geldbedrag (de bewijsmiddelen 1, 2, 7, 8 en 12). Het tweede gedeelte van de bewijsmiddelen ziet op de overboeking van het geldbedrag van $ 180.000,- (omgerekend € 136.154,44) naar de bankrekening van verdachtes bedrijf door aangever [betrokkene 2] en op de (mogelijke) persoonlijke contacten tussen de aangever en de verdachte in de periode rond deze overboeking (de bewijsmiddelen 3, 4 t/m 6, 10 en 11). Alleen de inhoud van bewijsmiddel 9 zegt zowel iets over het (mogelijke) persoonlijke contact tussen de verdachte en de aangever als iets over het contact tussen [betrokkene 1] en de verdachte.
18. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat niet helemaal duidelijk is waarom het hof de verschillende verklaringen met betrekkingen tot de overboeking door de aangever en de (mogelijke) persoonlijke contacten tussen de aangever en de verdachte voor het bewijs heeft gebezigd. De opgenomen verklaringen ten aanzien van de wijze waarop de verdachte met het overgeboekte geldbedrag is omgegaan en ten aanzien van het contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] leveren voor het bewezenverklaarde schuldwitwassen namelijk al voldoende redengevende feiten en omstandigheden op. De stelling dat in de door het hof - min of meer ten overvloede gebezigde - bewijsmiddelen besloten ligt dat het hof de verdachte beschouwt als pleger van een aan het witwassen voorafgaand oplichtingsdelict onderschrijf ik echter niet. De genoemde bewijsmiddelen bieden immers volstrekt onvoldoende (concrete) informatie over de vraag of een dergelijk oplichtingsdelict zich in casu heeft voorgedaan en over enig verband tussen een dergelijk oplichtingsdelict en het bewezenverklaarde witwasdelict. Een scenario waarbij de verdachte in de onderhavige zaak niet als schuldwitwasser maar als oplichter (en gewoon witwasser) moet worden aangemerkt is in feitelijke instantie niet naar voren gebracht en hoefde door het hof dus ook niet expliciet te worden weerlegd. Het hof heeft de verklaringen met betrekking tot de overboeking door de aangever en de (mogelijke) persoonlijke contacten tussen de aangever en de verdachte kennelijk voor het bewijs gebruikt om nader te onderbouwen dat het op de bankrekening van zijn bedrijf gestorte geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Van een innerlijk tegenstrijdige bewezenverklaring is in dit licht bezien geen sprake.
19. Ook het derde middel treft geen doel.
20. Geen van de voorgestelde middelen kan tot cassatie leiden. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG