HR, 20-05-2014, nr. 13/01934
ECLI:NL:HR:2014:1178
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-05-2014
- Zaaknummer
13/01934
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1178, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑05‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:416, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:416, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1178, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
20 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/01934
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 april 2013, nummer 20/000764-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2014.
Conclusie 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/01934
Mr. Harteveld
Zitting 15 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft in deze zaak bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel klaagt dat het Hof op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de (gepoogde) dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gekomen.
De nadere overweging van het Hof in samenhang gelezen met de door het Hof gebezigde bewijsvoering, heeft het Hof vastgesteld dat verdachte welbewust zijn mes met een lemmet van tien centimeter uit zijn broekzak heeft gepakt, het heeft uitgeklapt en vervolgens [slachtoffer 1] in de linkerzijde van zijn bovenlichaam heeft gestoken - wat voor [slachtoffer 1] voelde als een flinke klap en wat hem bijna het leven heeft gekost - en dat hij vervolgens [slachtoffer 2] onder de oksel en in de borstkas onder het sleutelbeen heeft gestoken. Aldus geeft het oordeel van het Hof dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat beiden het leven zouden laten geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.
3. Het tweede middel komt op tegen de verwerping van het beroep op noodweer en het derde middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweerexces. Anders dan de steller van de middelen wil, heeft het Hof zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces op toereikende gronden verworpen.
Het Hof heeft voor zover hier van belang immers het volgende overwogen:
“Conclusie: noodweer
Uit de inhoud van de hiervoor opgenomen verklaringen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte als eerste een klap kreeg van [slachtoffer 2], hetgeen naar het oordeel van het hof dient te worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen verdediging geboden was, toch zeker nu er bij [slachtoffer 2] nog twee andere personen aanwezig waren.
Echter, naar het oordeel van het hof heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verre overschreden door meteen een mes te trekken en daarmee twee van die personen te steken. Aldus komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat die overschrijding van de grenzen het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding (de klap) was veroorzaakt (noodweerexces). Verdachte zou in paniek geweest zijn.
Het hof stelt vast dat aan de klap die verdachte kreeg het een en ander is voorafgegaan, namelijk een woordenwisseling met gescheld van beide kanten, welke woordenwisseling weliswaar is geïnitieerd door 'de fietsers', doch waarbij ook verdachte zich uitdagend heeft uitgelaten. Verdachte is daarna doelbewust in de richting van de drie andere personen gelopen. De vriendin van verdachte, die er bij aanwezig was, heeft nog tegen verdachte gezegd dat niet te doen, maar verdachte deed het toch, nadat hij zijn telefoons bij zijn vriendin had achter gelaten. Toen verdachte en de drie andere personen elkaar waren genaderd, is verdachte kort op [slachtoffer 1] gaan staan, met hun gezichten bijna tegen elkaar. In die situatie kreeg verdachte een klap. Tot die klap wees niets op een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Het hof acht het onaannemelijk dat verdachte vanwege die ene, in die situatie, uitgedeelde klap in een dusdanige paniek is geraakt dat hij daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Dat zich op dat moment nog twee andere personen dicht bij verdachte bevonden, maakt dit voor het hof niet anders.”
In het derde middel wordt nog geklaagd dat het Hof heeft miskend dat er ook andere factoren kunnen hebben bijgedragen aan de hevige gemoedsbeweging, terwijl in hoger beroep nu juist was aangevoerd dat de hevige gemoedsbeweging door de aanranding (de klap) was veroorzaakt. Van toepassing van een te beperkte maatstaf door het Hof bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces is geen sprake.
4. De drie middelen zijn evident tevergeefs voorgesteld en rechtvaardigen geen behandeling in cassatie.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG