Hof Den Haag, 28-11-2024, nr. 22-003938-19
ECLI:NL:GHDHA:2024:2313
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-11-2024
- Zaaknummer
22-003938-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2024:2313, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑11‑2024; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2019:560
Uitspraak 28‑11‑2024
Inhoudsindicatie
Uitspraak na terugwijzing door Hoge Raad. Vervolg op ECLI:NL:HR:2019:560. Verjaring van tenlastegelegde (poging tot) overtreding van art. 138ab lid 1 Sr (computervredebreuk): nu inmiddels meer dan 12 jaren zijn verstreken sinds het tenlastegelegde, is het recht tot strafvordering verjaard. Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte ten aanzien van het enige feit dat nog aan het oordeel van het hof was onderworpen. Strafoplegging voor feiten waarvoor de verdachte al onherroepelijk was veroordeeld. Vanwege de (herhaalde) overschrijding van de redelijke termijn matigt het hof de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf door in plaats van een gevangenisstraf van 26 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden op te leggen.
Rolnummer: 22-003938-19
Parketnummers: 10-755000-12 en 10-775500-13 (gevoegd)
Datum uitspraak: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in 2015 en 2016 en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof in 2022 en 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg zijn de zaken onder de parketnummers 10-755000-12 en 10-775500-13 gevoegd. De verdachte is ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-755000-12 onder 1, 2 primair, 3, 10 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde en ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-775500-13 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens zijn beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De meervoudige kamer van dit gerechtshof heeft - in een andere samenstelling – bij arrest van 22 november 2016 (onder rolnummer 22-005651-14) de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 10 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake het bij dagvaarding onder parketnummer 10-755000-12 onder 8 tenlastegelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-755000-12 onder 1, 2 primair, 4, 5, 6, 7 en 9 tenlastegelegde en ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-775500-13 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 782 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Tevens zijn beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tegen dit arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van
9 april 2019 voormeld arrest van het hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en het cassatieberoep voor het overige verworpen.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is - met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 9 april 2019 – het vonnis waarvan beroep thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-755000-12:
2.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2011 tot en met 14 december 2011 te Rotterdam en/of Moordrecht, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens, te weten de webserver en/of website en/of netwerk van het bedrijf [bedrijf](met de naam [webadres]), althans in een deel daarvan, is binnen gedrongen, waarbij hij, verdachte, enige beveiliging heeft doorbroken en/of de toegang heeft verworven door een technische ingreep en/of met behulp van valse signalen of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, door (onder meer) gebruik te maken van een software programma, te weten het software programma Acunetix danwel een ander software programma, welk programma gebruikt wordt om kwetsbaarheden in websites op te sporen;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordelinq mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2011 tot en met 14 december 2011 te Rotterdam en/of Moordrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerde werken voor opslag of verwerking van gegevens, te weten de webserver en/of website en/of netwerk van het bedrijf [bedrijf](met de naam [webadres]), althans in een deel daarvan,
- binnen te dringen, en/of
- ( vervolgens) gegevens, die waren opgeslagen, werden verwerkt of werden overgedragen door middel van dat/die geautomatiseerde(e) werk(en), voor zichzelf of een ander over te nemen, af te tappen of op te nemen, (onder meer) gebruik heeft gemaakt van een software programma, te weten het software programma Acunetix danwel een ander software programma, welk programma gebruikt wordt om kwetsbaarheden in websites op te sporen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde van de zaak met parketnummer 10-755000-12 sprake is van verjaring. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de reeds onherroepelijk bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 (10-755000-12)
Het onder 2 tenlastegelegde zou volgens de tenlastelegging door de verdachte zijn begaan in of omstreeks de periode van 12 december 2011 tot en met 14 december 2011. Het aan de verdachte verweten handelen is tenlastegelegd als overtreding van artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), primair als voltooid misdrijf, subsidiair als poging daartoe.
In artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr is bepaald dat het recht tot strafvordering door verjaring vervalt in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Artikel 72 Sr bepaalt vervolgens - voor zover hier met name van belang - dat het recht tot strafvordering ten aanzien van misdrijven vervalt als vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Op het aan de verdachte ten laste gelegde misdrijf (artikel 138ab, eerste lid, Sr) is inmiddels een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie gesteld. Ten tijde van het tenlastegelegde was dat nog maximaal één jaar. Dat betekent dat de verjaringstermijn voor onderhavig feit zes jaren is, te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf (artikel 71 Sr). Nu inmiddels meer dan 12 jaren zijn verstreken, is het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat het recht tot strafvordering ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is verjaard, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
Strafmotivering
Ingevolge de terugwijzing door de Hoge Raad dient het hof te oordelen over de strafoplegging ten aanzien van het door dit hof reeds eerder bij dagvaarding onder parketnummer 10-755000-12 onder 1, 4, 5, 6, 7 en 9 bewezenverklaarde en het bij dagvaarding onder parketnummer 10-775500-13 bewezenverklaarde.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks
ernstige misdrijven, waarbij hij zijn kennis en kunde op
het gebied van ICT heeft misbruikt. Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk, waarbij hij gegevens (in de vorm van gebruikersnamen en wachtwoorden voor een webwinkel) heeft overgenomen. Het wederrechtelijk binnendringen van geautomatiseerde werken schaadt het vertrouwen dat binnen de maatschappij zou moeten bestaan in de integriteit en veiligheid van geautomatiseerde systemen en digitale gegevens. Het binnendringen in systemen kan daarnaast veel schade veroorzaken en brengt vaak aanzienlijke kosten met zich mee.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een
flink aantal oplichtingen en één poging tot oplichting.
Hierbij ging de verdachte geraffineerd te werk door eerst
de gegevens van nietsvermoedende mensen te bemachtigen
door middel van een valse personeelsadvertentie. Hun
gegevens misbruikte de verdachte vervolgens door daarmee
goederen, zoals telefoons en laptops, te bestellen en op
een adres van een derde te laten bezorgen. In één zaak is
het gebleven bij een poging.
Met deze feiten heeft de verdachte aan zowel bedrijven
als een aantal particulieren hinder en schade
toegebracht. De derden wiens persoonlijke gegevens zijn
misbruikt kunnen daar nog geruime tijd last van
ondervinden. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat
hij zich bij het plegen van deze feiten uitsluitend heeft
laten leiden door geldelijk gewin en zich kennelijk op geen enkele manier heeft bekommerd om de gevolgen voor de
benadeelden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is in beginsel - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet, gelet op het tijdsverloop en de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte (in het bijzonder de omstandigheid dat hij inmiddels bijna 3 jaar vastzit in een andere nog lopende strafzaak), geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof heeft evenwel – met de advocaat-generaal en de verdediging - geconstateerd dat de behandeling van de zaak in drie instanties (de eerste aanleg, de cassatieprocedure en de tweede appelprocedure) niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg sprake is van een
overschrijding van de redelijke termijn, nu de verdachte op 6 maart 2012 in verzekering is gesteld en het vonnis van de rechtbank is uitgesproken op 11 december 2014. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 9 maanden overschreden.
Het hof stelt voorts vast dat in de cassatieprocedure sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu op 6 december 2016 cassatie is ingesteld en het dossier eerst op 2 maart 2018 ter administratie van de Hoge Raad is ontvangen. Daarmee is de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met 6 maanden en 24 dagen overschreden. Voorts heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan op een tijdstip waarop meer dan twee jaren waren verstreken nadat beroep in cassatie was ingesteld, te weten op 9 april 2019.
Het hof stelt tot slot vast dat de redelijke termijn in de tweede appelprocedure is overschreden, nu het hof arrest wijst op 28 november 2024. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 3,5 jaar overschreden.
Het hof is van oordeel dat de genoemde overschrijdingen van de redelijke termijn – bij elkaar meer dan 4,5 jaar - matiging van de hiervoor genoemde gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
Het hof zal de hiervoor genoemde gevangenisstraf derhalve matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Eerder heeft het hof bij arrest van 22 november 2016 de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 35,- ter zake van materiële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze beslissing is, gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 9 april 2019, onherroepelijk geworden.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 35,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen om € 35,- aan de Staat te betalen ten behoeve het slachtoffer [slachtoffer].
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2](ter attentie van de heer [naam])
Het hof heeft eerder bij arrest van 22 november 2016 de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Santander [slachtoffer 2], ter attentie van de heer [naam], toegewezen tot een bedrag van€ 3.329,50 ter zake van materiële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze beslissing is, gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 9 april 2019, onherroepelijk geworden.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.329,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen om € 3.329,50 aan de Staat te betalen ten behoeve het slachtoffer [slachtoffer 2](ter attentie van de heer[naam]).
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze staan vermeld onder 2 en 8 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan de reeds onherroepelijk bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Het hof zal derhalve – conform het standpunt van de advocaat-generaal – deze voorwerpen verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld staan onder 1, 3 tot en met 7 en 9 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, zal het hof – conform het standpunt van de advocaat-generaal – de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Rechtdoende na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof) en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-755000-12 onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Stelt vast dat de bewezenverklaringen en de kwalificaties van het in de zaak met parketnummer 10-755000-12 onder 1, 4, 5, 6, 7 en 9 en het in de zaak met parketnummer 10-775500-13 tenlastegelegde, alsmede de in het arrest van 22 november 2016 (rolnummer 22-005651-14) ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen genomen beslissingen reeds eerder onherroepelijk zijn geworden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10-755000-12 onder 1, 4, 5, 6, 7 en 9 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 10-775500-13 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 - 1 STK Computer Kl: zwart, Toshiba Satellite P500 8A039841W notebook + adapter + snoer G3994477;
8 - 1 STK Laptop Kl: zwart, Hewlett Packard met voedingskabel goednummer 4088178.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld, € 20,-;
3 - 1 STK Briefpost, brief van Simpel, goednummer 4088086;
4 - 1 STK Simkaart Kl: roze, T-mobile, goednummer 4088116;
5 - 1 STK Document, factuur, goednummer 4088121;
6 - 1 STK Visitekaartje, goednummer 4088130;
7 - 1 STK Papier, goednummer 4088139;
9 - 1 STK Computer Kl:zilverkl, Maxtor externe harde schijf, goednummer 4088231.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 35,- (vijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder 5 en 6 bewezen verklaarde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2](ter attentie van de heer [naam]) een bedrag te betalen van € 3.329,50 (drieduizend driehonderdnegenentwintig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, als voorzitter, en mr. C.H.M. Royakkers en mr. B.P. de Boer, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2024.