HR, 24-03-2009, nr. 07/11181
ECLI:NL:HR:2009:BH1784
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-03-2009
- Zaaknummer
07/11181
- LJN
BH1784
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH1784, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH1784
ECLI:NL:HR:2009:BH1784, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1784
- Vindplaatsen
Conclusie 24‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Ad informandum. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BE9803. Dat brengt mee dat de strafoplegging i.c. onbegrijpelijk is. HR doet om doelmatigheidsredenen zelf af.
Nr. 07/11181
Mr. Vellinga
Zitting: 27 januari 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 1 en 2, telkens "Niet naleven van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld, ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, tot hechtenis voor de duur van zeven weken en, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, tot hechtenis voor de duur van zeven weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof de opgelegde straf onvoldoende heeft gemotiveerd doordat het Hof er vanuit is gegaan dat de verdachte vier ad informandum gevoegde feiten heeft bekend, hetgeen evenwel niet is af te leiden uit de processen-verbaal van politie waarop het Hof dat oordeel baseert.
4. Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat:
"1.
hij op 15 december 2004 op het traject, gelegen tussen de stations Utrecht Centraal en Duivendrecht, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
2.
hij op 4 januari 2005 op het traject, gelegen tussen de stations 's-Hertogenbosch en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs."
5. De bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
"7. Opgelegde straffen en vermelding van de bijzondere redenen die de straffen hebben bepaald.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mede gehouden dat de verdachte, blijkens de processen-verbaal van de Nederlandse Spoorwegen, heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de aan de inleidende dagvaarding gehechte lijst, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd."(1)
6. Aan de inleidende dagvaarding is gehecht een "Overzichtlijst overtredingen", met daarop de personalia van de verdachte en onder het kopje "Artikel 30/70 Wet Personenvervoer" éénendertig overtredingen. Op deze lijst staan onder meer vermeld treinreizen, kennelijk zonder kaartje, op 5 januari 2005 van Eindhoven naar Utrecht Centraal (UvB nummer S760913), op 15 februari 2005 van Hilversum naar Eindhoven (UvB nummer S729675), op 6 april 2005 van Utrecht Centraal naar Hilversum (UvB nummer U048402) en op 20 april 2005 van 's-Hertogenbosch-Eindhoven (UvB nummer U095189).
7. Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een pakket met "31 processen-verbaal t.z.v. overtreding van artikel 30/70 Wet Personenvervoer" betreffende de verdachte. De processen-verbaal betreffende de hiervoor onder 5 genoemde overtredingen houden allen in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: geen verklaring"
8. Klaarblijkelijk heeft het Hof op grond van deze processen-verbaal geoordeeld dat de verdachte ook de desbetreffende ad informandum gevoegde feiten heeft erkend.(2) Dat komt mij niet begrijpelijk voor, aangezien die processen-verbaal niet inhouden dat de verdachte heeft erkend zonder geldig vervoersbewijs van de trein gebruik te hebben gemaakt.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De zaak is in beide feitelijke instanties bij verstek behandeld.
2 Het aannemen van een bekentenis op grond van processen-verbaal van politie was het Hof op zich toegestaan, vgl. HR 30 september 2008, LJN BE9803.
Uitspraak 24‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Ad informandum. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BE9803. Dat brengt mee dat de strafoplegging i.c. onbegrijpelijk is. HR doet om doelmatigheidsredenen zelf af.
24 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/11181
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 oktober 2006, nummer 20/002731-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met vier ad informandum gevoegde feiten, nu uit de processen-verbaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen betreffende deze feiten niet blijkt dat de verdachte deze feiten heeft bekend.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 december 2004 op het traject, gelegen tussen de stations Utrecht Centraal en Duivendrecht, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
2. hij op 4 januari 2005 op het traject, gelegen tussen de stations 's-Hertogenbosch en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mede gehouden dat de verdachte, blijkens de processen-verbaal van de Nederlandse Spoorwegen, heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de aan de inleidende dagvaarding gehechte lijst, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot:
hechtenis voor de duur van 7 (zeven) weken,
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot:
hechtenis voor de duur van 7 (zeven) weken.
Bepaalt, dat de hechtenis van het onder 2 bewezenverklaarde feit niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
2.4. Het staat de rechter vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, wanneer op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en wanneer voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt. Indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en zich derhalve aldaar niet erover heeft uitgelaten of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat hem niet is tenlastegelegd, maar waaromtrent in de door het openbaar ministerie ter kennisneming van de rechter gebrachte stukken melding wordt gemaakt, kan de rechter nochtans dit niet tenlastegelegde feit als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking nemen, mits (a) bij het uitbrengen van de dagvaarding althans tijdig vóór de aanvang der terechtzitting aan de verdachte is medegedeeld dat bedoeld niet tenlastegelegd feit door het openbaar ministerie met dat doel ter terechtzitting ter sprake zal worden gebracht, (b) op grond van diens elders gedane erkenning aannemelijk is geworden dat de verdachte dit feit heeft begaan en (c) ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dit feit zal instellen (vgl. o.m. HR 30 september 2008, LJN BE9803).
2.5. Bij de stukken bevinden zich processen-verbaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1], betreffende de vier in het middel bedoelde ad informandum gevoegde feiten. Deze processen-verbaal houden alle in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: geen verklaring."
2.6. Het oordeel van het Hof dat de verdachte, die niet ter terechtzitting was verschenen, blijkens deze processen-verbaal heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de vier bedoelde ad informandum gevoegde feiten, is niet begrijpelijk. Het Hof heeft daarom bij de strafoplegging ten onrechte rekening gehouden met deze bedoelde ad informandum gevoegde feiten.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde hechtenis, de vermindering die de Hoge Raad toepast in verband met de gegrondbevinding van het middel en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de ter zake van feit 1 opgelegde hechtenis;
vermindert de ter zake van feit 1 opgelegde hechtenis in die zin dat deze zes weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 maart 2009.