HR, 17-03-2009, nr. 07/10182
ECLI:NL:PHR:2009:BH0529
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-03-2009
- Zaaknummer
07/10182
- LJN
BH0529
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH0529, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH0529
ECLI:NL:PHR:2009:BH0529, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH0529
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Verjaring. Art. 70.1° (oud) Sr. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende 2 jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht, zodat het recht tot strafvervolging is komen te vervallen.
17 maart 2009
Strafkamer
Nr. 07/10182
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 juli 2003, nummer 22/000994-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat door verjaring het recht tot strafvervolging is komen te vervallen.
2.2. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 18 oktober 2000 te Rotterdam, althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-OO-BB] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden.
2. hij op of omstreeks 19 december 2000 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Willemsbrug, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
2.3. Blijkens de akte van uitreiking is de mededeling van de uitspraak van het Hof van 25 juli 2003 op 20 juli 2007 in persoon uitgereikt aan de verdachte. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende twee jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht. De in art. 70, aanhef en onder 1°, (oud) Sr bepaalde termijn van verjaring is dus vervuld, zodat het recht tot strafvordering is vervallen. Het middel is dus gegrond.
3. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 maart 2009.
Conclusie 17‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Verjaring. Art. 70.1° (oud) Sr. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende 2 jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht, zodat het recht tot strafvervolging is komen te vervallen.
Nr. 07/10182
Mr Jörg
Zitting 20 januari 2009
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1. Het hof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 25 juli 2003 verzoeker wegens onverzekerd rijden en rijden zonder rijbewijs veroordeeld tot een geldboete van € 415,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 4 maanden (voor het onverzekerd rijden) en tot hechtenis voor de duur van 2 weken (voor het rijden zonder rijbewijs).
2. Namens verzoeker heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat door verjaring het recht tot strafvervolging is komen te vervallen, zodat de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
4. Bij inleidende dagvaarding is aan verzoeker onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 18 oktober 2000 te Rotterdam, althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
5. Voorts is bij inleidende dagvaarding aan verzoeker onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 19 december 2000 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Willemsbrug, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
6. Het onder 1 tenlastegelegde feit is strafbaar gesteld bij art. 30, tweede lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het tenlastegelegde wordt in art. 36 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen als een overtreding aangemerkt.
7. Het onder 2 tenlastegelegde feit is strafbaar gesteld bij art. 107, eerste lid, in verbinding met art. 177, eerste lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994. Het tenlastegelegde wordt in art. 178, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 als een overtreding aangemerkt.
8. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) De kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam heeft verzoeker bij vonnis van 3 september 2002 bij verstek veroordeeld.
(ii) Een akte van uitreiking van de mededeling van de uitspraak van de kantonrechter vermeldt dat deze mededeling op 3 november 2002 in persoon is uitgereikt aan verzoeker.
(iii) Een akte rechtsmiddel, getekend door mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, houdt in dat namens verzoeker op 5 november 2002 hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
(iv) Een akte van uitreiking van de dagvaarding van verzoeker om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2003 vermeldt dat deze op 5 juni 2003 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage, omdat van verzoeker geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
(v) Een tweede akte van uitreiking van die dagvaarding houdt - in enigszins kreupel Nederlands - in dat die dagvaarding op 26 juni 2003 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage, omdat "blijkens de aan de akte gehechte akte van uitreiking verdachte medegedeeld is van zijn vonnis in 1e aanleg", en dat die dagvaarding op 26 juni 2003 als gewone brief is verzonden naar het adres, waarop de mededeling van de uitspraak in eerste aanleg is uitgereikt.
(vi) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2003 vermeldt dat verzoeker aldaar niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
(vii) Het hof heeft verzoeker vervolgens bij arrest van 25 juli 2003 veroordeeld.
(viii) Een akte van uitreiking van de mededeling van de uitspraak van het hof van 25 juli 2003 houdt in dat deze mededeling op 20 juni 2007 in persoon is uitgereikt aan verzoeker.
(ix) Een akte cassatie, getekend door mr. M. van Gemert, advocaat te 's-Gravenhage, vermeldt dat namens verzoeker op 3 juli 2007 beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van het hof.
9. Art. 70 (oud) Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen."
10. Art. 71 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)."
11. Art. 72 Sr luidde tot en met 31 december 2005 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad de vervolgde bekend of hem betekend zij.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan."
12. Art. 72 Sr luidde na de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn."
13. Art. 72 Sr luidt na de inwerkingtreding op 7 juli 2006 van de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn."
14. De hiervoor onder 11 genoemde Wet van 16 november 2005 bevat als bepaling van overgangsrecht dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor feiten die vóór haar inwerkingtreding (1 januari 2006) zijn verjaard, welk geval zich hier voordoet.
15. De hiervoor onder 12 genoemde Wet van 5 juli 2006 bevat als bepaling van overgangsrecht dat ten aanzien van overtredingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van die Wet (7 juli 2006) zijn verjaard, het tweede lid van art. 72 Sr van toepassing blijft zoals dat luidde vóór die inwerkingtreding.
16. De onderhavige overtredingen zijn volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 18 oktober 2000 (feit 1) en op of omstreeks 19 december 2000 (feit 2). Tussen de betekening van de appeldagvaarding op 26 juni 2003 en de eerstvolgende daad van vervolging, te weten de betekening van de mededeling uitspraak van het hof op 3 juli 2007, ligt een termijn van meer dan twee jaren. Dit betekent dat de feiten reeds waren verjaard (namelijk met ingang van 26 juni 2005) vóór de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005 (op 1 januari 2006) en de Wet van 5 juli 2006 (op 7 juli 2006). Derhalve is op de onderhavige zaak art. 72 Sr, zoals dat luidde tot en met 31 december 2005, van toepassing. De in art. 70, aanhef en onder 1º, (oud) Sr bepaalde termijn van verjaring - die opnieuw is gaan lopen na de stuiting van de verjaring door de betekening van de appèldagvaarding - is immers vervuld (twee jaar), zodat het recht tot strafvordering is vervallen.(1) De officier van justitie dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
17. Het middel slaagt in zoverre.(2)
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de kantonrechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Vgl. HR 12 maart 2002, nr. 02283/00 (niet gepubliceerd).
2 Blijkens de toelichting neemt het middel tot uitgangspunt dat de feiten zijn verjaard op grond van het tweede lid van art. 72 Sr, zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006. Zelf ben ik - zoals gezegd - van mening dat de feiten daarvóór reeds waren verjaard.