HR, 10-03-2009, nr. 08/03524 Hs
ECLI:NL:HR:2009:BH5382
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-03-2009
- Zaaknummer
08/03524 Hs
- LJN
BH5382
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5382, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2009; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening geuridentificatieproef.
10 maart 2009
Strafkamer
Nr. 08/03524 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 28 mei 2004, parketnummer 07/400139-04, ingediend door mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. Volgens de aanvrager zou zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
In de aanvrage wordt melding gemaakt van een brief van april 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en
Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft de veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 17 februari 2004 te Zwolle gepleegde diefstal door twee of meer verenigde personen uit een bedrijfspand, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2. De Politierechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis". Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) In de nacht van 16 op 17 februari 2004 is een inbraak gepleegd in het bedrijfspand van [A] aan de [a-straat 1] te [plaats], waarbij een zijdeur door middel van een breekijzer is geforceerd. Bij de inbraak zijn twee pc's en zeven beeldschermen weggenomen. (Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina's 66-66.3).
(ii) De verbalisanten hebben het volgende gerelateerd. Op 17 februari 2004 omstreeks 01.45 uur kregen zij de melding om naar de [b-straat] te [plaats] te gaan, alwaar zou zijn ingebroken. Bij deze inbraak zou een grote donkere personenauto zijn weggereden in de richting van de Ceintuurbaan. Ter plaatse gekomen zagen zij een donkere personenauto van het merk BMW de Ceintuurbaan oprijden in de richting van de Zwartewaterallee. Deze personenauto verhoogde zijn snelheid. Hierop zijn zij achter de donkere BMW aangereden. De BMW verhoogde zijn snelheid steeds meer. De kilometerteller van hun dienstvoertuig gaf een snelheid van ruim 100 km/h aan. Ter hoogte van de tweede bocht van de Zwartewaterallee werden de lichten van deze BMW gedoofd. De afstand tussen de BMW en het dienstvoertuig werd groter.
Tijdens het volgen van het voertuig, gaf de meldkamer de volgende informatie door: "Omstreeks 01.31 uur vannacht werd er door een surveillant van een beveiligingsbedrijf een auto waargenomen die zich verdacht op hield op een bedrijventerrein. Het kenteken van het voertuig was [AA-00-BB]."
Ter hoogte van de kruising Zwartewaterallee met de Mozartlaan zagen zij dat de donkere BMW met gedoofde verlichting rechtsaf de Mozartlaan opreed. Hierna hadden zij de donkere BMW niet meer in zicht.
Van het regionale meld- en informatiecentrum kregen zij door dat er zich telefonisch een man had gemeld die zojuist had gezien dat een donkere BMW met gierende banden de parkeerplaats van de [A] flat aan de [c-straat] was opgereden. De getuige had gezien dat een drietal mannen uit de auto was gestapt en dat die mannen de [A] flat waren ingerend. Zij hadden hierbij het nummer [1] naar elkaar geroepen.
Op de genoemde parkeerplaats zagen de verbalisanten de personenauto BMW met het kenteken [AA-00-BB]. Zij voelden dat de motorkap en de banden van het voertuig warm aanvoelden. Voorts zagen zij dat er in het middenconsole van het dashboard een kniptang lag. Ook lag er een kniptang op de bijrijdersstoel en een schroevendraaier met een zwart handvat achter de bestuurdersstoel.
Hierop begaven zij zich naar het genoemde perceel nummer [1], een woning gelegen op de zesde etage. Op aanbellen werden zij binnengelaten. In de woonkamer troffen zij vier manspersonen aan. Deze mannen zijn hierop aangehouden.
Beneden bij de flat werden de verbalisanten aangesproken door een man, genaamd [getuige 1]. Hij verklaarde getuige te zijn geweest van het feit dat er mannen uit de BMW de flat ingelopen waren. Hij bevestigde dat de aangehouden mannen dezelfde waren als degenen die hij uit de BMW had zien komen. (Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 26-26.3).
(iii) De op 17 februari 2004 in de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] aangehouden personen gaven op te zijn genaamd: [aanvrager] (de aanvrager), [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. (Proces-verbaal, dossierpagina 3.1).
(iv) [Getuige 1], wonende aan de [c-straat 2] te [plaats], heeft het volgende verklaard. In de nacht van 17 februari 2004 hoorde hij over zijn scanner dat de politie in Zwolle achter een donkerkleurige auto reed die met hoge snelheid en met gedoofde lichten ervandoor ging. Hij hoorde dat de politie over de Ceintuurbaan reed in de richting van de Zwartewaterallee. Vervolgens hoorde hij dat de politie het voertuig op de Mozartlaan was kwijtgeraakt. Hij is naar de galerij van de flat gegaan, waarvandaan hij vrij zicht heeft op de parkeerplaats van de flat. Vanaf de [c-straat] zag hij een donkerkleurige personenauto de parkeerplaats van de [A] flat op komen rijden. Hij zag en hoorde dat het met hoge snelheid ging. Hij zag dat de donkerkleurige auto werd geparkeerd op de parkeerplaats voor de [A] flat en dat drie personen, vermoedelijk van Marokkaanse of Turkse afkomst, uit de auto stapten en in de richting van de eerste ingang van de flat renden. Hij hoorde een van de drie jongens roepen: "Vierhonderd en negenendertig". Hij zag dat de drie jongens de algemene toegang inrenden. Drie van de vier jongens die zijn aangehouden kwamen uit de donkerkleurige auto. (Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 31-31.1).
(v) Op 17 februari 2004 is de personenauto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], veiliggesteld. Na het openen van de afgesloten kofferbak van deze auto werden daarin de zeven beeldschermen en twee pc's aangetroffen die van de diefstal uit de [a-straat 1] te [plaats] afkomstig waren. Tevens werd er een breekijzer/beitel aangetroffen. (Proces-verbaal van technisch onderzoek, dossierpagina's 100-100.2; proces-verbaal van verhoor aangever, dossierpagina 67).
(vi) [Getuige 2], wonende te [plaats], werkzaam bij beveiligingsbedrijf [...], heeft het volgende verklaard. Op 17 februari 2004 reed hij in zijn bedrijfsauto op het industrieterrein van de Dr. Van Heesweg te Zwolle. Hij zag daar een personenauto van het merk BMW met kenteken [AA-00-BB] rijden. Hij reed achter deze auto aan om te kijken waar deze heen ging. Kort na 01.31 uur hoorde hij over de mobilofoon dat er een inbraak was geweest in de [b-straat] in een bouwbedrijf en dat een donkere grote auto was weggereden in de richting van de Ceintuurbaan te Zwolle. Toen hij op de kruising [a-straat]/[b-straat] stond, zag hij ongeveer 100 meter van hem af een grote donkere auto met hoge snelheid wegrijden. Hij heeft sterke vermoedens dat de auto met kenteken [AA-00-BB] die hij eerder had gezien, dezelfde auto was als de auto die hij zag wegrijden op de Ceintuurbaan. (Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 32).
(vii) De aanvrager heeft verklaard dat hij op 16 februari 2004 door een vriend genaamd [betrokkene 3] naar Zwolle is gebracht, dat hij die dag 's avonds in [plaats] een vriend genaamd [betrokkene 2] heeft opgezocht en dat daar op de kamer ook [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zijn geweest. (Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 37-37.1).
(viii) [Betrokkene 1] heeft het volgende verklaard. Hij slaapt op een kamer aan de [c-straat 1] te [plaats]. Daar slapen ook [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Kort voor hun aanhouding door de politie is de aanvrager samen met twee of drie jongens in de woning gekomen. (Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 43-44).
(ix) [Betrokkene 2] heeft het volgende verklaard. Hij verblijft op het adres [c-straat 1] te [plaats], waar ook [betrokkene 3] en [betrokkene 1] wonen. Op 17 februari 2004 omstreeks 01.15 uur heeft hij gezien dat [aanvrager], een van de jongens die ook is aangehouden, achter in een grote, dure personenauto, waarvan hij nu weet dat het een BMW was, stapte en wegreed. Enige tijd later, kort voor de komst van de politie, heeft [aanvrager] gebeld en gevraagd de centrale deur van het flatgebouw open te maken, hetgeen hij heeft gedaan. [Aanvrager] kwam daarop de woonkamer binnenstormen. (Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 48-48.1;
proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 53-53.1;
proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 55-55.1).
(x) B. Ester, deskundige werktuigsporen, heeft op grond van het werktuigsporenonderzoek geconcludeerd dat de afgevormde werktuigsporen bij [A] aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn veroorzaakt door het breekijzer dat aangetroffen is in de kofferbak van de personenauto BMW, voorzien van kenteken [AA-00-BB].
(Proces-verbaal van technisch onderzoek, dossierpagina's 114-114.3; proces-verbaal, dosierpagina 3.9).
(xi) Uit een door speurhondengeleider [verbalisant 1], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, op 15 maart 2004 verrichte geuridentificatieproef bleek onder meer dat speurhond Barry een geurovereenkomst waarnam tussen de aangeboden geurmonsters van het breekijzer/beitel en de zitting uit de BMW ([AA-00-BB]) en de geurdragers welk waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal van geuridentificatieproef, dossierpagina's 101-101.3).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder 5.2. sub (xi) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die de tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare materiaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 maart 2009.